![]() |
![]() |
HEEMKUNDEKRING
|
![]() |
![]() |
Heemkundekring 'Op de Beek' → Beeldbank Bibliotheek → Zoekresultaat |
Aantal gevonden publicaties : 31 (uit: 667)
Getoond wordt publicatie : 1 t/m 30 |
||
|
Klik op publicatie voor vergroting en meer informatie
1. |
![]() |
Boeknummer: 00031
Verhalen van Johan Bax Cultuur -- Boeken (2019) [Johan Bax. Illustraties Jos Krijnen. Vormgeving Fond de Weert] Verhalen van Johan Bax met illustraties van Jos Krijnen Voorwoord Deze uitgave is iets anders dan u van ons gewend bent. Normaal zijn de boekjes alleen interessant voor volwassenen. Deze keer kunnen er 3 generaties plezier aan beleven! De verhalen spelen zich af in het dorp Heijdenberg, ergens in Brabant. Ze gaan over een gezin met 2 kinderen, 2 katten en een hond. De illustraties bij de verhalen zijn van Jos Krijnen. Als er geen tekst in de boekjes zou staan, was het ook al de moeite waard om het uit te geven, zo mooi zijn ze. Fons de Weert deed de vormgeving. Dit boek is speciaal voor Mees, Piet, Milan, Vieve, Cato, Veerle, Teun, Julia, Lise en Fien, en alle andere kinderen. Veel leesplezier Johan Bax Heemkundekring De Vlasselt (nr 157);  |
2. |
![]() |
Boeknummer: 00040
Inventarisatie cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in Noord-Brabant Monumenten -- Boerderijen, algemeen (2007) [F.W.van Dommelen, G.G. E. M. Dirven] Inventarisatie cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in Noord-Brabant VOORWOORD De Boerderijenstichting Noord-Brabant presenteert later dan gepland, maar met trots deze Inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen, die in de jaren 2003 tot en met 2006 in de provincie Noord-Brabant heeft plaatsgevonden. Dit enorme karwei, een uitvloeisel van '2003 Jaar van de Boerderij', kon alleen uitgevoerd worden dank zij de enthousiaste medewerking van tientallen Heemkundekringen in de provincie. Wij zijn hen zeer erkentelijk voor de investering in kennis en tijd. Het betreft hier geen project dat op wetenschappelijk niveau is uitgevoerd. Het gaat hier om een telling, om een eenvoudige inventarisatie. Het gaat over aantallen en (een indicatie van) kwaliteit van de historische boerderijen, zodat we weten waar we over praten als het gaat hoe boerderijenrijk Brabant nog is. Uitgangspunt voor deze Inventarisatie was het Monumenten Inventarisatie Project (MIP), zoals dat in het begin van de jaren negentig door de provincie is uitgevoerd. In de tussentijd zijn in de hele provincie de gemeenten opnieuw ingedeeld en zijn er zgn. Reconstructie-/ Revitaliseringsgebieden gevormd. Bij de presentatie van de resultaten is daarom uitgegaan van de huidige administratieve situatie en is de onderverdeling per gemeente gerelateerd aan de MIP om een vergelijking 'toen/ nu' mogelijk te maken. De resultaten zijn getotaliseerd per Reconstructie-/ Revitaliseringsgebied extra toegevoegd en zijn bedoeld als aanzet voor de ontwikkeling van beleid op het gebied van (her)gebruik en behoud van cultuurhistorisch belangrijke boerderijen. Wij hopen dat de hier gepresenteerde gegevens de basis zullen vormen voor een voortdurend enthousiasme bij velen voor het behoud van de Noord-Brabantse cultuurhistorisch waardevolle boerderijen en hun omgeving. Het resterende boerderijenbestand is tenslotte één van de dragers van een 'Mooi Brabant'. Een dergelijke waardevolle erfenis moet met kennis en kunde worden beheerd en daarvoor zal in de komende tijd nog veel werk moeten worden verzet. Wij vertrouwen er op dat de 'Aandachtspunten' bij de beleidsmakers en beleidsuitvoerders zoveel weerklank zullen vinden dat alle Brabanders met een gerust hart toekomstige inventarisaties tegemoet kunnen zien. Tenslotte willen wij de Provincie Noord-Brabant hier in het bijzonder bedanken voor de financiële steun, waardoor deze uitgave mogelijk is gemaakt. het bestuur van de Boerderijenstichting Noord-Brabant Oisterwijk, september 2007 Inleiding Tijdens de voorbereiding van '2003 jaar van de Boerderij' kwam bij de daartoe ingestelde provinciale werkgroep de vraag naar voren /hoeveel cultuurhistorisch waardevolle boerderijen zijn er in onze provincie aanwezig?”. Een eerste aanzet tot een telling is in 1941 uitgevoerd door leden van de toenmalige Jonge Boerenstand. In 94 gemeenten of kerkdorpen werden 6609 boerderijen geteld, waarvan 4839 van het langgeveltype, 919 van het kortgeveltype en 370 T-huizen of krukhuizen. Mgr. Dr. G.P.J.Bannenberg rapporteerde daarover in Brabants Heem. De Boerderijenstichting Noord-Brabant ging vanaf haar oprichting uit van ca 2500 boerderijen. Dit geraamde aantal is vermeld in de in 1997 uitgegeven video over de Brabantse boerderijen en in de uitgave van de Commissie Boerderijenzorg van Brabants Heem (het zgn. zwartboek) In december 2001 verschenen de resultaten van een landelijke “onderbouwde raming” van de Stichting Historisch Boerderijen Onderzoek (SHBO). In deze raming was becijferd dat in Noord-Brabant 37,4 % van alle MlP-boerderijen gebouwd voor 1940 verdwenen waren en nog eens 22,6 % door bouwkundige ingrepen ernstig was aangetast. Het totaal aantal nog aanwezige boerderijen met een hoofdgebouw van voor 1940 werd daarbij evenwel geraamd op 10.500. De SHBO constateerde in haar rapport dat in heel Noord-Brabant een zeer groot deel van het bouwbestand blijkt te zijn verdwenen sedert de MIP- inventarisatie van de provincie (1988 tot 1993). De provincie loopt in dit opzicht aan de kop. Het verlies ligt hier tweemaal zo hoog als het landelijk gemiddelde, was de conclusie. klik op de pijlpunt links voor de volledige inleiding Boerderijenstichting Noord-Brabant;  |
3. |
![]() |
Boeknummer: 00091
Brabantse Monumenten Leven. 80 Monumenten in 90 foto's Monumenten -- Monumentenzorg (1996) [dr. Th.G.A. Hoogbergen, Olaf Smit (foto's)] Brabantse Monumenten Leven INLEIDING algemeen Zoveel aandacht en inspanningen voor de restauratie van een eigen monument in de plaatselijke gemeenschap verdienen een gepaste verslaglegging. Dat betekent opnieuw het inschakelen van tientallen mensen voor het leveren van zakelijke gegevens, waardevolle informatie en historische beschrijvingen. Tevoren zijn daarover goede afspraken gemaakt: de verantwoordelijke eindre- dacteur neemt op zich de toegestuurde documentatie zoveel mogelijk op de gelijke leest van één pagina tekst te schoeien, passend in het geheel van een publicatie en toegankelijk voor geïnteres- seerde lezers. Alle gerestaureerde monumenten zijn de commissie ook even lief. Zij maakt in haar beschrijving geen onderscheid tussen groot of klein, kostbaar of bescheiden, mooi of lelijk, be- langrijk of onaanzienlijk, door ouderdom al sacrosanct of door zijn actualiteit nog nauwelijks opgemerkt. AI deze waardeoordelen laat zij terzijde. De commissie neemt de term 'monument' in zijn ruime betekenis: dat wat overblijft van vroegere cultuur, kunst, nijverheid of wetenschap of dat wat slechts een herinnering oproept aan wat mensen belangrijk vonden. Al die zaken legitimeren duidelijk de keuze van de gemeenten. Die open en spontane wijze van benadering biedt een eindredacteur onvermoede kansen voor het ver- melden van tal van wetenswaardigheden, die in en rond deze monumenten vaak treffende aspecten van historische overeenkomsten laten zien op plaatselijk, regionaal en landelijk niveau. Wellicht valt uit al deze beschrijvingen in zekere zin een, vooral bescheiden, geschiedenis van onze provincie af te leiden: fragmentarisch zeker en hoogst willekeurig stellig, want de commissie heeft op de keuze van de monumenten geen enkele invloed. Zo’n beschrijving kan en wil, om dezelfde reden, ook niet volledig zijn. Maar de commissie vleit zich met de hoop, dat zij af en toe een kleurrijk detail kan vermelden, soms van een individuele geladenheid of getuigend van een verrassende kijk. Een andere keer ontstaan er misschien associaties in tijd en ruimte, die mensen niet eerder zijn opgevallen. Gebeurtenissen uit de geijkte geschiedenisboeken krijgen vaak in de entourage van een uitgebeelde couleur locale een nieuw gezicht. Ongetwijfeld scheppen sommige verhalen misschien een eerste begrip. De tachtig 'artikelen' van een ongeveer gelijke lengte zorgen wel voor voldoende afwisseling, al leent niet ieder monument zich voor even interessante beschou- wingen. Stichting Zuidelijk Hististorisch Contact Tilburg;  |
4. |
![]() |
Boeknummer: 00118
De Oranjeboom Deel 53. Historie -- Breda, algemeen (2001) [Jan W.M.Schulten, Christ Buiks, Wim Munier, Wilm van Giersbergen, Jan van ’t Hof, Joop J. Bakker, nn] De Oranjeboom. Jaarboek 2000. Deel 53. Ten geleide ‘De Oranjeboom’ bloeit ook dit jaar weer volop en brengt - naar de zinspreuk die de oprichters aan onze kring meegaven - opnieuw vele fraaie vruchten voort. De redactiecommissie van het jaarboek slaagde erin samen met de onmisbare medewerking van de auteurs de drieënvijftigste uitgave te realiseren, een uitgave die er zijn mag. Met veel energie, enthousiasme en studie brachten zij een deel van de geschiedenis van onze regio tot nieuw leven. In onze tijd wordt gelukkig allerwegen aandacht besteed aan hetgeen in de achter ons liggende tijd werd gerealiseerd. We gaan op zoek naar de fundamenten die velen — mensen met bekende namen én naamlozen — legden voor de culturele omgeving, in de meest uitgebreide zin van het woord, waarin wij nu mogen leven. Daardoor leren wij de waarde in te zien van hetgeen ons werd overgeleverd en zijn steeds meer mensen bereid zich in te zetten voor het behoud van ons culturele erfgoed. Het jaarboek 2000 is naast de drieënvijftigste uitgave van onze Kring ook het eerste in de eenentwintigste eeuw. In de achter ons liggende eeuw werd in tweeën- vijftig jaarboeken de historie van die eeuw en voorgaande eeuwen geboekstaafd. Het in dit jaarboek opgenomen register van dit grote aantal Oranjeboomvruchten legt daarvan een indrukwekkende getuigenis af. Ik spreek de hoop en verwachting uit dat ‘De Oranjeboom’ door de steun van velen die in de cultuurhistorie van onze streek geïnteresseerd zijn, en door de en- thousiaste inzet en gedegen studie van een groot aantal toegewijde medewerkers ook in deze eeuw zijn fraaie vruchten in overvloedige mate blijft voortbrengen. Arnold van den Berg, voorzitter Voorwoord Vele decennia werden om de vijf jaar door de zorg van de heer G.J. Rehm op voortreffelijke wijze verschillende registers samengesteld van de in de jaarboeken verschenen publicaties. Nu in de nabije toekomst de toegankelijkheid van het jaarboek door een eigen website wordt vergroot, is het gewenst het beleid ten aanzien van de registers te wijzigen. Aangezien het zakenregister en het register van persoons- en plaatsnamen voortaan via de website te raadplegen zijn, worden deze re- gisters in dit jaarboek niet meer opgenomen. Na zijn bijdrage in het vorige jaarboek over de akkers in de Baronie laat ir. Chr. Buiks nu zijn licht over de boerderijen in de Baronie van Breda schijnen. Op een heldere wijze ontrafelt hij een interessant gedeelte van de landbouwgeschiedenis in het algemeen en die van de Baronie van Breda in het bijzonder. Prof. dr. W.AJ. Munier heeft aan de hand van primair bronnenonderzoek de rol van het Echtregelement in de laatste helft van de achttiende eeuw nader verdui- delijkt. Opmerkelijk daarbij is dat de problematiek van het gemengde huwelijk tot ver in de twintgste eeuw dezelfde is gebleven. De redactie is er bijzonder gelukkig mee dat twee kunsthistorici hun medewerking aan dit jaarboek hebben verleend. Zij hoopt dat nog vele kunsthistorici dit voorbeeld zullen volgen. Mevr. drs. W. van Giersbergen heeft op een fraaie wijze een belangrijk aspect van het kunstklimaat van Breda, zoals dat in het begin van de negentiende eeuw licht en geestelijke warmte gaf, op papier gezet. Aan schilders zoals J.C. Huysmans, C.C. Huysmans, C.C. Karremans en P. van Schendel wordt bijzondere aandacht be- steed. Daarnaast werden kunsttentoonstellingen en kunstonderwijs met vergeten. De redactie hoopt dat naast de schilderkunst in de toekomst ook aan andere kunstvor- men in het jaarboek aandacht besteed kan worden. Drs. J. van ’t Hof vestigt in zijn beschouwing er de aandacht op dat de Baronie van Breda vele kunstschatten bezit die eigenlijk te weinig aandacht krijgen. Uit zijn bijdrage blijkt dat de pastorie van de Sint Jan de Doper in Oosterhout een bijzonder fraaie huiskapel bezit. Wellicht kunnen in de komende jaarboeken nog meer van dergelijke kunstschatten onder de aandacht gebracht worden. Dat laatste is alleen mogelijk, wanneer kunsthistorici zich daarvoor inzetten en de redactie overspoelen met hun geestesproducten. Daarbij moet bedacht worden dat een belangrijk aspect van het behoud van de kunsthistorische erfenis van het verleden de bekendheid daarvan in de brede samenleving is. Onbekende monumenten vallen vaak als eerste onder de slopershamers van de vernieuwers van de samenleving. Drs. JJ. Bakker betreedt met zijn bijdrage over de burgemeesters in het jaar 1944 een boeiend en gevaarlijk terrein. Is de oudere geschiedenis vaak alleen het strijdperk waar historici elkaar te lijf gaan, in de zeer recente geschiedenis is dat geheel anders. Met name als de periode van de Tweede Wereldoorlog en de problema- tiek van de collaboratie aan de orde gesteld wordt, werpen velen die het meegemaakt hebben, zich in de strijd. Iedereen weet het beter dan de ander. In de praktijk blijkt dat vooral de zeer recente geschiedenis veel meer vragen oproept dan beantwoordt. Het is aan de historici om te onderzoeken of het beeld zoals dat zich in de samenleving over die periode gevormd heeft, voldoet aan de historische werkelijkheid. De redactie van het jaarboek prijst zich gelukkig in drs. JJ. Bakker een auteur te hebben gevonden die zich niet alleen in de bovengenoemde materie verdiept, maar 'De Oranjeboom’ van zijn kennis mee laat profiteren. De hoofdrol in het jaarboek spelen de auteurs, want zonder hun inzet was dit jaarboek niet tot stand gekomen. Daarnaast waren er vele anderen die hun mede- werking hebben verleend. Zonder iemand te kort te willen doen gaat de dank van de redactie in het bijzonder uit naar het Stadsarchief Breda, het Breda’s Museum en de Dienst Monumentenzorg in Zeist. Last but not least moet de Drukkerij Gianotten B.V. vermeld worden, die zoals immer voor een fraai jaarboek zorgde. Namens de redactie, Jan Schulten, voorzitter Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
5. |
![]() |
Boeknummer: 00122
De Oranjeboom Deel 57 Historie -- Breda, algemeen (2005) [E.Dolne, M. Herben, A.Peele, T.Kappelhof, K.Schulten, Chr. Buikes,S. Vosters, W.Klinkert, H. Muntjewerff] De Oranjeboom Jaarboek 2004. Deel 57 Bisschoppelijk Paleis Breda | Zwaluwse predikanten en pastoors | Het fortuin van de Oranjes | Oorlog Geertruidenberg 1573-1593 | Veldnamen in de Baronie | Justinus van Nassau en de opera Friedenstag | Poolse bevrijders op weg naar Breda | Bierbrouwen door zes generaties Smits 1807-1968 Ten geleide Het is een goede gewoonte om ook een 'Ten geleide , geschreven door de voorzitter' op te nemen. Ook daarin vinden we een deel van onze eigen geschied- schrijving. Sedert het Jaarboek LIL (1999) werd dit door Arnold van den Berg gedaan die van mei 1999 tot mei 2004 voorzitter van De Oranjeboom was. Hij was door drongen van het nut van geschiedschrijving en heeft zich op buitengewone wijze voor onze Kring ingezet. Vriendelijk voor iedereen, maar zeer vasthoudend en sti- mulerend. Hij was initiator van de website, de Nieuwsbrief en was vooral een krachtig ledenwerver. Voor zijn inbreng en inzet is hij door de Algemene Ledenvergadering benoemd tot erelid van onze Kring. U zult zijn naam voor het eerst onder de opsomming van ereleden aantreffen. Hopelijk nog vele jaren. In dit Jaarboek treft u een In Memoriam aan van Joop Feikema, onze vorige secretaris. Niemand kan hem beter gedenken dan Arnold van den Berg, die met Joop zolang een prima tandem vormde. In de huidige samenleving is veel belangstelling voor de historie. Dagelijks zien publicaties het licht. De lezer is zich meer bewust van de eigen cultuur en de uitin- gen daarvan. Hij ervaart dat cultuur in het algemeen, maar ook een gemeenschappelijke geschiedenis een gemeenschap bindt. Hij heeft belangstelling voor de cultuur van nu, van gisteren en voor die van eeuwen her. Wij willen hem daarbij ondersteunen en onze bijdrage daaraan blijven leveren. Dit jaarboek draagt het nummer LVII en het nummer LX komt in het verschiet en daarmee ook ons 60-jarig bestaan. Voor dat jaar hebben we al grootse plannen en één daarvan is de digitalisering van de vruchten van de Oranjeboom. De zeer grote hoeveelheid wetenschappelijke publicaties van grote kwaliteit vraagt in deze tijd om een betere toegankelijkheid. We hopen u dat over enkele jaren te kunnen bieden. Ook dit jaar mogen de bijdragen aan dit jaarboek worden geroemd Mijn grote waardering gaat uit naar de auteurs en de redactiecommissie die erin geslaagden een leesbaar en wetenschappelijk verantwoord jaarboek re produceren Ik wens u veel leesplezier met het jaarboek 2004. Kees Machielsen, voorzitter Voorwoord Dit jaarboek opent met een uitvoerige behandeling van de bewonings- en bouwgeschiedenis van het Huis Montens van de hand van de kunsthistoricus Eric Dolné. De auteur heeft zich zeer in de geschiedenis van het Huis Montens, thans het bisschoppelijk paleis, verdiept en tal van onbekende zaken aan het licht gebracht. Weinig voorbijgangers zullen tot nu toe bevroed hebben, welke rijke geschiedenis achter de onopvallende gevel van het bisschoppelijk paleis aan de Veemarktstraat schuil gaat. Ton Kappelhof heeft in zijn bijdrage op een overzichtelijke wijze een aantal aspecten van de financiële handel en wandel van de Oranjes in de 17e en 18e eeuw be- handeld. Hij laat zien dat grondig archiefonderzoek tot een boeiende publicatie kan leiden. Tijdens de reformatie was de benoeming van een predikant in de Lage Landen een gecompliceerde aangelegenheid. Vaak was het voor de toenmalige kerkelijke overheden moeilijk te beoordelen of een voormalige pastoor wel geschikt was om als predikant verder door het leven te gaan. Ada Peele en Marti Herben hebben zich verdiept in de benoeming tot predikant omstreeks 1600 in Hooge en Lage Zwaluwe. Hun gedetailleerde bijdrage in het jaarboek betekent een verrijking van onze kennis van de reformatie. Aan de hand van een aantal belegeringen van Geertruidenberg in de 16e eeuw geeft Kees Schuiten een fraai overzicht van de oorlogsgebruiken van de 16' en 17e eeuw. In zijn bijdrage bestrijdt hij de algemeen geldende opvatting dat prins Maurits op krijgskundig gebied een vernieuwer zou zijn geweest. Volgens hem voerde Maurits de oorlog op precies dezelfde manier als de andere veldheren van zijn tijd. Met zijn toponymische bijdrage wekt Christ Buiks terecht belangstelling op voor deze weerbarstige en gespecialiseerde historische discipline. Deze en eerdere publicaties van hem in dit jaarboek zullen in de toekomst, wanneer de gedigitaliseerde versie van de jaarboeken te raadplegen is, nog toegankelijker worden. Simon Vosters laat in zijn bijdrage zien hoe Justinus van Nassau een rol in de nazi-propaganda te spelen kreeg. Op verrassende wijze vergroot hij het hedendaagse inzicht in de cultuurpolitiek van de nazi’s. Naar aanleiding van het feit dat Breda zestig jaar geleden door de Polen bevrijd werd, heeft Wim Klinkert op 18 oktober 2004 in de Grote of Onze Lieve Vrouwekerk in Breda een voordracht gehouden. De schriftelijke weergave daarvan vindt u in dit jaarboek. Het jaarboek wordt afgesloten met een dorstlessende geschiedenis over anderhalve eeuw bierbrouwen in Breda. De bedrijfshistoricus Henk Muntjewerff vraagt in zijn bijdrage ook aandacht voor enkele gebouwen van de onlangs gesloten Brouwerij De Drie Hoefijzers. Met die sluiting kwam niet alleen een einde aan een lange traditie van bierbrouwen in Breda, maar bestaat ook het gevaar dat enkele gebouwen die tot het Bredase culturele erfgoed behoren, afgebroken zullen worden. De redactie is de auteurs dankbaar voor hun bijdragen en hun samenwerking. Veel steun bij de samenstelling van dit jaarboek ondervonden de auteurs en de redactie van het Stadsarchief Breda, het Bisschoppelijk Archief Breda, het Breda’s Museum, Generaal Maczek Museum (Breda), de Koninklijke Militaire Academie, het Instituut voor Militaire Geschiedenis (Den Haag) en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (Zeist). In het bijzonder worden voor hun medewerking bedankt drs. C. Stevens (Amsterdam), drs. W. Spapens (Ulvenhout), dhr. P. van der Pol, Rop Willems (Breda), dhr. B. Zijhnans (Geertruidenberg) en last-but-not-least Marion Brugman van Drukkerij Gianotten. Namens de redactie, Jan Schulten, voorzitter Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
6. |
![]() |
Boeknummer: 00123
De Oranjeboom Deel 58 Historie -- Breda, algemeen (2006) [Ton Kappelhof, A.Peele, M.Herben,K. Bloem, Vr. Muntjewerff, J. Schulten, Fr. Gooskens] De Oranjeboom Jaarboek 2005. Deel 58 Nassaudomeinen tot 1566 | Jan van Scorel en vinding Ware Kruis | Magistraatsbibliotheek Stadsarchief | Crisistijd in Breda 1930-1940 | Oosterhout in WO I | Inhoud jaarboeken De Oranjeboom 1948-2004 Ten geleide Met ingang van het voorgaande Jaarboek vermeld ik in mijn Ten geleide bestuurlijke feiten, zodat deze daarmee geboekstaafd zijn. Ik had toen moeten vermelden dat het bestuur versterkt zou worden met drs. Frans Gooskens. Mediaevist, zoals zijn geschiedkundig specialisme heet. Wij kunnen terecht verwachten dat u, lezer van onze jaarboeken, vruchten van zijn werk in de toekomst zult tegenkomen. In 2005 werd het bestuur verrijkt door de benoeming van Joop van Uijthoven in de functie van secretaris. Na vervroegde pensionering bood hij aan zich voor onze Kring te willen inzetten. Hij blaakt van energie en heeft al vele suggesties aangedragen. Onze Geschied- en Oudheidkundige Kring is in Breda redelijk bekend. Mij is uit gesprekken met verschillende Heemkundige Kringen en hoofden afdeling Cultuur van de gemeenten in ons werkgebied (Land van Breda) gebleken dat onze bekendheid buiten Breda te wensen overlaat. Daar gaan we het nodige aan doen. Mede door de inventieve en creatieve ideeën van de nieuwe bestuursleden worden er initiatieven genomen. Komende jaren ondernemen wij meer activiteiten in de regio. Onlangs mocht ik een symposium 'Kansen voor kerken en kloosters' bijwonen. Kern was de vraag: hoe kunnen eigenaren van kerken en kloosters in goed overleg met overheden beleid ontwikkelen om passende en waardige bestemmingen te realiseren? Hoewel er door de tien sprekers vele suggesties werden gedaan, kwam niemand op het idee dat ook onderzoek naar en beschrijving van de geschiedenis van een kerk of klooster een waardevolle bijdrage kan leveren aan de keuze van een toekomstige bestemming, een gemiste kans. De auteurs en redactie van dit jaarboek hebben geen kansen laten liggen en trakteren u wederom op interessante artikelen over geschiedenis van Stad en Land van Breda. Ik wens u veel leesgenot toe. Kees Machielsen, voorzitter Voorwoord In dit jaarboek is het gebruikelijke vijfjaarlijkse register opgenomen met daarin de auteurs en hun bijdragen aan het jaarboek sinds 1948. Er is niet alleen volstaan met de vermelding van de auteurs en de titels van de bijdragen, maar van iedere bijdrage is ook een korte samenvatting bijgevoegd. Daarmee is de bruikbaarheid van het register aanzienlijk vergroot. Een en ander is hoofdzakelijk te danken aan de noeste arbeid van Frans Gooskens, die veel werk verzet om het jaarboek ook digitaal toegankelijk te maken. Sinds het jaarboek 2000 zijn 39 bijdragen verschenen waarin allerlei aspecten van de geschiedenis van Stad en Land van Breda nader belicht werden. Aan die bijdra- gen werkten 23 verschillende auteurs mee, waardoor een grote gevarieerdheid van de bijdragen ontstond. Het jaarboek 2001, dat in het kader van Breda 750 Jaar ver- scheen, valt niet alleen door zijn ontvang op (387 pagina’s), maar ook door de vele auteurs die er aan hebben meegewerkt. Maar liefst twaalf gerenommeerde auteurs le- verden een bijdrage. De behaalde resultaten in de afgelopen vijf jaar betekenen voor de redactiecommissie een grote stimulans om ook de komende vijf jaar een goede bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk onderzoek van de geschiedenis van Stad en Land van Breda Dit jaarboek wordt geopend met een bijdrage van Ton Kappelhof over de Nassause domeinen in westelijk Noord-Brabant en speelt zich hoofdzakelijk in de middeleeuwen af. Op een inzichtelijke manier maakt hij duidelijk hoe in die tijd de adel zijn fortuin vergaarde. Willem van Duivenvoorde, Jan van Polanen en Hendrik III van Nassau, om er maar enkelen te noemen, maakten op een behendige manier gebruik van de toenmalige mogelijkheden om hun beurs te spekken. De bijdrage van Kappelhof sluit goed aan bij zijn studie die in het vorige jaarboek gepubliceerd werd. Ada Peele en Matti Herben hebben het aan Jan van Scorel toegeschreven altaarstuk, dat zich in de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk van Breda bevindt, tot onder- werp gekozen. Het retabel of drieluik stelt de vinding van het kruis van Christus omstreeks 325 voor. Keizerin Helena, de moeder van Constantijn de Grote, zou volgens de legende deze memorabele vondst op haar conto hebben mogen schrijven. Peele en Herben beschrijven de legende en gaan vervolgens op Jan van Scorel in. De kunstenaar was kanunnik en zakenman, een combinatie die toentertijd wel meer voorkwam, want geld verdienen won het vaak van bidden. Over de ontstaansgeschiedenis van het drieluik, dat vermoedelijk tussen 1541 en 1543 gemaakt is, be- staan verschillende opvattingen. Hoewel het vrijwel zeker in het atelier van Jan van Scorel gemaakt is, bestaat onduidelijkheid over de vraag welk aandeel Van Scorel zelf in het maken ervan gehad heeft. Peele en Herben gaan op al die vragen in en komen tot de eindconclusie Van Scorel wel bij het maken van dat drieluik betrokken is ge- weest, maar dat het meeste werk toch door een van zyn leerlingen verzet is In de zestiende eeuw beschikten stadsbesturen vaak over een eigen bibliotheek die een onmisbare vraagbaak was bij het oplossen van juridische en bestuurlijke problemen. Zo had ook Breda zijn eigen magistraatsbibhotheek, die niet openbaar was, maar alleen ter beschikking van het stadsbestuur stond. In tegenstelling tot veel andere steden is de Bredase magistraatsbibliotheek vrijwel ongeschonden in het Bredase Stadsarchief aanwezig. klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoord Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
7. |
![]() |
Boeknummer: 00125
De Oranjeboom Deel 60 Historie -- Breda, algemeen (2008) [W. van Ham, T. Kappelhof, Fr. Gooskens,H. Koopmanschap, Karel Leenders, K. van Leer, J. Jonker, K. Schoenmakers, M. Herben, Vr. Muntjewerff-v.d. Hl, S.Plantinga 2x] De Oranjeboom Jaarboek 2007. Deel 60 Wapens en vlaggen Breda sinds 1997 | Nazaten koopman C.de Wyse | Magister Ans.Fabri en stichting gasthuis voor oudemannen (1) | Oosterhoutse afvalkuilen (II) | Meester Arnoud | Familie Snellen en Spijtenburg | Lagere School voor meisjes Sint Catharinadal Oosterhout | Kerkhof Niervaaart | Werkverschaffing in iterbellum | Evacue Antoine Sauter in Frankrijk 1940 | Missie Meeus en repatriering Bredanaars 1940, Ten geleide U heeft een bijzonder jaarboek voor u liggen. En wel om drie redenen. Allereerst omdat dit ons zestigste jaarboek is. Daar mogen we als Geschiedkundige Kring, opge- richt in 1948, zeer trots op zijn. Niet omdat de zestig jaarboeken meer dan een meter in onze boekenkast beslaan en er ook nog fraai uitzien, - behoudens een paar ver- schoten exemplaren uit de beginjaren -, maar wegens de bijzondere inhoud. Meer dan 525 artikelen over Stad en Land van Breda, geschreven door ruim 150 auteurs. Het is daarmee dé bron voor elkeen die zich wil verdiepen in de historie van de stad Breda en het Land van Breda. Hulde aan al diegenen die dit mogelijk hebben gemaakt. Het betekent ook, de tweede reden dus, dat onze Kring zestig jaar bestaat en hoewel dit geen echt jubileumjaar is, vieren we dit natuurlijk wel. In eerdere publica- ties heeft u al vernomen dat we dit doen met een symposium over de Nassaus op 18 april 2008 in de aula van de Nassauscholengemeenschap in Breda. De derde reden is gelegen in het feit dat dit jaarboek het laatste is dat tot stand is gekomen onder het redactievoorzitterschap van dr.Jan Schuiten. Gedurende tien jaar heeft Jan Schuiten op zijn bijzondere wijze de redactie geleid en verschenen tien jaarboeken. Verder mochten we ook van vijf bijdragen van zijn hand genieten. Eén hiervan schreef hij bij gelegenheid van ons vijftigjarig bestaan: de geschiedenis van onze eigen vereniging. We hopen dat Jan Schuiten dit over vijftien jaar bij ons 75-ja- rig bestaan kan aanvullen. Over de verdienste van Jan Schuiten behoef ik niet verder uit te weiden omdat ik dat eerder bij de toekenning van het erelidmaatschap uitbun- dig heb gedaan. Jan heel veel dank. We nemen dit jaar ook afscheid van dr. Henk Muntjewerff als lid van de redactie van ons jaarboek. Henk Muntjewerff was lid van de redactie sedert 1991. Henk was de man van het afgewogen en relativerende oordeel. Hij was sterk op zijn specialisme, het industrieel erfgoed. Henk, ook veel dank voor je prominente inbreng in het re- dactieberaad, het meelezen van vele artikelen en uiteraard jouw eigen bijdragen over het industrieel erfgoed. Dit zestigste jaarboek is een omvangrijk jaarboek geworden. Jan Schuiten heeft bij zijn afscheid als hoofdredacteur een prestigieus jaarboek aan de reeks willen toe- voegen Het is hem gelukt en het is hem gegund. Elf bijdragen vullen dit jaarboek en daar zult u als lezer niet rouwig om zijn. U zult er met plezier veel leesuren mee vullen. C.M.M. (Kees) Machielsen voorzitter Voorwoord Door de grote inzet van de auteurs is de redactie erin geslaagd een gevarieerd jaarboek samen te stellen waarin onderwerpen uit de verschillende tijdvakken van de geschiedenis van Stad en Land van Breda’ behandeld worden. Van de elf bijdragen behandelen er zes Bredase zaken, terwijl vijf zich met het ‘Land van Breda’ bezig houden. Al met al weerspiegelt de samenstelling van dit jaarboek goed het arbeidsterrein van onze vereniging. De gemeentelijke herindelingen van de laatste jaren hebben een grote invloed op de vlaggen en wapens van gemeenten, steden en dorpen gehad. Willem van Ham heeft in zijn ‘kleurrijke’ bijdrage op een overzichtelijke manier niet alleen de huidige stand van zaken weergegeven, maar ook inzicht verschaft in de symbolische betekenis van de wapens en vlaggen van onze regio. Dat een oorkonde uit de dertiende eeuw geen droge kost is, wordt door Karel Leenders in zijn bijdrage duidelijk gemaakt. Met veel kennis van zaken heeft hij een oorkonde van 1269 als vertrekpunt genomen voor een beschouwing over de bouwgeschiedenis van de voorgangers van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Breda. De mediëvist Frans Gooskens heeft zijn licht op het leven van Anselmus Fabri van Breda doen schijnen, de stichter van een gasthuis aan de Haagdijk te Breda. In zijn bijdrage heeft Gooskens zich hoofdzakelijk beperkt tot de activiteiten van Anselmus bij de curie in Rome. In latere bijdragen worden andere aspecten van het leven van deze carrièregeestelijke aan de orde gesteld. Hoewel de ontwikkelingen bij de Romeinse curie centraal staan, schetst Gooskens een zeer interessant beeld van de godsdienstige praktijken tijdens de late middeleeuwen in de Lage Landen. De archeologische bijdrage is van Hans Koopmanschap die de lezer meeneemt naar de Oosterhoutse afvalkuilen die in 1986 blootgelegd werden. Het ging daarbij om nader onderzoek van de Oosterhoutse pottenbakkersnijverheid na 1650. Het artikel, dat een aanvulling is op zijn bijdrage in het jaarboek 2005 van De Oranjeboom, maakt duidelijk met welke moeilijkheden archeologisch onderzoek te maken heeft. Matti Herben geeft in zijn bijdrage een aanvulling op een eerdere publicatie van hem en Linze van der Mierden in het jaarboek 1995 van De Oranjeboom. Door analy- sering van een akte uit de zestiende eeuw heeft hij de plaats van het kerkhof van het oude Niervaart bij Klundert nauwkeuriger vastgesteld. Na een eerdere publicatie over de Bredase koopman Cornelis de Wyse en zijn familie heeft Ton Kappelhof in zijn bedrage in dit jaarboek de erfgenamen van De Wyse voor het voetlicht gehaald. Op grond van goed bronnenonderzoek waarbij testamenten een belangrijke plaats innemen, laat hij de lezer op een aangename manier kennismaken met de leefomstandigheden van een welgestelde koopmansfamilie in de achttiende eeuw. klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoord Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
8. |
![]() |
Boeknummer: 00126
De Oranjeboom Deel 61 Historie -- Breda, algemeen (2009) [Br. Vroon, A.S,Korteweg, C. van Beek, T. Kappelhof, S.A. Vosters, B. Teensma, J.Maassen, Chr. Buikes, L.Toorians, V.Paquay] De Oranjeboom Jaarboek 2008. Deel 61 Brieven predikanten Hasebroek en Schotel 1843-1849 | Anna van Lotharingen 1522-1568 | Anna van Mehetz | Strijenlegende |Hendrik van Nassau | Lotgevallen VOC-soldaat H.C. Coenraeds | trommelspeelwerk in Breda | Namen dorpen en steden Baronie van Breda | Legende H.Oelbert | kerkelijke prominenten reizen naar Breda. Ten geleide We kijken met veel voldoening terug op het zestigste levensjaar van 'De Oranjeboom'. Blijkbaar moet je wat ouder zijn om de behoefte te hebben aan je leeftijd aandacht te schenken. Eerst na veertig jaar werd aan de behaalde leeftijd aandacht besteed toen het jaarboek als een Liber Amicorum werd opgedragen aan dr. F.A. (Frans) Brekelmans, toen voorzitter van de redactie en in 1948 medeoprichter van onze vereniging. In het 'gouden jaar' werd de Oranjeboomgeschiedenis uitgebreid beschreven door drs. J.W.M. (Jan) Schuiten. In ons zestigste jaarboek kon ik de verleiding niet weerstaan om kort in te gaan op die mijlpaal. Laten we hopen en er vooral aan werken dat De Oranjeboom nog een lang leven beschoren is. We vierden ons zestigjarig bestaan met een imponerend symposium over de Nassaus en met het uitbrengen van de inhoud van alle verschenen jaarboeken op een cd-rom. Beiden werden een groot succes.Vooral op de cd-rom - nog meer op de inhoud uiteraard - zijn we bijzonder trots. Hiermee immers voldoen we op buitenge- wone en aan de tijd aangepaste wijze aan onze doelstelling: 'de studie en de bevordering der kennis van het verleden van de stad en het land van Breda....'. We hopen in 2009 onze website te vernieuwen. Het blijk dat dit een goed medium is om ook niet-leden te bereiken. Zij weten ons veelvuldig te vinden om vragen te stellen en om jaarboeken of artikelen daaruit te bestellen. Dit is het eerste jaarboek dat uitkomt onder de redactionele verantwoordelijkheid van drs. F.A. (Frans) Gooskens. Hij is ook lid van het bestuur en we kennen hem als auteur.Wij wensen hem veel succes in de komende jaren. Ook in bestuur zien we een nieuw gezicht en wel van de heer T.C. (Cor) van Strijen, die onze financiën en de ledenadministratie gaat beheren. Ook Cor veel succes gewenst. Helaas verloren we onze notulist en excursieorganisator H.J.M. (Bert) Piters. Na een ernstig ongeval eind november 2008 verloor hij op 11 februari 2009 de strijd om het leven. Ik mag u verwijzen naar het In Memoriam elders in dit jaarboek. Veel dank wil ik overbrengen aan de bestuursleden, de redactiecommissie en de auteurs. Tenslotte waren zij het die het product dat u in handen heeft gezamenlijk realiseerden. Ik wens u veel leesgenot met dit jaarboek. C.M.M. (Kees) Machielsen voorzitter Voorwoord Het ordenen van bekende feiten kan soms al nieuwe inzichten geven. Dit jaarboek is feitelijk thematisch-chronologisch ingedeeld. We hebben in ieder geval ge- probeerd om de bijdragen over de Nassaus bij elkaar te houden. Dit om recht te doen aan het symposium ‘Hofcultuur van de Bredase Nassaus’ dat we op 18 april 2008 hielden in de aula van de Nassau-scholengemeenschap te Breda. Een aantal sprekers heeft hun spreekbeurt uitgewerkt tot een publicatie voor ons jaarboek. Andere au- teurs sloten zich aan bij dit thema. De bijdragen kunnen echter ook helemaal geografisch worden besproken. Het beste startpunt hiervoor is natuurlijk de toren van de Grote kerk van Breda. Deze verheft zich reeds 500 jaar met zijn 97 meter uit boven Stad en Land van Breda. De toren is reeds vanuit diverse invalshoeken beschreven door diverse auteurs. Zo schreef Scherft in 1959 een artikel over de financiering van de bouw van de toren. Rehm schreef drie jaar later over het vergieten van de kerkklokken in 1626 en in 1968 schreef IJsseling over de restauratie van de toren tussen 1946 en 1969. In 1992 schreef De Moor over Adam van Nispen en de eerste steenlegging van de kerktoren in het jaar 1468. Over 59 jaar hebben we dus weer iets om te gedenken. Als we de toren beklimmen en van daaruit de artikelen bekijken moeten we natuurlijk beginnen met de bijdrage van stadsbeiaardier Jacques Maassen over de het speelwerk in de toren. Met veel Eefde en vakmanschap beschrijft hij het oudst bewaarde trommelspeelwerk ter wereld. Het mechanisme dateert van 1541 en bleef in dienst tot het jaar 1908! Tegenwoordig bevindt het speelwerk zich in het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum van Schoonhoven. Het speelwerk werd vervaar- digd door Hendrik Vabrie uit Leuven. De preekstoel van de Grote kerk was tussen 1843 en 1849 het podium van dominee Hasebroek. Er komt onder andere naar voren dat de predikant geacht werd ie- dere dienst de hele preek uit zijn hoofd te leren. Centraal in deze publicatie van Bram Vroon staat de correspondentie die hij voerde met zijn Chaamse collega Schotel. We krijgen een goed beeld van de theologische stromingen binnen de Nederlands Hervormde kerk. De predikanten moesten hierin partij kiezen. Daarnaast wordt een levendig beeld geschetst van het dagelijkse leven van een dominee in een grotendeels katholieke omgeving. Als we verder lopen door de kerk richting de kooromgang en we goed naar de vloer blijven kijken, dan komt de zerk in beeld van Anna van Mehetz, de gouvernan- te van René van Chalon. Op een detectiveachtige wijze weet auteur Cora van Beek aan te tonen dat zij gelieerd was aan het toonaangevende Franse, adellijke geslacht van De Baufiremont. Het wapen op de zerk is hierbij de voornaamste aanwijzing. klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoord Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
9. |
![]() |
Boeknummer: 00131
De Oranjeboom Jaarboek 2013. Deel 66 Historie -- Breda, algemeen (2014) [T.Kappelhof, Johanna Maria van Winter, W.Heijbroek 2x, H. Muntjewerff, P. v.d. Steenoven, W. Mastenbroek] De Oranjeboom Jaarboek 2013. Deel 66 Suiker in West Brabant, Suiker in de middeleeuwse keuken, Onderzoek Suikerbietenteelt, P.J.H. Van Ginneken suikertechnoloog, Twee eeuwen de Faam, Suikerfabriek Wittouck Breda, Archief CSM Voorwoord van de redactie Dit jaarboek van De Oranjeboom is het resultaat van het samenwerkingsproject met de Ghulden Roos uit Roosendaal. Vandaar dat het goed is in dit voorwoord een overzicht te geven van de artikelen die zijn verschenen in beide jaarboeken. Beide jaarboeken bevatten tezamen 13 artikelen over het onderwerp suiker. Het voor u liggende inleidende artikel is alleen in het jaarboek De Oranjeboom opgenomen. Hierin is ook aandacht besteed aan zoetmakers die er waren voordat de biet ten tonele verscheen: honing en rietsuiker. Aan de hand van statistische gegevens wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van het productievolume en het suikerverbruik. Het jaarboek van De Ghulden Roos bevat een artikel van Christianne Muusers met daarin drie Arabische recepten uiteen kookboek uit de tiende eeuw, en wel een vleesgerecht, een gerecht voor zieken en een zoete soep. In al deze gerechten is rietsuiker verwerkt. Suikerriet werd toen al in het Midden-Oosten verbouwd. De recepten zijn zo bewerkt dat ze ook nu nog te bereiden zijn. Daarop volgt het artikel van Willem Heijbroek, Gijs Asselbergs en John Rovers over de drie suikerfabrieken die Bergen op Zoom gehad heeft. De eerste wordt opgericht door de Belgische ondernemer Felix-Guillaume Wittouck in 1861, de twee anderen, opgericht door Van der Linden en Cie en door Laane, Rogier en Daverveldt, begonnen beide in 1870. Het eindigt met een beschrijving van wat er nog rest aan gebouwen en installaties. Vooral van de ‘Zeeland’ is nog veel overgebleven. Al snel werd West-Brabant het gebied in Nederland met de meeste suikerfabrieken. De hier opgedane kennis en ervaring werd geëxporteerd naar elders, eerst naar Groningen waar de teelt van suikerbieten wat later dan in Zuid-West Nederland goed van de grond kwam en kort daarna naar East Anglia in Engeland. Rieni Voermans deed uitgebreid onderzoek in de archieven van de burgerlijke stand en ontdekte dat alleen al in 1914 53 personen uit Standdaarbuiten naar Groningen vertrokken om daar in de nieuwe suikerfabriek te gaan werken. Het was de grote suikerbaron Jan van Rossum die in 1911 de eerste stap zette naar de vestiging van bietsuikerfabrieken in Engeland. Complete installaties werden naar de andere kant van de Noordzee verscheept Het Engelse avontuur eindigde in 1934 met een zeer winstgevende verkoop. Van dezelfde auteur is een korte biografie van Jasper (Jap) van Doormaal (1874-1960) die directeur was van de suikerfabrieken in Standdaarbuiten en Groningen. Mark Buijs beschrijft het onroerend erfgoed van de suikerindustrie. Dit bestaat vooral uit fabrieksgebouwen en bijbehorende installaties zoals Saint Antoine in Oud- en Nieuw Gastel en uit villa’s van fabrikanten. Naar woningen van arbeiders en ander personeel is nog niet veel onderzoek gedaan. Een deel van dit erfgoed is beschermd Alben Hoekstra onderzocht de fabriek van Red Band die in 1928 werd opgericht door een driemanschap onder leiding van T.J. Overwater die in Breda als adjunct-directeur wel van Breda naar Roosendaal verhuizen. Toen het bedrijf in 1986 werd verkocht aan de CSM, schonk de familie Overwater ongeveer zes miljoen gulden aan het personeel. Cees Vanweesenbeeck, die onder meer directeur was van Erfgoed Delft, deed onderzoek naar de relatie tussen de suikerindustrie en de in Breda en Bergen op Zoom na 1850 opkomende ijzerindustrie. De twee bedrijfstakken hadden nauwe banden met elkaar, ook in personele zin. Tussen de aandeelhouders en de fabrieksdirecteuren bestonden talrijke familieverban- den. Het was een ‘ons-kent-ons’. klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoord Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
10. |
![]() |
Boeknummer: 00133
De ontdekkingstocht door West-Brabant, Baronie en Markiezaat. Kroniek van een millennium Historie -- Brabant, algemeen (2001) [Geert de Bruijn, Frank van den Hoven] De ontdekkingstocht door West-Brabant, Baronie en Markiezaat Woord vooraf Cultuurhistorisch erfgoed is 'in'. Er is de laatste jaren toenemende aandacht voor erfgoed in het beleid van provinciale en lokale overheden. In de toeristische sector is cultuurtoerisme ontdekt als nieuwe publiekstrekker. Dit heeft alles te maken met een nieuw gegroeid besef dat ons erfgoed, in de zichtbare vorm van monumenten, musea en het landschap, maar ook in de minder tastbare vorm van bijvoorbeeld veldnamen en historische kennis, een wezenlijke smaakmaker is van het menselijk leven. Voor de persoonlijke en collectieve identiteit van mensen is het belang- rijk iets te weten van de eigen oorsprong en geschiedenis. We plaatsen onszelf als vanzelfsprekend in tijd en ruimte en daarbij hebben we het cultuurhistorisch erfgoed als markeringspunten en herinneringsbakens nodig. Zelfs zien we nu opnieuw in dat kennis van dat erfgoed bijdraagt aan de sociale samenhang en de worteling van mensen in de hedendaagse samenleving. Kijken naar en bezig zijn met cultuurhistorisch erfgoed - of dat nu het bezoeken van een museum is, het fietsen door een historisch landschap, het uitpluizen van de eigen stamboom, of het verzamelen van foto’s van de eigen woonplaats - is voor veel mensen een aangenaam tijdverdrijf. Maar het is meer: het verleden zoals dat in het heden tot ons komt, is ook een inspiratie- bron voor de toekomst In de snel veranderende wereld om ons heen hebben we behoefte aan ijkpunten, aan richtpunten die ons helpen de ruimte en de samenleving van de toekomst vorm te geven. Streekeigen bouwen, aandacht voor historisch gegroeide landschapselementen, het accentueren van het bijzondere of juist het typerende in de gebouwde en onbebouwde om- geving van stad en dorp: het draagt allemaal bij aan de verwezenlijking van de behoefte van deze tijd aan herkenbaarheid en eigen identiteit Uitgangspunt daarbij moet mijns inziens niet zijn het zoveelste nostalgische cliché toe te voegen aan het beeld van Brabant, om een benauwde cultuur van ‘ons eigen Brabant’ te creëren of om vernieuwing tegen te houden, maar om ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen en nieuwe groepen In onze samenleving en tegelijk in de toekomst een herkenbaar en leefbaar Brabant te behouden. Dat kost moeite en doet soms pijn, maar is de moeite waard. klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoord Voorwoord De laatste jaren is er in deze streek heel veel gebeurd op infrastructureel en (agroltoeristisch gebied. Wij noemen de belangrijkste: de aanleg van de Hogesnelheidslijn1 (HSL) die nogal wat aanricht in het landschap. De aanleg van vele nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen. En gelukkig ook de ontwikkeling van nieuwe natuur, al dan niet opgelegd als compensatie voor de hiervoor genoemde infrastructurele werken. Verder zijn er initiatieven genomen in het kader van plattelandsvernieuwing, met name op het gebied van bezienswaardigheden, evenemen- ten en verblijfsaccommodaties. Veel van deze informatie is alleen lokaal bekend. Wij vinden dat zonde. Graag willen wij een breder publiek uit de regio - maar uiteraard ook daarbuiten - laten kennismaken met het boeiende landschap van Baronie en Markiezaat Hiermee denken wij aan te tonen dat u helemaal niet naar het buitenland op vakantie hoeft om interessante bezienswaardigheden te zien. Er liggen er duizenden bij u vlak om de hoek! Maar dat moetje dan wel even weten... Wij beschouwden het als een uitdaging om de lawine van lokale gegevens, voor een deel al bijeenvergaard door tal van Instanties en personen, te verwerken tot één bondig, historisch verant- woord en toch vlot leesbaar geheel. De circa duizend bijzondere, oude maar vaak ook zeer actuele illustraties zullen zeker aan de leesbaarheid bijdragen, opdat u zich ook letterlijk een beeld van de beschreven onderwerpen kunt vormen. Lokale heemkunde Wij beschouwen deze uitgave, qua uitgebreidheid van de achtergrondinformatie. als een 'middenklasser. Daarmee bedoelen wij dat het veel uitgebreider is dan een boek over heel Nederland, maar dat het veel minder uitgebreid is dan boeken over één plaats, zoals die met name door de heemkundekringen worden vervaardigd. Wij willen met dit boek een samenvatting van de geschiedenis en bezienswaardigheden van heel West-Brabant onder de aandacht van mensen brengen, van binnen én buiten de regio. Onder meer door zo veel mogelijk wetenswaardigheden over vrijwel alle topografische locaties van deze streek zo uitgebreid mogelijk, maar binnen de beperkingen van een eendelig werk toch nog steeds globaal, te beschrijven. Oftewel, ook dit boek laat u nog maar het topje van de ijsberg zien. Er staat heel veel in, maar er staat ook heel veel niét in. klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoord Uitg. Filatop (F.v.d.Hoven) Leerdam;  |
11. |
![]() |
Boeknummer: 00146
De verdwenen sleutel van kabouterstad Cultuur -- Boeken (ca. 1970) [Leo Stevens] De verdwenen sleutel van kabouterstad (7 jaar en ouder) Leo Stevens is een schrijver uit Prinsenbeek EEN VREEMDE ONTMOETING IN HET LIESBOS In dit boek wordt het avontuur verteld van drie jongetjes. Het eerste jongetje heet Stan. Stan is acht jaar. Hij woont in Prinsenbeek. Prinsenbeek is een dorp in de buurt van Breda. Het ligt lekker rustig tussen grote bossen. Het tweede jongetje heet Rob. Hij is zes jaar. Rob is het jongste broertje van Stan. Hij woont natuurlijk ook in Prinsenbeek. Als de grote vakantie voorbij is gaat Rob naar de grote school. Hij komt dan in de eerste klas bij juffrouw Kroes. Het derde jongetje heet Marlijn. Martijn is vijf jaar oud. Hij is een neefje van Stan en Rob. Hij woont in Neer. Neer is een klein plaatsje in Limburg. Dat ligt wel op honderd kilometer afstand van Prinsenbeek. Martijn logeert bij Stan en Rob. Als de zomer- vakantie voorbij is, gaat Martijn ook naar de eerste klas van de grote school. Als de grote vakantie bijna afge- lopen is, wordt Martijn zes jaar. Hij is dan even oud als Rob. Maar Rob zegt dat hij toch lekker ouder is dan Martijn, omdat hij eerder zeven jaar wordt. En dat klopt. Martijn is al een paar dagen bij Stan en Rob aan het logeren. Dat is wel dapper van Martijn. Hij is nu immers zó ver weg van huis, dat je niet even naar je pappa en mamma kunt fietsen. Maar Martijn denkt niet aan zijn mamma en pappa. Hij heeft het veel te druk met het bouwen van de lego-trein en het timmeren van een Uitgeverij Schenk Maastricht;  |
12. |
![]() |
Boeknummer: 00147
De ontvoerde elfenkoning Cultuur -- Boeken (ca. 1970) [Leo Stevens] De ontvoerde elfenkoning (7 jaar en ouder) Leo Stevens is een schrijver uit Prinsenbeek EEN ONVERWACHTE BRIEF Het is al enkele dagen erg warm in Prinsenbeek. Overdag is dat wel lekker. Maar ’s avonds is het dan erg moeilijk om in slaap te vallen. Ook Stan kon niet slapen van de warmte. Hij rolde van de ene zij op de andere. Na een hele poos viel hij eindelijk in slaap. Maar Stan merkte natuurlijk zelf niet dat hij sliep. Hij droomde het ene avontuur na het andere. Hij droomde dat de deur van zijn slaapkamer zachtjes op een kier werd geduwd. En dat kabouter Stippel binnenstapte en hem aan zijn neus trok. Stan schudde even met zijn hoofd en blies alsof hij een lastige vlieg wilde verjagen. Stan droomde wel vaker over kabouter Stippel. Stippel was de boodschapper van Koning Goudbaard, de koning van Kabouterstad. Door kabouter Stippel zijn Stan en zijn broertje Rob en, Martijn het neefje van Stan en Rob, te weten gekomen dat kabouters écht bestaan. In Prinsenbeek, midden in het Lies- bos, is de geheime ingang naar Kabouterstad. Niemand weet waar die ingang is. Alleen Stan, Rob en Martijn weten hoe zij de onderaardse gang naar Kabouterstad kunnen binnengaan. Maar zij zullen dat echt aan niemand vertellen. Het is een geheim dat zij alleen, samen met de kabouters kennen. Weer voelde Stan het gekriebel aan zijn neus. En weer schudde hij met zijn hoofd en maakte hij een blazend geluid en... sliep weer verder... Opnieuw leek het, of Uitgeverij Schenk Maastricht;  |
13. |
![]() |
Boeknummer: 00148
Heks Fiskalia wil een supertoverstaf Cultuur -- Boeken (ca. 1970) [Leo Stevens. Ill. Joop Walenkamp] Heks Fiskalia wil een supertoverstaf (7 jaar en ouder) Leo Stevens is een schrijver uit Prinsenbeek BIJ OUDE VRIENDEN OP BEZOEK In dit verhaal worden de avonturen verteld van Stan, Rob en Martijn. Stan en Rob wonen in Prinsenbeek. Stan is een broertje van Rob. Hij is acht jaar oud. Hij zit in de tweede klas van de lagere school. Zijn broertje Rob is zes jaar oud. Hij zit op de kleuterschool. Daar hoort hij nu bij de oudste kleuters. Martijn is een neefje van Stan en Rob. Hij is ook zes jaar oud, net als Rob. Hij woont in ’s-Hertogenbosch. Daar woont hij echter nog maar pas. Enkele dagen geleden is Martijn verhuisd. Hij woonde eerst in Neer, een klein plaatsje in Limburg. Maar ja, zijn vader kreeg ander werk, en... hup, alles ging de grote verhuiswagen in. Op weg naar hun nieuwe huis in de grote stad. Sommige dingen van verhuizen zijn wel leuk. Alles in je huis wordt ingepakt in grote dozen. Alle kasten worden uit elkaar geschroefd. Zelfs de lampen worden van het plafond en de muren gehaald. Ooms en tantes of buren en kennissen komen helpen met inpakken. Sommige dingen kun je natuurlijk niet inpakken, maar die gaan toch mee: de goudvis in zijn kom, en het konijntje in zijn hok. En natuurlijk wordt het hondje Briks ook niet ingepakt. Maar je kunt niet alles meenemen als je verhuist. Je vriendjes en vriendinnetjes van school en van de straat kun je niet meenemen. Ook de juffrouw van de klas Uitgeverij Schenk Maastricht;  |
14. |
![]() |
Boeknummer: 00159
Noord-Brabants Historisch Jaarboek 1992. Deel 9 Historie -- Brabant, algemeen (1992) [Rosendaal J. e.a.] Noord-Brabants Historisch Jaarboek 1992. Deel 9 Ten geleide De incubatietijd van het negende Noordbrabants Historisch Jaarboek is langer geweest dan de redactie lief was. Het is voor de auteurs niet gemakkelijk studies, waarin veel tijd en energie zijn geïnvesteerd, zo samen te vatten dat ze passen. De redactie waakt er immers voor, dat het Jaarboek geen bundel met een klein aantal relatief omvangrijke monografieën wordt. De zeven studies die u hier aantreft, zijn gespreid in tijd en naar onderwerp. Overleg met de redacties van de in westelijk Noord-Brabant verschijnende jaarboeken lijkt gewenst om af en toe een qua techniek en wijze van behandeling belangrijk artikel middels het Noordbrabants Historisch Jaarboek een wijdere wetenschappelijke spreiding te geven. Thans blijven zij soms te veel in de regio verborgen. Over het onderwijs als (in dit geval) reformatorisch strijdwapen, schrijft J. Rosendaal aan de hand van het Latijns onderwijs te Heusden. De deconfiture van de Hanzebank te ’s-Hertogenbosch in 1923 leidde tot hoge golven in de pers en in kringen van middenstand en kleinbedrijf in oostelijk Noord-Brabant. P. Dekkers beschrijft het wel en wee van deze onderneming. J. van den Eijnde beschrijft de rol van de in 1909 in Tilburg geboren en in 1974 te Oisterwijk gestorven politicus Joan Willems, die na de oorlog landelijk een belangrijke rol heeft gespeeld als doorbraakfiguur binnen het katholieke kamp, maar die in tal van functies, waaronder het lidmaatschap van het college van Gedeputeerde Staten in de vier jaren vóór zijn overlijden, heeft geijverd voor de cultuur in Noord-Brabant. G. van Synghel, lid van de redactie, wijdt aandacht aan een nieuw fragment van de rijmbijbel van Jacob van Maerlant, dat werd gevonden in de kaft van een cijnsboek uit het archief van de rentmeester-generaal der domeinen in Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch, berustend op het Rijksarchief aldaar. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat het manuscript, waaruit het afkomstig is, deel heeft uitgemaakt van een Brabantse collectie en wellicht zelfs in een Brabants scriptorium is vervaardigd. De uitdagende titel ‘Militarisme en Seksisme te ’s-Hertogenbosch in het begin van de moderne tijd’ vraagt om een toelichting. Moderne tijd moet hier verstaan worden volgens het spraakgebruik van historici, die het begin van de zestiende eeuw zien als een ontluikende nieuwe tijd. Het artikel beschrijft enerzijds de rol van ’s-Hertogenbosch in de Gelderse oorlogen, met name het gebruik van het geschut, anderzijds de symboliek waarvan men zich bediende om zijn visie op de vrouw te geven. Men uitte deze visie aldus L. Adriaenssen - ondermeer via de benaming van de kanonnen. klik op de pijlpunt links voor het volledige Ten geleide Stichting voor Brabantse Regionale Geschiedbeoefening;  |
15. |
![]() |
Boeknummer: 00161
Toentertijd Cultuur -- Gedichten (1979) [Henriette Kegge] Toendertijd VOORWOORD Henriette Kegge is van oorsprong een boekenfiguur. Zij laat zich in de Camera obcsura terdege het hof maken door de charmante Heer van den Hoogen, die volgens kenners niet toevallig boven een beddewinkel woonde. Naast die nogal nuffige en nukkige Hollandse juffer is er echter ook nog een door en door Brabantse Henriette Kegge, die werd geboren en getogen in Prinsenbeek in West Brabant, dat voor het zo deftig werd, gewoon ’Beek’ heette. Deze Brabantse Henriette is alles behalve een boekenfiguur, maar schrijft wel zelf. En dat doet ze al zo 'lang en zo’ voortreffelijk in de taal van haar geboortedorp, dat ik haar alweer bijna vijf jaar geleden (om precies te zijn op 25 februari 1975) voor het eerst heb mogen lanceren in het Literair Café in Den Bosch. Zij is daar, ook na een aantal andere optredens, altijd haar blijde dankbaarheid voor blijven tonen, een verschijnsel dat men heden ten dage met een lang en fel lichtend lantarentje moet gaan zoeken zonder het nog veelvuldig gewaar te worden. Daarom ben ik, op mijn beurt, zo blij om wat hier nog volgt. Door de goede zorgen van Cor Borsje (Communications Manager van Rank Xerox, Venray) werk ik sedert enige tijd aan De Zondagsveder. Dat is een bloemlezing van 25 Zuidnederlandse auteurs, waar ik ook Henriette Kegge bij betrokken heb. Ter inleiding bij haar stukjes schreef ik in juni 79: ’Een uitgever die de pareltjes van Henriette Kegge, die zij verzamelde onder de titel Toentertijd, in het licht geeft, verricht niet alleen een daad van eenvoudige rechtvaardigheid, maar zal er bovendien geen spijt van krijgen’. En ziet. Nog voor De Zondagsveder op tafel kan worden gelegd blijkt die uitgever gevonden. Hij heet Ko Huijbregts en is er de man achter de op menig embleem van jeugdige paardekracht getuigende uitgeverij HECHT in Den Bosch. Toentertijd zal nog in 1979 verschijnen bij uitgeverij HECHT als het veertigste boekdeel dat ontstaan is uit het Literair Café in Den Bosch. Dat heuglijke nieuws bereikte mij tegelijk met het bericht dat aan een andere Brabantse auteur, die ik meende te moeten opnemen in De Zondagsveder, deP. C. Hoofdprijs is toegekend. Een geluk komt dus nooit alleen, al hoor je dat meestal alleen maar van ongelukken. En de weg voor Henriette Kegge lijkt gebaand. Wie had dat toentertijd kunnen denken? CAREL SWINKELS Hecht 's Hertogenbosch;  |
16. |
![]() |
Boeknummer: 00162
Markant West-Brabant Historie -- Brabant, algemeen (1981) [Maurits van Rooijen] Markant West-Brabant Aan het begin van dit boek over historisch West-Brabant wilde ik graag een paar regels ter verduidelijking neerschrijven. Sommige historici spreken graag over de grote ontwikkelingen en systemen in de geschiedenis. Anderen zeggen echter dat geschiedenis mensen-werk is. Ze verwijten anderen te theoretisch, teveel van boven af, bezig te zijn. Ik meen dat zoals zo vaak de waarheid in het midden ligt. In dit boek ben ik echter toch van de opvatting uitgegaan dat ge- schiedenis inderdaad mensenwerk is. Ik heb getracht naar de mensen achter het verleden te zoeken. Dat zijn de mensen die onze streek van vaak zeer markante monumenten hebben voorzien. Via ongeveer zeventig verhalen leert de lezer wat meer van de historie van zijn woonomgeving kennen. Mijn tweede 'doelstelling' heeft te maken met het idee dat geschiedenis niet iets is dat voorbij is, maar juist iets dat nog deel uitmaakt van de alledaagse werkelijkheid. Wanneer we om ons heen kijken dan zien we dat verleden. Dit boek toont via vele voorbeelden dat ook in West-Brabant de historie nog in levende lijve aanwezig is. Uit het voorafgaande volgt dat geschiedenis meer is dan alleen 'boekenwijsheid'. Het noodt u uit om het te gaan bekijken, ervaren, ontdekken. Met auto, fiets of te voet kunt u al rondkijkend teruggaan in het verleden. Dit boek probeert u hierbij verhalenderwijs behulpzaam te zijn. Ik hoop dat ik u kan overtuigen hoe leuk een bezoek - geestelijk of lichamelijk - aan het verleden kan zijn en hoop ook dat de historie in al zijn vormen daardoor verdiende waardering krijgt. Daar heeft het immers nog wel eens aan ontbroken. Wat dit boek niet beoogt is een vergroting van de wetenschappelijk historische kennis over West-Brabant. Die pretentie heeft het nadrukkelijk niet. Getracht werd wel een voor iedereen leesbaar boek te schrijven dat een groot aantal voorbeelden geeft van de ons dagelijks omringende cultuur. Bij het schrijven van dit boek heb ik van velen hulp gehad, die ik hierbij graag wil bedanken. Op de eerste plaats mijn lieve Brigitte, die vaak veel geduld moest hebben; en niet te vergeten bedankt beste briefschrijvers. Van uw aanvullingen en/of verbeteringen heb ik dankbaar gebruik gemaakt. En sorry als ik nog ergens zo nu en dan een historisch steekje heb mogen laten vallen. Bedankt voor de medewerking beste archiefdiensten en voor de (onvrijwillige) medewerking van vele publicisten-historici. En bedankt ook allen die mij mondeling veel interessante stof ter beschikking stelden. Wie ik zeker niet mag vergeten zijn mijn beste vrienden bij het Stadsblad, waarmee ik vijf jaar van de twintig dat de krant nu precies bestaat, met groot genoegen heb samengewerkt. En tenslotte de groeten aan mijn vrienden te Breda, met name Dré, Jeroen en Geert die me soms vergezeld hebben op mijn tochten door het Westbrabantse land. Goed, en dan nu over naar het eerste verhaal. In het gemeentehuis van Ossendrecht viel mijn oog op een vitrine waarin een paar, naar het leek, poppekleertjes tentoongesteld lagen. Het bleek een erfenis te zijn van prinses Pauline. Wie prinses Pauline was? Wel, zie ommezijde...... Boekhandel Gianotten Breda;  |
17. |
![]() |
Boeknummer: 00163
Volksverhalen uit Noord Brabant Cultuur -- Boeken (1980) [Willem de Blécourt ] Volksverhalen uit Noord-Brabant en hun herkomst INHOUD Volksverhalen uit Noord-Brabant 7 1. Schoolmeester en essayist. Verhalen vanuit Zeelst verzameld 2. De archeologie van het vertellen. Verhalen uit de Kempen 3. Sprookjes en natuurgeloof. Verhalen vanuit Helmond verzameld 4. Onderzoek naar overlevering. Verhalen vanuit Breda verzameld 5. De verteller als tovenaar. Verhalen uit Ossendrecht en Woensdrecht 6. Heksenprocessen 7. Spot en Venijn. Aantekeningen over Noordbrabantse plaatsen en ingezetenen 8. Noordbrabantse volksverhalen. Commentaar Het Spectrum Utrecht/Antwerpen ;  |
18. |
![]() |
Boeknummer: 00173
Daar in de hei was het zo mooi. Tien brieven uit Brabant van Vincent van Gogh Cultuur -- Boeken (1990) [Wil Tromp, Jan van Muilekom] Daar in de hei was het zo mooi. Tien brieven uit Brabant van Vincent van Gogh VOORWOORD Het Noordbrabants Museum opende in 1987 zijn poorten in het voormalige gouvernementspaleis te ’s-Hertogenbosch met de tentoonstelling Van Gogh in Brabant. De bezoekers werd beeldend werk van Vincent van Gogh getoond uit de perioden dat hij in Noord-Brabant werkzaam was. De brieven die hij toen heeft geschreven, bleven niet onopgemerkt. Citaten hieruit hadden echter een dienende taak: toelichting bij tekening of schilderij. In deze uitgave daarentegen staan de brieven centraal. En zoals voornoemde tentoonstelling zich beperkte tot beeldend werk uit Van Goghs Brabantse perioden, is hier gekozen voor een aantal brieven uit diezelfde tijd. Dat betekende een keuze uit ruim honderd van de meer dan 750 brieven die van Van Gogh bewaard zijn gebleven. In de geselecteerde brieven komen nagenoeg alle onderwerpen aan bod die bekend zijn uit zijn correspondentie, voor het merendeel gericht aan zijn broer Theo. Deze vier jaar jongere broer was Vincents veruit belangrijkste vertrouwensman, die hem bovendien zijn kunstenaarsleven lang financieel ondersteund heeft. Will Tromp, publicist, bezorgt in deze uitgave een tiental aan Theo gerichte brieven, die hij bovendien van verbindend commentaar voorziet. Vervolgens buigt Jaap Goedegebuure, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Brabant en literatuurcriticus, zich over de vraag, welke positie het schrijverschap van Van Gogh inneemt in zijn kunstenaarsbestaan. Diens brieven worden immers vooral in het buitenland als een zelfstandige bron van literaire waarde beschouwd. Tot slot laat Han van Crimpen, hoofd beheer, documentatie en bibliotheek van het Rijksmuseum Vincent van Gogh, zien, dat Van Gogh in zijn brieven zijn gehechtheid aan Brabant voortdurend verwoordde. Wij hopen dat deze kleine uitgave voor velen - in Brabant en daarbuiten - een eerste en aardige kennismaking zal zijn met de brieven van Vincent van Gogh. De kunstenaar die niet alleen tekenend en schilderend, maar ook schrijvend een rijk en belangrijk oeuvre heeft nagelaten. Nijmegen/ ’s-Hertogenbosch, januari 1990 Will Tromp en Jan van Muilekom Noord-Brabants Genootschap;  |
19. |
![]() |
Boeknummer: 00284
Blikken op Brabant. De canon van Nederland in Noord-Brabants perspectief Historie -- Brabant, algemeen (2012) [Sonnemans, Gerard; Pigmans, Jurgen; Cuijpers, Theo] Blikken op Brabant. De canon van Nederland in Noord-Brabants perspectief Inhoudsopgave Voorwoord 7 Leeswijzer 9 01 Grafheuvels 14 02 Aan de rand van het rijk 22 Romeins Brabant 30 03 Willibrord en Lambert 32 04 De Brabantse hertogen 40 05 Brabants op schrift 46 06 Handelssteden 54 Brabant hart van de Nederlanden 60 07 Hart van de Nederlanden 62 08 Strijd om het geloof 70 09 Willem van Oranje 76 10 Nieuw land 84 11 Staats-Brabant 92 Brabant in tweeën 100 12 Geloof en woord 102 13 Bloei in de kunsten 108 14 Jaren van stilstand 114 15 Verlichte Brabanders 120 16 Lodewijk Napoleon 126 17 Brabant herenigd... en weer gescheiden 132 Brabant in het Verenigd Koninkrijk 140 18 Spoorlijnen en andere verkeersverbindingen 142 De spoorlijnen van Noord-Brabant 148 19 Missionarissen en markten 150 20 Industrialisatie 156 21 Vincent van Gogh 162 22 Emancipatie in geloof 170 23 De Eerste Wereldoorlog 178 24 De Brabantse Stijl 186 25 Crisis in Brabant 192 26 Tweede Wereldoorlog: de bezetting 198 27 Onderdrukking en verzet 204 28 Tweede Wereldoorlog: de bevrijding 212 De bevrijding van Noord-Brabant 222 29 Molukkers in Brabant 224 30 Ontzuiling 230 31 Watersnood 236 32 Brainport 242 33 Brabantse buitenlanders 248 34 Brabant in Europa 254 De gemeenten van Noord-Brabant 260 In Noord-Brabants perspectief 262 Register 266 Colofon 274 Dankwoord 275 Voorwoord De Gouden Eeuw. We hebben het allemaal op school geleerd: de handel op de wereldzeeën, pakhuizen tot de nok toe gevuld met specerijen, de rijkdom die de VOC bracht, statige Amsterdamse grachtenpanden, droogmakerijen en molens, belangrijke uitvindingen als het slingeruurwerk van Christiaan Huygens, de schilderijen van Rembrandt en Vermeer, de pen van Joost van den Vondel en Hugo de Groot. In de zeventiende eeuw zette de Republiek der Verenigde Nederlanden de toon. Minder bekend is dat het hertogdom Brabant twee eeuwen eerder, onder de Bourgondische heerschappij, zijn Gouden Eeuw beleefde. Een hofcultuur vol pracht en praal in Brussel, de beste schapenwol uit de Kempen, een florerende lakennijverheid, een ongekende stedelijke bloei, het land van melk en honing, een hoorn des overvloeds. Het is in deze tijd waarin we de oorsprong van het beeld van het Bourgondische Brabant moeten zoeken. De regionale geschiedenis geeft de canon van Nederland meer kleur en reliëf. Ziehier de reden voor deze uitgave. Met Blikken op Brabant wil Erfgoed Brabant een aanvulling geven op de vijftig historische vensters die sinds kort een vast onderdeel uitmaken van het onderwijscurriculum. Een handzaam, prettig leesbaar boek voor docenten, als inspiratiebron voor een aansprekend leerstofvervangend lesprogramma waarin het verleden van de eigen omgeving centraal staat. Blikken op Brabant is een handboek dat in geen enkele docentenboekenkast mag ontbreken. Maar ook buiten het klaslokaal zal deze uitgave zijn weg weten te vinden. Want we leren een leven lang! Graag wil ik iedereen die betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze fraaie uitgave van harte bedanken. De auteurs in de eerste plaats: Gerard Sonnemans, Theo Cuijpers en Jurgen Pigmans. Zij hebben onder bezielende leiding van projectleider Tera Uijtdewilligen een monsterklus geklaard: meer schrappen dan schrijven! Dank ook aan de klankbordgroep voor het kritische meelezen en aan de leveranciers van het overvloedige beeldmateriaal. Onmisbaar waren Appeltje-S en Graficonnect, die zorgden voor de creatieve en technische realisatie van het boek dat nu voor u ligt. Tot slot wil ik de provincie Noord-Brabant en de Stichting Brabants Heem bedanken voor hun genereuze bijdrage, waardoor Blikken op Brabant gratis aan de scholen in het primair onderwijs ter beschikking gesteld kan worden. Ik spreek de hoop uit dat Blikken op Brabant de lezer evenveel plezier en inspiratie zal geven als de makers hebben gehad in het samenstellen van deze uitgave. Patrick Timmermans, directeur Erfgoed Brabant augustus 2012 Erfgoed Brabant ‘s Hertogenbosch;  |
20. |
![]() |
Boeknummer: 00311
Boekendonck, een verhaal apart Cultuur -- Bibliotheek Boekendonck (2020) [Marjan van der Laken] Boekendonck, een verhaal apart Jubileumboekje van vrijwilligersbibliotheek Boekendonck te Prinsenbeek Vereniging Boekendonck;  |
21. |
![]() |
Boeknummer: 00399
Scheepvaart en visserij, verleden en heden in Zwaluwe, Made, Drimmelen en Moerdijk Historie -- Brabant, algemeen (2016) [Diverse] Scheepvaart en visserij, verleden en heden in Zwaluwe, Made, Drimmelen en Moerdijk Gezamenlijke uitgave van de Heemkundekringen Made en Drimmelen, Moerdijk en Hooge- en Lage Zwaluwe VOORWOORD 'Ik.... Schipper naast God ...' Dat stond te lezen in een vrachtbrief die hedendaagse oud schipper Leen ten Haaf aan boord van het vrachtschip 'Variant' tijdens de opening van het Themajaar 'De Scheepvaart van Vroeger en Nu' uit zijn archief haalde en ons liet lezen. Dat fascineerde! Een zakelijke overeenkomst, dat is een vrachtbrief immers, waarin de schipper zich met zoveel woorden tot 'Schipper naast God' verklaarde. Die verklaring is beladen, klinkt als een stil gebed. Daaruit blijkt ook dat het leven van een schipper niet vanzelfsprekend verliep en zonder Gods hulp zelfs gedoemd kon zijn. Het leven van een schipper en zijn gezin was elke dag een uitdagingen vol met grote risico's. De schippers moesten niet alleen omgaan met de complexe bedrijfsvoeringen en administraties, tijds- en reisplanningen, het al dan niet verkrijgen van vrachten, motorpech en scheepsaverij en schade aan zeil en tuigage , maar ook met de weersomstandigheden waaronder het getijde, bederf van de vracht of het niet op tijd kunnen leveren. Daarnaast was ook de doorlopende zorg voor het gezin en de meevarende matrozen elke dag weer vol aanwezig. Monden moesten nu eenmaal gevoed worden. Als de hedendaagse mens dan bijvoorbeeld over het prachtige Beverpad langs de Amer tussen Lage Zwaluwe en Drimmelen wandelt, is men zich daar niet meteen van bewust. De langsvarende schepen komen inmiddels uit verre Europese landen en varen over de Amer af en aan. Een dagelijkse routine van modern materieel. De 'Schipper naast God' lijkt dan uit een ander tijdperk te stammen. We zijn het ons dan niet echt meer bewust, maar de scheepvaart was en is van een ongekend grote betekenis voor onze hedendaagse economie en welvaart. In een tijd dat er geen vrachtwagens en er amper bruggen waren, was behalve vervoer over water alleen vervoer over de weg, en dan te voet of per paard en wagen mogelijk. Daarom werden vrachten met enige omvang altijd per schip vervoerd. Dat ging tot in de 20ste eeuw per zeilschip of trekschuit en later per stoomschip of motorschip. Ook het personenvervoer werd aldus geregeld. In de 19de eeuw was in ons land het vervoer per trekschuit veel comfortabeler en populairder en dan per koets. Scheepvaart maakte economische groei mogelijk door het ontsluiten van gebieden en creëerde daardoor economische mogelijkheden en ontwikkelingen. Zonder scheepvaart zouden er b.v. nimmer Hanzensteden zijn ontstaan en zouden nooit bepaalde gebieden (ook in het verre achterland) zijn geëxploiteerd. Een goed voorbeeld uit onze regio is De Biesbosch. Dat gebied was alleen over het water bereikbaar. De gehele griendcultuur was derhalve direct afhankelijk van scheepvaart. En door de griendcultuur konden weer andere projecten gerealiseerd worden zoals rietdekkers, mandenmakerijen, hoepelmakerijen maar ook de Deltawerken. Het funderen van de bedijking was enkel mogelijk dankzij de zinkstukken van wilgentenen, rijshout en riet wat per schip vanuit de Biesbosch naar de Oosterschelde en Haringvliet werd vervoerd. Ook andere industrieën en nijverheid werden ontwikkeld dankzij het bestaan van scheepvaart. Hele dorpen en steden waren daarom direct afhankelijk van scheepvaart. En zoals gezegd ontwikkelde er zich binnen de schippersfamilies die elke dag met huis en haard onderweg waren, natuurlijk ook eigen tradities, cultuur en mores. Dat was nodig omdat er structuur moest komen om werk, familie en reizen te kunnen combineren. Dat maakt de geschiedenissen en overgeleverde verhalen van schippersfamilies uitzonderlijk interessant. Maar niet alleen de schippersfamilies, ook de historie van de schepen die vaak in het bezit waren van diverse families, is heel bijzonder. Deze schepen maakten de economische ontwikkelingen mee, maar ook de oorlog en de confiscaties. Zij ondergingen 'moderniseringen' en werden veelvuldig aangepast aan de soorten vracht die ook van jaar tot jaar kon veranderen. Gelukkig zijn er m.b.t. families en schepen nog veel archiefstukken en fotomateriaal beschikbaar en zijn er vele erfgoedkenners die zich op dat gebied toeleggen en onderzoek doen. Hooge en Lage Zwaluwe, Drimmelen en Moerdijk ontlenen hun identiteit onmiskenbaar aan met name de scheepvaart en de mogelijkheden die scheepvaart voor de ontwikkeling van de dorpskernen en achterlanden door de eeuwen heeft geboden. Dat stempel kan zwaar genoemd worden: feitelijk ontstonden de samenlevingen en de daarbij behorende sociale identiteit en culturele diversiteit rond de havens en was iedereen (indirect) afhankelijk van scheepvaart, tot aan de postbode en het gemeentebestuur toe. Om die reden hebben de Heemkundekring Made en Drimmelen, de Stichting Heemkunde Moerdijk, en onze erfgoedvereniging gemeend om voor 2016 'De Scheepvaart van Vroeger en Nu' tot gemeenschappelijk thema te nemen. De aandacht voor het 'Varend Erfgoed' is immers van cruciaal belang voor het behoud van dit erfgoed voor toekomstige generaties. Daarom zijn wij als historische organisaties dankbaar en trots op deze gezamenlijke uitgave, omdat dit thema dankzij onze samenwerking en het bundelen van onze gezamenlijke kennis tot een succes wordt waardoor varend erfgoed een vaste plaats zal kunnen innemen in onze historische beleving. Wij danken onze zusterorganisaties Heemkundekring Made en Drimmelen en Stichting Heemkunde Moerdijk dan ook voor deze coproductie! De samenstellers van het boekje, Ada Peele en Matti Herben hebben met grote deskundigheid een prachtig verhaal weergegeven. We wensen u veel plezier met het lezen en hopen dat deze bijdrage de 'Schipper naast God' nog in vele harten zal blijven voortleven! Otte Strouken-Busink voorzitter Erfgoedvereniging Heerlijkheid Hooge en Lage Zwaluwe Nawoord Dit boekje schetst de rijke historie van scheepvaart en visserij in de dorpen Hooge en Lage Zwaluwe, Moerdijk, Made en Drimmelen. De drie heemkundekringen van de genoemde plaatsen kozen 'scheepvaart' als thema voor 2016. Eind 2015 werd in de haven van Lage Zwaluwe aan boord van de 'Variant' het themajaar geopend. Het gezamenlijke initiatief van de drie heemkundekringen werd door de gemeente Drimmelen gehonoreerd met een cheque van 2.000 euro. Ook het Prins Bernhard Cultuurfonds doneerde een mooi geldbedrag om in 2016 ruime aandacht te besteden aan scheepvaart in de meest brede zin van het woord. Dat zal dit jaar gebeuren door onder andere het geven van lezingen, het inrichten van tentoonstellingen en het uitgeven van dit boekje. Als samenstellers van het boekje willen wij iedereen die ons teksten, foto’s, boeken en andere gegevens heeft aangereikt, teksten kritisch heeft gelezen of op andere wijze aan dit boekje heeft bijgedragen daarvoor hartelijk danken. Een bijzonder woord van dank aan Leen te Haaf voor de efficiënte coördinatie. Wij hebben met plezier aan de totstandkoming van dit boekje gewerkt en hopen dat het ook met plezier zal worden gelezen. Matti Herben en Ada Peele Heemkundekringen Made en Drimmelen, Moerdijk en Hooge- en Lage Zwaluwe;  |
22. |
![]() |
Boeknummer: 00412
Geschiedenis van de Turnhoutse Speelkaarten 1826-1976 Cultuur -- Boeken (ca. 1970) [dr. E. van Autenboer en Louis Tummers] Geschiedenis van de Turnhoutse Speelkaarten 1826-1976 DE TURNHOUTSE SPEELKAARTENINDUSTRIE (1826-1976) door Dr. Eugeen van Autenboer met een OVERZICHT VAN DE BELGISCHE SPEELKAART VAN 1379 TOT 1826 door Louis Tummers Het geheel bewerkt door Jan Bauwens INHOUDSTAFEL TEN GELEIDE........................................................ 3 OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS DER SPEELKAARTEN IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN....................................... 7 I. Oudste Speelkaarten : Hof van Brabant (XIV° eeuw) ... 9 II. Doornik (XVe eeuw).............................................11 III. Antwerpen (XVIe eeuw)......................................... 12 IV. Namen (XVIIe eeuw).......................................... 14 V. Oostenrijks Bewind......................................... 16 VI. Andere dan Turnhoutse fabrikanten na 1800 ................... 21 DE TURNHOUTSE SPEELKAARTENINDUSTRIE................................ 23 I. De papierverwerkende Nijverheid............................. 25 II. Pieter Corbeels............................................ 35 III. Brepols (1800-1826-1970)..................................... 44 IV. Wellens, Delhuvenne & C° (1834-1844)......................... 81 V. J.E. Glénisson &c Van Genechten (1837-1855)............... 90 VI. A. Van Genechten (1856-1970) ................................. 93 VIL J.F. Glénisson & Zonen (1856-1899)............................. 107 VIII. Gebr. Mesmaekers (1859-1968)................................ 118 IX. L. Biermans (1875-1970).................................... 131 X. La Turnhoutoise (1881-1960)................................ 141 XI. Carta Mundi (1970-)..................................... 144 BESLUIT............................................................ 146 BIBLIOGRAFIE....................................................... 149 De afgebeelde kaarten komen voort uit de verzamelingen van het Nationaal Museum van de Speelkaart, van Carta Mundi en van Jan Bauwens. De filmen waren het werk van de Fotogravure Wens te Kontich. TEN GELEIDE De geschiedenis die voorafgaat ... Dat dit jaar 150 jaren Turnhoutse speelkaartenindustrie worden gevierd, is een niet zo banaal feit, wanneer men weet dat de naam « Turnhout » zowat over de hele wereld een begrip is geworden voor speelkaarten. Merk- waardiger is evenwel nog dat deze 150 jaren in feite slechts een vierde vormen van de algehele Belgische speelkaartentraditie : deze klimt immers terug tot 1379, binnen enkele jaren zes eeuwen dus. Het is inderdaad dertien jaar vóór Charles VI van Frankrijk in 1392 zijn wereldberoemde tarokspel bestelde aan zijn hofschilder Jacques Gringonneur, dat Hertog Wenceslas van Brabant er een bestelde aan zijn hofschilder, Ingel Van der Noet; de som die hij daarvoor moest neertellen, was niet zo gering : het spel kostte hem toen 2 mottoenen, hetgeen een goede BF 20 000 van dit ogenblik kan geweest zijn. Sindsdien is het kaartspel niet meer uit deze gewesten weg te denken, noch als vermaak- en kansspel, noch als industrieprodukt. In de middeleeuwse bronnen is hierover niet zo veel te vernemen, maar vanaf de XVe eeuw beschikken we over meer dokumentatie. Doornik vormde toen een heel belangrijk produktiecentrum : Rijksarchivaris A. Pinchart kon in de vorige eeuw niet minder dan 27 namen van Doornikse fabrikanten tussen 1427 en 1537 bijeenbrengen, terwijl hij voor de periode tussen 1439 en 1504 meer dan 40 Doornikse leerjongens vond. In het midden van de XVIe eeuw wordt Antwerpen een centrum : vanuit de plaatselijke ateliers worden honderden kisten speelkaarten verscheept, meestal Lansknechtkaarten, en vooral naar Engeland. De Lig- geren van de Antwerpse Sint-Lukasgilde van Grafici vermelden nog steeds meesters-kaartenmakers in de XVIIe eeuw. Maar tijdens het Oostenrijks bewind heeft Antwerpen als produktiecentrum vrijwel afgedaan. In die periode wordt de fakkel overgenomen door Brussel en Gent : in de tweede helft van de XVIIIe eeuw bloeien te Brussel een twintigtal ateliers; bij de eeuwwisseling loopt hun aantal echter terug tot 4. Te Gent krijgen we drie « dinastieën », maar deze houden het langer uit dan hun Brusselse konfraters. De laatste verdwijnt pas in 1843, maar zonderling genoeg gaat hij weer naar Brussel, waar dan gedurende twee decen- nia een nieuwe opflakkering valt waar te nemen. Vóór die tijd echter is te Turnhout P.J. Brepols al begonnen met speelkaarten te betrekken van enkele kleine ateliers, die zowat over het hele land verspreid liggen (Antwerpen, Sint-Niklaas, Brussel, Dinant en Namen). Als in 1826 zijn leveranciers hem niet meer kunnen volgen, besluit Brepols zelf speelkaarten te gaan drukken. Meteen legt hij de eerste steen voor een onderneming, die eerst tal van navolgers krijgt — steeds te Turnhout — en dezen vervolgens allemaal ziet opgeslokt worden, totdat er in 1970 nog drie overblijven. Dezen besluiten op dat ogenblik hun krachten te bundelen en een enkele speelkaartenfabriek op te richten, die op wereldniveau een eersterangsfiguur moet worden, Carta Mundi van Turnhout. De boeiende geschiedenis van deze wel zeer vastgeankerde industrie wordt hier verteld door twee historici in het vak : Louis Tummers en Dr. Eugeen Van Autenboer. Louis Tummers, die zelf een groot verzamelaar is, schetst ons in vogelvlucht de vier en een halve eeuw geschiedenis vóór Turnhout. Dr. Van Autenboer, histo- risch auteur en Konservator van het Nationaal Museum van de Speelkaart te Turnhout, vertelt ons over de anderhalve eeuw Turnhout, een onderwerp waaraan hij tal van opzoekingen heeft gewijd. Jan Bauwens Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel Brussel;  |
23. |
![]() |
Boeknummer: 00416
Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1855 Historie -- Plattelands- en boerenleven (1992) [A.H. Crijns, F.W.J. Krielaars] Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1855 INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF V VERANTWOORDING VII BRONNENPUBLIKATIES EN LITERATUUR XXIV LIJST VAN TABELLEN XXX LIJST VAN KAARTEN XXXI LIJST VAN AFBEELDINGEN XXXI DEEL A AANDACHT VOOR DE LANDBOUW 3 Al vóór 1800 toenemende interesse voor de landbouw 3: ook in Brabant: Thijs 3; Van Breugcl 4; De la Court 4: Kops 5; deelnemers landbouwenquête 5; Van de Graaf! 6; goed beeld van de landbouw rond 1800 mogelijk 7; belangstelling voor landbouw wordt weer gerin- ger 7; over Brabantse landbouw in 1813-'5O weinig geschreven 7. Hoofdstuk I BEVOLKING EN GROND Hoofdstuk II DE MEST VOOR DE AKKERS MOET KOMEN VAN HET VEE Hoofdstuk III ENIGE (ANDERE) STRUKTURELE ASPEKTEN VAN DE BEDRIJVEN Hoofdstuk IV VEEL BLEEF BIJ HET OUDE Hoofdstuk V IN DE MEESTE AGRARISCHE GEZINNEN IS ARMOE TROEF Hoofdstuk VI HET ZANDGEBIED VAN NOORD-BRABANT Hoofdstuk VII AGRARISCH GRONDGEBRUIK EN VEESTAPEL Hoofdstuk VIII BOERENLEVEN EN BOERENWERK Hoofdstuk IX BEDRIJVEN EN OMSTANDIGHEDEN SLOTBESCHOUWING 329 Het bedrijfstype veranderde niet wezenlijk 329; zelfvoorziening bleef de primaire doelstelling 330; rogge was het belangrijkste landbouwge- was 330; de omvang van de veestapel nam toe maar kwalitatief veranderde er weinig 332; de agrarische bevolkingsdruk werd alsmaar gro- ter 333; de verdeling van de werkzaamheden veranderde niet 333; de bedrijfsvoering bleef traditioneel 334; maar er waren ook lichtpunten 335. INDEX VAN GEOGRAFISCHE NAMEN 345 INDEX VAN PERSOONSNAMEN 350 CURRICULA V1TAE 352 WOORD VOORAF De afspraak om samen een boek te schrijven was snel gemaakt. Ook het onderwerp was geen probleem. Het kleine gemengde bedrijf op de zandgronden in Noord- Brabant, dat we tijdens ons leven en werken nog zo goed gekend hadden, werd in 25 turbulente jaren geschiedenis. Waar lagen de wortels van dat gemengde landbouw- bedrijf? Deze indringende vraag, waarover zo weinig geschreven was, hield ons intens bezig. Voor het uitwerken van deze vraagstelling werden we in sterke mate gesteund en gestimuleerd door prof, van den Eerenbeemt en de NCB, met name door de heren Heijmans, Latijnhouwers en Merkx. Hun belangstelling en daadwerkelijke hulp is voor ons van grote invloed geweest om het onderwerp aan te pakken en uit te werken. Het eerste resultaat van onze arbeid, waaraan we met plezier en volharding hebben gewerkt, ligt thans voor u. Dat de Stichting Zuidelijk Historisch Contact samen met de NCB ons werk wil publiceren, geeft ons veel voldoening. Van onze beide echtgenoten, Miekc en Miek, hebben we veel ruimte en steun gekregen om ons opnieuw', ondanks de pensioengerechtigde leeftijd, terug te trek- ken in de studeerkamer. We willen het boek dan ook aan hen opdragen, mede ter compensatie van te weinig geleverde arbeid in het huishoudelijk bedrijf. In de beginfase van het onderzoek hebben we gesprekken gevoerd met een aantal oudere boeren en kenners van de vroegere landbouw. Veel dank zijn we verschul- digd aan de familie Vos uit Roosendaal die het niet gepubliceerde werk van hun grootvader Jacobus (Ko) Vos, dat tot 1870 terugging, aan ons ter beschikking heb- ben gesteld. Bij ons werk hebben we in ruime mate gebruik gemaakt van boeken van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en de Katholieke Universiteit Brabant. Medewerkers van beide instellingen hebben ons met raad en daad bijgestaan. Tenslotte moesten de vruchten van ons werk worden getypt en daarbij zijn Pat van Bijnen, Myriam Crijns, Christine van Lingen en medewerksters van het secre- tariaat van de NCB ons behulpzaam geweest. De steun van allen die hiervoor genoemd zijn was voor ons onmisbaar. Daarvoor onze bijzondere dank! Voor ons was het een zinvolle tijdsbesteding. Het boek is af maar het werk is nog niet klaar. A.H. Crijns - F.W.J. Kriellaars VERANTWOORDING Waarom dit boek? De jonge agrariërs van nu hebben een totaal ander beeld van de Brabantse landbouw dan de ouderen onder ons. Voor hen zijn de moderne bedrijven met grote eenheden een natuurlijk gegeven. Vernieuwingen, snelle ontwikkelingen en een slagvaardig beleid zijn voor hen vertrouwde begrippen. Het verleden van de vele kleine gemengde bedrijven hebben zij nauwelijks of niet gekend. Voorzover zij er nog iets over horen, zal het toch spoedig voor hen het 'grijze verleden' zijn, een periode die voorgoed is afgesloten. Hoe geheel anders is het gesteld met de boeren, die min of meer bewust de crisis van de dertiger jaren, de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw en de ontwikkelingen nadien hebben meegemaakt. Zij hebben als het ware twee keer geleefd. Eerst de onmogelijkheid om vooruit te komen, voorzichtig handelen, wan- trouwen en afkeer van het nieuwe en toen langzaam maar zeker de grote ommekeer. Zij staan veel dichter bij de wortels van het oude, die de grondslag vormden voor de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Maar beide generaties komen uit hetzelfde nest. De op het eerste oog onverklaarbare ontwikkelingsdrang uit de zestiger jaren vindt zijn oorsprong in de niet aflaten- de strijd van vorige generaties om het hoofd boven water te houden. Er is in het verleden een grote potentie aan energie en wilskracht opgebouwd, die eens tot ontlading moest komen. Daarnaast werden er organisaties, instellingen en instanties opgericht om de boeren vooruit te helpen. Toen de geesten rijp waren en de marktomstandigheden gunstig werden, is uit het samengaan van deze factoren de grote sprong voorwaarts gemaakt. Om een beeld uit de huidige tijd te gebruiken, onbeduidende amateurs zijn er door noeste arbeid in geslaagd om topsporters te worden. De geschiedenis van de Brabantse boeren en hun bedrijven is beladen met spanning, inspanning, voor- en tegenspoed. Door onze verbondenheid met die landbouw vinden wij, dat hun verhaal moet worden opgeschreven. Het is opmerkelijk dat in de Brabantse geschiedschrijving de landbouw slechts zelden als centraal thema is behandeld. En dat, terwijl toch vaststaat dat diezelfde landbouw in onze provincie gedurende vele eeuwen de belangrijkste bestaansbron is geweest. Wij schrijven het op voor de boeren van nu en uit respect voor de inzet van generaties die hen zijn voorgegaan. Zo'n dertig jaar geleden ving in de landbouw en op de boerenbedrijven van de Brabantse zandgronden een proces van veranderingen aan. Het verliep aanvankelijk nog maar langzaam, maar al vrij snel kreeg het vaart en werd het ingrijpender. Opvallend hierbij was dat het begon in de streken met van nature de minst vruchtbare grond. Vandaag den dag kenmerkt de landbouw in de zandgebieden zich door een veel kleiner aantal bedrijven, een ver doorgevoerde specialisatie, de inzet van weinig arbeid maar van veel kapitaal en een zeer sterke instelling op de markt. Daarmee wijkt de landbouw van vandaag bijzonder veel af van de landbouw van voorheen, toen het zogenaamde gemengde bedrijf als het ware synoniem was met het zandbedrijf. Wel was er op een beperkt aantal bedrijven enige specialisatie - in de richting van tuinbouw -, maar het overgrote deel van de bedrijven droeg een gemengd karakter, met akkerbouw en veehouderij, beide op een kleinschalige wijze bedreven. Het beschikbare areaal grond liep tussen de afzonderlijke bedrijven wel uiteen, maar ze hadden een eenvormig bedrijfstype met akkergewassen, weiland, koeien met jongvee, varkens en kippen én de akkerbouw stond goeddeels in dienst van de veehouderij. Over wie en wat? Dit boek gaat in op de landbouw, de boeren en hun bedrijven. Een verdere beperking is dat wij schrijven over het Brabantse zandgebied (zie kaart 3). Hiermede willen wij anderen uiteraard niet te kort doen, maar het was noodzakelijk gezien hun specifieke situatie. De schrale Brabantse zandgronden hebben sedert eeuwen geen andere gebruiksvorm toegelaten dan bedrijven met bouwland, grasland en vee. Het is het 'eeuwige' gevecht geweest van de Brabantse boer om de van nature weinig vruchtbare grond te verbeteren. Bepalend daarvoor was in eerste instantie de vee- stapel. Hiertoe was de potstal de 'krachtcentrale' van de bedrijven voor de mestbereiding. Op de hogere zandgronden kon zich van nature alleen de weinig eisende heide handhaven. Het gemeenschappelijk gebruik van woeste grond was normaal. Scha- pen, runderen en ook ganzen konden er voedsel zoeken. Heiplaggen werden naar huis gehaald voor de mestbereiding. Op deze wijze had er voortdurend over- dracht van vruchtbaarheid plaats van heidevelden naar de in cultuur zijnde gronden. De woeste grond was zo de tweede 'krachtcentrale' van de bedrijven. Specifiek voor de zandgronden waren ook de vele kleine bedrijven die in de eerste plaats gericht waren op zelfvoorziening. Wat verder nodig was om te leven, moest worden gemaakt of gekocht. Vandaar de vele nevenwerkzaamheden zoals weven, spinnen, klompenmaken, turfsteken enz. Het gezinsbedrijf van toen was ge- richt op produktie, verzorging, zelfvoorziening, mestbereiding, verzamelen en vele nevenwerkzaamheden. Er moest nergens zo geploeterd worden om aan de kost te komen als in het zandgebied. Hoe kleiner het bedrijf, hoe groter de noodzaak om nevenwerkzaamheden te verrichten. Hun huisnijverheid heeft mede de grondslag gelegd voor de industriële ontwikkeling van hel gewest. Specifiek voor het Brabantse zandgebied waren ook de beslotenheid, de ligging in een grensgebied met onzekere toestanden en de slechte waterstaatkundige situatie. Er waren zoveel tegenwerkende krachten met als gevolg dat het als een van de armste en achterlijkste gebieden van ons land werd beschouwd. Waarom het tijdvak 1800-1885? Het zijn de laatste generaties van boeren geweest die geheel op eigen kracht waren aangewezen. Bedrijfsvoering en werkmethoden waren traditioneel bepaald en veranderingen voltrokken zich slechts langzaam. Er werd weliswaar ontgonnen, maar ook de bevolkingsdruk nam toe waardoor de bedrijven toch klein bleven. Er werden landbouwverenigingen opgericht, maar het overgrote deel van de zandboeren werd geen lid. De landbouwkennis nam toe, vooral op het gebied van de land- bouwscheikunde maar tot praktische toepassing van die kennis kwam het nog niet. Maatschappelijk veranderde er veel door de toename van nijverheid en handel, de aanleg van wegen en de komst van de spoorwegen. Maar de boer koos voorlopig voor het oude en vertrouwde en de veiligheid van de beslotenheid. Beïnvloeding van buiten, voorzover die hem bereikte, werd gewantrouwd. Rond en na 1800 vonden grote politieke veranderingen plaats. Zo kenden we de tijd van de Bataafse Republiek, de Franse tijd, de instelling van het Koninkrijk, de vorming van de provincie Noord-Brabant en de afscheiding van België. Ook na 1830 beleefde de landbouw nog zorgelijke tijden hetgeen culmineerde in de mislukking van de aardappeloogst in 1845 tengevolge van de aardappelziekte. Rond 1850 brak er een betere tijd aan voor de vaderlandse landbouw. De prijzen van de belangrijkste produk- ten gingen omhoog en de handel met het buitenland werd geliberaliseerd. De kleine Brabantse zandboer had weliswaar weinig te verkopen, maar langzaam maar zeker ging hij zich toch meer richten op de markt. De veehouderij werd belangrijker en de betrekkelijk gunstige tijd voor deze sector duurde tot 1885. Voor de beschrijving van het tijdvak 1800-1885 waren wij uiteraard afhankelijk van de beschikbare bronnen. Rond 1800 werd er vrij veel gepubliceerd over de Brabantse landbouw. Daarna werd het minder en onregelmatiger, maar na 1850 trad er verbetering op. Ook de overheid kreeg toen belang bij een betere verslagleg- ging. Regelmatig verschenen de algemene verslagen van den Landbouw en de verslagen van den toestand der provincie Noord-Brabant. Vandaar de meer uitvoerige beschrijving van de situatie rond 1800 en de ontwikkeling van de landbouw tussen 1850 en 1885. De ontwikkelingen tussen 1800 en 1850 werden in verkorte vorm weergegeven. Hel jaar 1885 werd als eindpunt genomen omdat het gemengde bedrijf, met een overheersende positie van de akkerbouw, toen nog aanwezig was. Tegen 1880 ving in ons land een landbouwcrisis aan, welke eersten vooral een akkerbouwcrisis was, maar omstreeks 1885 ook de veehouderij trof en zeker van grote invloed zou zijn op de ontwikkeling van de landbouw op de Brabantse zandgronden. Men maakte zich toen ernstige zorgen over de toekomst van tic Nederlandse landbouw. Dit leidde tol de instelling van een commissie voor de landbouw in 1886; deze kreeg tol taak de landbouw door te lichten en voorstellen ter verbetering te doen. Voor wie geschreven? Allereerst voor de boeren van nu en voor de velen die zich verbonden voelen met de Brabantse landbouw. Maar uiteraard ook voor allen die belangstelling hebben voor geschiedkundige ontwikkelingen in Noord-Brabant. Onze doelstelling was: Het opstellen van een historische beschrijving van de stand van zaken en ontwikkelingen zoals deze in het zandgebied van Noord-Brabant sedert 1800 hebben plaatsgevonden. Beschrijving van veranderingen die er zijn geweest en hoe deze van buitenaf en van binnenuit zijn beïnvloed. Wij hebben getracht om aan deze studie de volgende hoofdkenmerken mee te geven: — wetenschappelijk verantwoord — verstaanbare taal gebruiken — beperken tot hoofdzaken — inhoud richten op doelgroepen. Het geven van zoveel mogelijk informatie stond voorop. Wat is er gebeurd en hoe is het gekomen? Waar mogelijk hebben wij naar verklaringen gezocht. Maar net als vandaag was ook toen de boerenbevolking gemengd van samenstelling en er zullen verschillende opvattingen zijn geweest over wat er gebeurde en hoe het zou moeten zijn. Voor ons was het een ontdekkingsreis in de tijd. Wij willen de lezers meenemen op deze interessante reis en het aan hun verbeeldingskracht overlaten, hoe zij de tijd van toen voor zichzelf willen interpreteren. Tilburg, 15 augustus 1987 A.H. Crijns F.W.J. Kriellaars Stichting Historisch Contact Tilburg;  |
24. |
![]() |
Boeknummer: 00425
Eer en schande Historie -- Plattelands- en boerenleven (1995) [G. Rooijakkers] Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant Inhoud Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! . .7 Een gewest in wording . .13 1. Het 'Brabants eigene’ in historisch perspectief . .21 2. Spinningen en labbayen: de houseparties van het oude Brabant . .37 3. De mei planten: nachtlopen en venstervrijen . .53 4. Kwanselbieren: de meid losschieten . .67 5. Kramen en kinderfeesten: met den krommen errem . .81 6. Begrafenissen in Brabant: over uitvaarten en zuipvaarten . . 97 7. De dag des Heren: het zondagspak . .113 8. Kermis en carnaval: bekkesnijden en ganswerpen . .127 9. De eer van de vogel: schuttersgilden . .143 10. Vloeken en tieren: God ziet mij . .159 Register van plaatsen, personen en zaken . .174 Illustratieverantwoording 176 Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! In Helmond had men dikwijls 'den hooren geblasen’ voor Cornelius Costius, die er in de roerige periode na de Vrede van Münster, van 1648 tot 1678, predikant was. Deze Dienaar des Woords mishandelde naar verluidt in dronken toestand zijn vrouw door te 'nijpen, bijten en slaan’. Op straat werd dan in Helmond door de overwegend katholieke bevolking geroepen: 'Laet ons den beer gaen jagen! Den predicant heeft sijn wijf geslagen!’ Bij het zogeheten beerjagen werd iemand door de samengedromde menigte met een koord door een poel of rivier getrokken, soms tot verdrinkens toe. Meestal ging het om een man, maar het beerjagen kon ook tegen vrouwen gericht zijn. Zo werd in Veghel op 4 september 1717 Geertrui van Laerschot, een vrouw van lichte zeden, met een touw letterlijk door het slijk gehaald. Vervolgens werd zij met men- sendrek overgoten. En de predikant Stephanus Hanewinkel verhaalde aan het einde van de achttiende eeuw van een katholieke 'bejaarde Dochter’ uit Hoogeloon die in een 'Geuzen-bijbel’ placht te lezen. Toen zij ondanks vermaningen hierin volhardde, werd zij in haar eigen huis door een familielid mishandeld en werd zij ook slachtoffer van het beerjagen: 'Op een avond kwamen verscheidene Roomsche Inwooners in haar huis, mishandelden haar, sleepten haar bij de hairen, en trokken haar eindelijk naar eenen Water-poel, waardoor men deeze ongelukkige heên sleepte.’ Het meest bekende, typisch Meierijse volksgericht was wel het 'tafelen’, waarbij eveneens dierlijke symboliek een rol speelde, en wel in de vorm van dode 'krengen’ die ter tafel werden gebracht. Dit charivari-ritueel vond bijvoorbeeld plaats wanneer een jon- gedochter of weduwe op het laatste moment de ondertrouw afblies. Het tafelen is te beschouwen als een afschrikwekkende vorm van straattheater, waarbij een royaal met uitwerpselen en kaf gelardeerde strooien pop, die de betrokken persoon moest voor- stellen, onder oorverdovend geschreeuw en ketelmuziek ten tonele werd gevoerd. Door 'al het slegste zoort van Volk, langs dien we te zamen zijnde gerot’, aldus een jurist in 1765, werden bij een smid of timmerman een slijpsteen en bij boeren een kar, em- mers, ketels en kuipen gehaald. Deze werd ongevraagd, goed- of kwaadschiks, van het erf meegenomen om te dienen als strafin- strumenten. De kar of karren, meestal waren het er meer, werd tegen het huis van het ongehuwd meisje of de weduwe geplaatst. Op de kar plaatste men de slijpsteen of een echte tafel waarop men een dood dier, of een deel van zo’n kreng, had gelegd. De kui- pen werden met behulp van de emmers en ketels, waarmee tevens de ketelmuziek werd gemaakt, gevuld met drek en vuiligheid uit de secreten en riolen. Vervolgens werd alle ondergesmeerd; vooral de deuren en vensters kregen een goede beurt. In extreme gevallen kwam het tot een handgemeen met de bewoners die, wanneer zij protesteerden door de menigte konden worden gemoles- teerd. Meestal werden de slachtoffers echte symbolisch mishandeld. Een of twee strooien poppen, 'op welker eene een Hoed, en op de andere een Trekmuts word gezet’, werd dan bijvoorbeeld 'neffens malkanderen aan de voorschreve Slijpsteen of Kar’ geplaatst, onder ijselijk geschreeuw en geroep. In Oost-Brabant bestonden diverse vaste handelingspatronen oftewel rituele repertoires om overtredingen, in het bijzonder die van de huwelijksmoraal, informeel te bestraffen. Karakteristiek is ook het zogenaamde ploegspannen, waarbij een echtge- noot die zijn vrouw slecht behandelde door (meestal vrouwelijke) buurtgenoten werd gedwongen zijn eigen erf om te ploegen. De overheid bezag dit charivari-ritueel in de loop van de achttiende eeuw met toenemende zorg als een ongeoorloofde vorm van eigenrichting. Zo kreeg een hoge gerechtsdienaar in maart 1789 bericht dat te Opwetten bij Nuenen een menigte was bij- eengekomen om een man die in 'eene slegte harmonie’ met zijn vrouw leefde, in de ploeg te spannen om hem een stuk akker- land te doen openscheuren. Deze handelwijze was direct strijdig met een verordening dienaangaande van de Haagse Staten-Gene- raal uit 1765. Nu was het ploegspannen geen exclusieve bestraffing van mannen die hun vrouw mishandelden, ook 'slechte’ vrouwen kon deze schandstraf ten deel vallen. Er bestonden ook allerlei variaties van dit strafritueel. Zo werd in plaats van een ploeg ook wel een eg als strafinstrument gebruikt, of, zoals een hoge ambtenaar het in 1765 omschreef: de slachtoffers worden 'bij ’t Hair en Kleederen buiten hun Huisen gesleept, en met veelvuldige slagen gedwongen om een gedeelte van dat Land te Eegten, dat is te zeggen het Koorn onder de Aarde te herken’. Met behulp van dit soort acties werden ongewenste gedragingen, die van een in de groep algemeen geaccepteerde norm afwe- ken, op een rituele wijze bestraft. Afwijkend gedrag kon gevoelig eerverlies opleveren waardoor men de schande over zichzelf en zijn of haar familie afriep. Eer speelde in het dagelijks leven op het pre-industriële platteland een grote rol. Wilde men als vol- waardig lid van de plaatselijke gemeenschap worden erkend dan was men 'een man van eer’ die naar 'eer en geweten’ handelde en zijn vingers niet wilde branden aan zaken 'waar geen eer aan te behalen’ was; men hield dan liever 'de eer aan zichzelf. Vrou- wen die 'hun eer’ hadden verloren leefden doorgaans in schande. 'Eer is teer’, luidt het gezegde. Zo was ’s lands wijs en ’s lands eer, ook in het oude Brabant. Toch werd iemand die naast het potje pieste niet meteen ongenadig afgestraft. Meestal had het individu of de familie in kwestie al het een en ander op de kerfstok en was het bestrafte voorval de spreekwoordelijke druppel die de emmer van het onge- noegen deed overlopen. Het volksgericht vormde de publieke afkeuring van de slechte reputatie die het slachtoffer reeds had opge- bouwd. De straffen varieerden in zwaarte en konden meer of minder verstrekkende gevolgen hebben. Meestal onderging het slacht- offer de vernederingen lijdzaam, om gelouterd weer te worden opgenomen in de gemeenschap. Ook al werd men dan min of meer 'in ere hersteld’, het nagenoeg onuitwisbare brandmerk van schande - dat een familie soms generaties kon achtervolgen - noopte het slachtoffer niet zelden een andere woonplaats te kiezen. In een enkel geval werd de belaagde ertoe gedwóngen het veld te ruimen. Het volksgericht was dan een waar verbanningsritueel, waarbij bomen werden omgekapt, putten gedempt, vensters ingeslagen en daken vernield. De dode dieren die hieraan te pas kwamen, maakten duidelijk dat de overtreder van de groepsre- gels in maatschappelijk opzicht als het ware als dood werd beschouwd. De plattelandscultuur was overwegend hard en zakelijk, alle romantische beeldvorming ten spijt. Het ging bij de volksgerichten niet om irrationeel of anekdotisch primitief geweld. Het is geen teken van gebrek aan beschaving of van achterlijkheid. Integendeel: het gemeenschappelijk geweld werd als een weloverwogen en effectief ritueel medium inge- zet om concrete gemeenschappelijke doelen te bereiken. De ongehuwde jongeren uit de directe woonomgeving, de buurt of het gehucht speelden doorgaans een prominente rol. Zij waren nog geen gezeten burgers met huis en haard en konden zich in de oude plattelandssamenleving als 'jonkheid’ veel permitteren. Zij zijn als het ware de aangewezen 'opruimers’ van maatschappelijk ‘vuil’; de smetten werden getoond door ze met viezigheid te besmeuren. Opvattingen over eer en schande werden gekoppeld aan elementaire noties als rein en vuil. Veel rituelen hebben dan ook een zeker homeopathisch karakter: door iets te bezoedelen wil men de door het ongewenste gedrag veroorzaakte maatschappelijke schandvlek ontsmetten. De begrippen wild en beschaafd of dierlijk en menselijk keren steeds weer terug. De slachtoffers worden niet voor niets 'ver- dierlijkt’ of 'geanimaliseerd’, zoals bij het ploegspannen en het beerjagen. Er wordt bij voorkeur gecommuniceerd met behulp van het tegendeel: zo gebruikt men geen levende beesten of groene gewassen, maar krengen en kaf of stro; geen voedingsmiddelen, maar juist uitwerpselen die, letterlijk misplaatst, niet op de akker maar tegen het huis worden geworpen. Eer en schande hebben veel te maken met lichamelijkheid: het betreft vaak seksuele overtredingen die op een sociaalbiologische wijze worden afgestraft. Het lichaam kunnen we opvatten als een symbool van de samenleving, en zij die zich hierbuiten plaatsen worden dan ook geasso- cieerd met lichaamsafscheidingen: ze worden uitgekotst, afgezeken, bespuwd en besmeurd. Dit boek is voortgevloeid uit een tiendelige radio-serie over Brabantse volksgebruiken die in 1995 werd uitgezonden door Omroep Brabant naar aanleiding van de eveneens bij uitgeverij SUN in de reeks Memoria verschenen studie Rituele repertoires. Volkscul- tuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853. Het voorliggende boek is met opzet niet geannoteerd of voorzien van literatuuropgaven. Het wil een populair-wetenschappelijke bijdrage leveren aan een verantwoorde omgang met het regionale verleden. Het tracht zaken die op het eerste gezicht een anekdotisch karakter hebben, in een cultureel kader en ontwikkelingsperspectief te plaatsen, waardoor ze een diepere betekenis en grotere reikwijdte krijgen. Wie verder wil lezen of geïnteresseerd is in de gebruikte informatiebronnen wordt verwezen naar de genoemde studie Als een rode draad loopt door beide boeken de met het leven van alledag verweven religieuze cultuur, alhoewel hier bewust niet de nadruk is gelegd op de zogenaamde 'volksdevotie’. Op zich is die heel interessant en belangrijk, maar afgezien van het feit dat hierover wat Noord-Brabant betreft reeds de nodige literatuur bestaat, willen we juist aantonen dat de religieuze cultuur veel breder kan worden opgevat en allerlei onverwachte aspecten heeft. Deze publikatie heeft geen encyclopedische pretentie, ze wil zeker geen compleet en alomvattend beeld geven van de dagelijk- se praktijken in het verleden. Aan de hand van een aantal thema’s worden essentiële aspecten van de plattelandscultuur - zoals het systeem van de giften, de rol van het geweld, de overgangsrituelen in kalender en levensloop, en de prominente rol van de jonkheid - belicht. Centraal staat hier de wisselende houding van kerkelijke en wereldlijke overheden, zowel katholieke als protestantse, tegenover het dagelijks leven van groepen mensen in het oostelijk deel van de huidige provincie Noord-Brabant tijdens het Ancien Régime, de zeventiende en achttiende eeuw. De vormgeving van deze alledaagse werkelijkheid wordt veelal aangeduid als volkscutuur, in feite een veelkleurig stelsel van groepsculturen met economische, politieke, religieuze en sociaal-culturele verschillen. Onder 'volksgebruiken’ dienen we hier dan ook de vaste handelingspatronen te verstaan die binnen of tussen groepen in een bepaal- de samenleving 'in gebruik’ zijn om informatie uit te wisselen over de status waarin iets of iemand zich bevindt. Aangezien we voornamelijk zijn aangewezen op gegevens die zijn opgetekend door vertegenwoordigers van de geletterde elites zoals geestelijken of ambtenaren, overheerst in de bronnen vaak het negatieve, het gaat meestal om overtredingen die berispt of beboet werden. Het is voor de cultuurhistoricus echter een uitdaging om deze gekleurde beschrijvingen om te zetten in een zo betrouwbaar en representatief mogelijk beeld. Door systematisch de normen en waarden van de overheden en penvoerders weg te filteren krijgen we nieuw zicht op de dagelijkse praktijken van onze voorouders. Zij waren geen passieve onderdanen of parochianen, maar mensen van vlees en bloed die op creatieve wijze omgingen met de al dan niet geschreven wetten en regels waarmee ze werden geconfronteerd. Op welke manieren zij zich in de loop der tijd de ‘van bovenaf aangeboden of opgelegde cultuurvormen hebben toegeëigend staat in dit boek beschreven, variërend van instem- mende acceptatie tot gewelddadig verzet. Hierbij was steevast de eer in het geding: onmisbaar maatschappelijk kapitaal en tegelijk de achilleshiel van zowel macho als machthebber. SUN Nijmegen;  |
25. |
![]() |
Boeknummer: 00432
Volksgebruiken in Nederland Historie -- Plattelands- en boerenleven (1981) [J.L. de Jager] Volksgebruiken in Nederland, een nieuwe kijk op tradities Inhoud 6 Woord vooraf 9 Inleiding DEEL 1: DE LEVENSCYCLUS 24 Geboorte 39 Vrijen en trouwen 68 Dood en begrafenis DEEL 2: DE JAARKALENDER 83 Oud en nieuw 87 Driekoningen 91 Carnaval 100 Palmzondag 104 Pasen 110 Meifeest 115 Luilak 117 Pinksteren 120 Kermis en jaarmarkt 126 Oude en nieuwe gebruiken 138 Sint-Maarten 142 Sinterklaas 152 Kerstmis 156 Register 159 Literatuurlijst 160 Illustratieverantwoording Woord vooraf In de eerste helft van de 19de eeuw, toen definitief duidelijk was geworden dat Nederland zijn grootste glorie al gehad had; toen de nationale cultuur steeds dieper geïnfiltreerd raakte door die van de grote landen om ons heen; toen het Sociale Vraagstuk zich begon aan te dienen en toen de vermaledijde zuidelijke provincies zich uit het Groot-Nederlandse Verband wilden losmaken, kwam de heer H.B. Warnsinck, kleermaker te Amsterdam, met het voorstel van een nationale klederdracht. Heel Nederland moest zich zoals op bijgaande prent kleden, teneinde eensgezind en zelfbewust de verloedering van de natie tegen te gaan. Het idee is van een perplexe eenvoud en eenmaal uitgevoerd zou het adembenemende taferelen hebben opgeleverd. In de Kalverstraat, op het Damrak, in het Centraal Station, in de treinen naar Oost-Groningen en Zuid-Limburg, in de seinhuisjes, ja in de vliegtuigen die men boven zich weet - overal gelijk geklede mensen. Het voorstel van de heer Warnsinck is weggelachen natuurlijk, weinigen namen het serieus; maar toch is het minder dwaas dan het lijkt: in overdrachtelijke zin wordt het immers voortdurend ten uitvoer gebracht. Wetenschapsmensen en sociale commentatoren trekken - de eersten wat minder gretig dan de laatsten - de Nederlandse bevolking uiteindelijk een en hetzelfde pakje aan wanneer zij die aan een onderzoek onderwerpen of bespreken. Dat is ook in dit boek gebeurd, en daarvoor is de spotprent op vol- gende pagina opgenomen, als waarschuwing en ten dele ook als excuus. Omdat dit boek over Nederland gaat heb ik automatisch alle Nederlanders een rood-wit-blauwe hoed opgezet en iedereen in het buitenland een zwarte. Daaruit kan licht de indruk ontstaan dat Nederlanders alleen Nederlanders zijn en verder niks; maar dat is uiteraard niet juist. Wat hieronder wordt beschreven is grotendeels ook van toepassing op onze naburen; minstens op onze naburen. Verder heb ik de Nederlanders onderling een pakje aangetrokken dat, zo niet qua snit en materiaal, dan toch qua kleur hetzelfde is. Allerlei minderheden bijvoorbeeld konden hier om praktische redenen niet ter sprake komen en wat de resterende ‘massa’ betreft: ik heb weliswaar geprobeerd zoveel mogelijk te differentieren naar godsdienst, sekse, sociale klasse, regio en tijdvak, maar soms werd me dat te gecompliceerd en moest ik, omwille van de grote lijn, voorkomende verschillen onvermeld laten en soms ontbraken mij eenvoudig de vereiste gegevens om te kunnen bepalen of er niet meer verschillen bestonden dan die ik kende. - Ik gebruik dus herhaaldelijk ‘men’ en ‘vroeger’. Het materiaal van dit boek komt voornamelijk uit andere boeken; dat moet hier duidelijk worden gesteld. Als een scharrelkip heb ik allerlei cultuurhistorische en volkskundige verhandelingen doorgewerkt en het is te hopen dat ik daarbij de juiste graantjes heb opgepikt. Een uitvoerige bronvermelding evenwel stond de aard van deze uitgave niet toe en zou trouwens ook bijna ondoenlijk zijn geweest. Wanneer ik al precies had kunnen uitmaken waar een bepaald feit of een bepaalde beschrijving het eerst werd vermeld - wat dikwijls niet lukte - zou haast elke zin een verwijzing hebben gekregen en een notenapparaat zijn ontstaan dat in verhouding veel te veel bladzijden opeiste. Ik heb niettemin hier en daar een verwijzing opgenomen en voor het overige wil ik volstaan met een uitvoerige literatuurlijst achter in het boek plus een expliciete vermelding van mijn voornaamste bronnen. De meeste historische gegevens heb ik geput uit: De Volksvermaken (1870) van Jan ter Gouw, Het Oud-Hollandsch Huisgezin der zeventiende eeuw (1903) door G.D.J. Schotel en Het Huiselijk Leven onzer Voorouders (1931) door L. Knappert. Algemene informatie omtrent volksgebruiken heb ik uit: Nederlandsche Volkskunde (1915-1916) door J. Schrijnen, Het Folkloristisch Woordenboek (1974) door K. ter Laan, Nederlandse Volksgebruiken bij Hoogtijdagen (1978) door C.C. van de Graft; en wat de hedendaagse ‘folklore’ betreft: Levend Volksleven (1961) en Onze Folklore (1980), beide van de hand van S J. van der Molen. Voor het onderwerp ‘geboorte’ heb ik vooral gebruik gemaakt van het artikel Oud-Vaderlandse Kraamgebruiken (1957) van T. Delemarre; voor het onderwerp ‘vrijen en trouwen’: Van Vrijen en Trouwen (1890) door N. de Roever en Van Vrijen en Trouwen op 't Boerenland (1939) door DJ. van der Ven; voor het onderwerp ‘dood en begrafenis’: Dodenbezorging en Cultuur (1947) van J.J. Fahrenfort en C.C. van de Graft, en De Geschiedenis van de Laatste Eer in Nederland (1970) door H.L. Kok. De gegevens die door dezen en anderen zijn aangedragen, zijn verwerkt in een theoretisch perspectief dat aan de socioloog Norbert Elias is ontleend, en worden betrokken op inzichten van de historici Phillipe Ariès en Edward Shorter. Ik moet bekennen dat ik tot een dergelijke aanpak ben gekomen door een artikel van de cultureel-antropoloog Anton Blok, genoemd Achter de coulissen in zijn boek Antropologische perspectieven (1977). Mijn hartelijke dank gaat uit naar de heer J.C. Nix van de Atlas van Stolk en naar alle medewerkers van de afdeling foto-documentatie van Het Nederlands Openluchtmuseum voor hun hulp bij het verzamelen van het beeldmateriaal; naar J.J. Voskuil, A.J. Dekker en J. Helsloot, medewerkers van het P. J. Meerstens-instituut in Amsterdam, voor hun literatuur-informatie en vooral naar de cultureel-antropoloog Jojada Verrips voor zijn commentaar op het manuscript van dit boek. Diemen, 31 oktober 1980 Het Spectrum Utrecht/Antwerpem;  |
26. |
![]() |
Boeknummer: 00433
Klederdrachten Historie -- Plattelands- en boerenleven (1976) [Constance Nieuwhoff (tekst), Willem Diepraam (foto's), Cad Oorthuys (foto's)] Klederdrachten, een reis langs de levende streekdrachten van Nederland Inleiding Van oude klederdracht tot levende streekdracht Als zesjarig meisje kreeg ik eens, tijdens een vakantie, op een stille, warme middag in een donkere achterkamer een wonderlijk, prachtig pak aan, en werd toen gefotografeerd — in die tijd een hele belevenis. Wellicht is dat er de oorzaak van dat die kleren, die zo heel anders waren dan ik gewend was, me zijn blijven boeien. Die belangstelling werd in later jaren steeds gevoed, als ik — zijdelings — met mensen in aanraking kwam die een heel eigen soort kleding droegen, een soort kleding die als ‘klederdracht’ werd aangeduid. Pas enkele jaren geleden kreeg ik de kans om mannen en vrouwen in klederdracht het hemd van het lijf te gaan vragen. Dit is haast letterlijk bedoeld, want toen was ik van plan de zaak eens grondig aan te pakken. Mijn belangstelling en achting voor mensen en hun kleding is door dat veelvuldig contact sterk toegenomen. In het jaar van die rondreis door het land heb ik meer vrienden en vriendinnen gemaakt dan in vele jaren daarvoor. Maar ook groeide mijn nieuwsgierigheid naar de oorsprong van al die bijzondere kledingvormen en ik hield me bezig met de vraag waarom er maar hier en daar in Nederland nog groepen mensen zijn die een eigen klederdracht dragen en elders niet. De meeste mensen zien klederdrachten als een verschijnsel op zich en vragen zich niet af waar die dracht vandaan komt en waarom hij zo is. Maar de lezers van dit boek zullen wèl benieuwd zijn naar de achtergronden en de ontwikkeling van de klederdrachten, die nu nog om ons heen gedragen worden. Als uitgangspunt voor beschrijving en afbeelding zijn de drachten genomen die nu, in 1976, nog in het dagelijkse leven in een twintigtal streken in Nederland worden gedragen. Op het kaartje ziet u de route die daarbij gevolgd is. Op deze route zijn de streken waar nog een traditionele dracht wordt gedragen, verdeeld in de regio’s: I Noord- en Zuid-Holland, II Zeeland en III Overijssel, Gelderland en Utrecht. Daarna als ‘toegift’ een indruk van de ‘streekdracht’ die de laatste jaren in Amsterdam te zien is (IV). In Groningen, Friesland, Drente en Limburg wordt - helaas — in het dagelijks leven geen streekdracht meer gedragen. Om alle kleine detailverschillen per streekdracht op hun juiste waarde te kunnen beoordelen, moeten we ons eerst afvragen waarom we kleding dragen. In de eerste plaats natuurlijk om ons te beschermen tegen kou en warmte. Kleding kan er bovendien toe bijdragen ons gevoel van eigenwaarde te versterken. De kleding heeft immers ook tot doel aanwijzingen te geven over de rang of stand van de drager/draagster, zoals ze ook kan aanduiden of deze blijde of trieste dagen beleeft. Tegenwoordig is, door de toenemende communicatie tussen landen en gemeenschappen, de kleding veel eenvormiger geworden. Oma’s dragen dezelfde spijkerbroeken als hun kleinkinderen en ook rouw om het verlies van een geliefd mens wordt nog zelden getoond door het dragen van donkere kleren. Overigens was dat tonen van rouw in kleding een goede afspraak, omdat het uiting kon geven aan het verdriet van de drager/draagster, en een ander daar rekening mee kon houden. Het dragen van een beleefdheidsmasker en het verzwijgen van verdriet waren dan niet nodig. Met het woord ‘klederdracht’ duiden we meestal de traditionele kleding aan die een groep mensen op een bepaalde plaats draagt, en die uiting geeft aan hun gevoel van saamhorigheid. Dat gevoel kan veroorzaakt worden door een isolement, een zelfde beroep (bijvoorbeeld vissers) of een gemeenschappelijke godsdienst. Vaak gaan deze elementen samen. Maar eigenlijk is de term klederdracht niet juist. Die kan immers ook gelden voor allerlei andere vormen van groepsgebonden kleding, zoals de dracht van burgers, soldaten, nonnen en tramconducteurs. Een betere naam voor een gelijke kleding, gedragen door mensen die gebonden zijn aan een stad, dorp of streek, is daarom ‘streekdracht’. En over die - nu nog levende - streekdrachten gaat het in dit boek. Een levend prentenboek Maar waar komen die bijzondere kledingvormen nu vandaan? Vele elementen in de huidige streekdrachten gaan rechtstreeks terug tot de algemene modedracht in Holland van omstreeks de zestiende en zeventiende eeuw. Op sommige plaatsen (Marken en Urk bijvoorbeeld) is de hele dracht nog bijna gelijk aan die uit de zestiende eeuw. In andere delen van Nederland, zoals Twente, de Veluwe of Cadzand, bestaat de vrouwendracht uit een laat negentiende-eeuwse japon met een mutsvorm erbij die in ouderdom teruggaat tot de Napoleontische tijd. Streekdracht is dus eigenlijk een levend prentenboek van vier eeuwen mode, en dan in steeds afwisselende detailcombinaties. En deze dracht is niet statisch, maar kan in enkele tientallen jaren vaak nog opvallend veranderen. Dat in deze inleiding de vrouwendracht uit met name de zestiende eeuw als aanknopingspunt gebruikt wordt en het in dit boek bijna uitsluitend over vrouwen gaat, komt doordat er tegenwoordig haast geen streekdracht meer wordt gedragen door mannen. Omstreeks de zestiende eeuw bestond er een aantal kledingvormen naast elkaar: adel en geestelijkheid droegen andere — vaak als hofkleding voorgeschreven — kleding dan kooplieden, boeren, vissers of ambachtslieden en hun vrouwen. Kleren waren — en zijn nog — een belangrijk middel om rang en stand van de drager/draagster in de maatschappij aan te geven. In veel dorpen en streken leefden de mensen in een vrijwel volledig isolement. Veranderingen in de kledingmode, geïnspireerd door het voortdurend streven naar exclusiviteit van de toonaangevende adel, vonden bij de stedelingen sneller en gemakkelijker navolging door hun hogere welstand en betere informatie. De bewoners van het platteland kregen die informatie meestal pas veel later — via een paar doortrekkende reizigers — en waren dan nog vaak veel te arm om kleren die nog niet totaal versleten waren te vervangen omdat ze ‘uit de mode’ raakten. Als de stadsmode op het platteland werd gevolgd, dan gebeurde dat dus veel later en alleen in die details, die men mooi of praktisch vond of erg belangrijk achtte als statussymbool. Dit was bijvoorbeeld het geval met het - aanvankelijk ijzeren - klemmetje (het oorijzer), dat de muts op het hoofd vasthield. In Friesland dijde dit gebruiksvoorwerp uit tot een uiterst kostbare gouden helm die het hele hoofd omsloot. Hoewel het helemaal niet nodig was dat klemmetje te veranderen, werd het toch gedaan om daarmee de welstand van de draagster te kunnen uitdrukken. Vaak ook was kleding helemaal aan een beroep aangepast, zoals bijvoorbeeld die van de Urkse en Volendamse mannen, die eeuwenlang vissers zijn geweest en waarvan de kleding voetvrij, warm, waterafstotend en winddicht is, en dus uitermate geschikt voor het werken op kleine, open boten in een koud klimaat. De zijden kousen- en kuitbroekenmode van de hogere, niet-werkende klassen heeft aan deze drachten nooit een modedetail kwijt kunnen raken. In de zeventiende eeuw waren de Nederlanden ook een toevluchtsoord voor mensen die om hun geloof uit hun geboorteland waren verdreven. De vluchtelingen brachten, behalve dat geloof, ook hun eigen kleding mee uit hun land van herkomst, zoals de Wederdopers die zich op het Kampereiland vestigden en de Hugenoten en emigranten uit Salzburg, die in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen terecht kwamen. Ook economische crises, oorlogen en overstromingen konden plaatselijke kledinggewoonten beïnvloeden. Doordat in oorlogen of bij een overstroming veel mensen uit een gemeenschap de dood vonden, werd er vaak zo lang gerouwd, dat een eens kleurige dracht vrijwel geheel zwart werd en bleef. Ook had het verschil in welstand tussen bijvoorbeeld Zeeland, Holland en Friesland aan de ene kant en Drente en Brabant anderzijds gevolgen voor de kleding. In de eerstgenoemde gebieden werden veel gouden sieraden gedragen, terwijl in Drente en Brabant kleding en versiering tot de eenvoudigste onderdelen beperkt waren. In dit boek kunt u, aan de hand van illustraties uit twee boeken die de streekdrachten in de negentiende eeuw beschrijven, zelf een indruk krijgen hoe die er destijds uitzagen. Het boek van E. Maaskamp dateert uit 1805, de impressies van Valentijn Bing en Braet von Ueberfeldt (verder aangeduid als Bing) dateren uit 1865. Nederland was —en is ook nu nog —om Maaskamp (1805) te citeren: ‘een kleene plek gronds, die grooter verscheidenheid in kleding oplevert, dan schier alle werelddeelen buiten Europa, en zich in de oogen van den menschenkenner zoo karaktermatig, als volstrekt eenig andere volk, vertoont. Amsterdam alleen levert, in deszelfs verscheidene wijken, schier zoovele onderscheidene costuums op: elke stad van Holland heeft hare eigene. De onderscheidene noordelijke gewesten van het Rijk schijnen door bijzondere volkeren bewoond. De visschers- en boeren-dorpen, de handel- en de binnensteden, de eilanden en de kusten, hebben allen niet slechts hare eigene, geheel karaktermatige zeden, in houding en kleeding der bewoners blijkbaar; maar zelfs kenmerkt zich overal elke stand door geheel bijzondere manieren. Geen reiziger bezocht ooit dezen grond, zonder dit terstond op te merken en te bewonderen; geen beoefenaar der menschenkennis, in dit zelfde land, kan deze verscheidenheid doordenken, zonder den wensch te gevoelen van zich dezelve eenmaal, door nauwkeurige afbeeldingen, te kunnen vertegenwoordigen’. Met ondersteuning van de foto’s van Cas Oorthuys en Willem Diepraam zal een zo natuurgetrouw mogelijk beeld geschetst worden van de streekdrachten, zoals die in verscheidene delen van Nederland nu nog in het dagelijkse leven gedragen worden. Mannen in streekdracht zult u daarbij niet vaak meer tegenkomen. Nog wel maar niet veel, in Zeeland, Volendam, Marken, Staphorst en Urk. En alleen in Staphorst dragen de kleine meisjes nog de traditionele kleding van hun dorp. Een aanwijzing, dat een dracht ‘op zijn laatste benen loopt’ geeft de nogal hoge leeftijd van de meeste dragers/draagsters, en de vaak tot optimale grootte uitgedijde afmetingen van drachtonderdelen als bijvoorbeeld de mutsen op Goeree en Zuid-Beveland en in Huizen. Inventaris van de garderobekast Als een soort wegwijzer in dit land vol bonte lapjes, kappen en andere textiel, volgt hier een opsomming van de onderdelen waaruit in de zestiende eeuw de vrouwenkleding kon bestaan. Dat waren: een linnen hemd, rok, schort, doek, kroplap (kraplap) en muts van het hultype. Soms, afhankelijk van plaats of seizoen, aangevuld met rijglijf en/of jak. In Duitsland waren, net als hier, in de zestiende eeuw de decolletés van de vrouwenkleding vrij diep. In een noordelijk klimaat met slecht verwarmde huizen betekende dat: kou lijden en kou vatten. Om dit euvel te verhelpen bedacht iemand een kledingstuk dat de schouders en de borst voor een deel bedekte: een schouderkraag die als Goller of Koller (Duits) of collerette (Frans) in heel noordelijk Europa weldra mode was. Van dit kledingstuk stamt het Volendamse kletje (collerette) en de kulder, een jak dat in Bunschoten en op de Veluwe nog wordt gedragen. Ook nu nog komen al deze onderdelen tegelijk of in wisselende combinaties voor in de verschillende drachten. Soms is alleen maar de mutsvorm echt heel oud. De mutsen, en er zijn heel spectaculaire bij, stammen allemaal af van het eenvoudige vrouwenmutsje uit de zeventiende eeuw. Daaronder werd een oorijzer (een ijzeren klem die de muts stevig op het hoofd hield) gedragen. De mutstypes die we in de levende streekdracht nog kunnen tegenkomen, zijn de hul, kornet, keuvel en luifelmuts. Deze vier types ziet u hierbij in foto’s en tekeningen. De dik getekende lijnen geven de naden in de mutsen aan waardoor ze als soort kunnen worden onderscheiden. Het is erg jammer dat de levende streekdracht bezig is in hoog tempo te verdwijnen. Vooral de laatste twintig jaar is het aantal mensen dat nog een specifieke dracht draagt, heel snel verminderd. De voornaamste oorzaken liggen in het opheffen van een geografisch of geestelijk isolement (aanleg van wegen en dammen, veel meer informatie via de media) en de vaak gedwongen verandering van het traditionele beroep, bijvoorbeeld door de inpoldering van de Zuiderzee of door economische omstandigheden. Maar er is nu nog de kans om streekdrachten buiten musea te zien. In dit boek wil ik proberen uw bewondering te wekken voor de streekdrachten als levend onderdeel van de cultuurhistorie. Behalve een uitvoerige beschrijving van de streekdrachten en detailfoto’s van onderdelen, vindt u ook de namen van de musea die deze kostuums in hun verzameling hebben. Ook is aangegeven wanneer en waar u de meeste kans hebt de drachten in het gewone leven te kunnen zien. Deze informatie vindt u na elke regio. Tenslotte wordt een aantal mogelijkheden gegeven, hoe bepaalde aspecten van deze traditionele streekdrachten toegepast kunnen worden bij onze huidige kleding of op voorwerpen om ons heen. Als u intussen nieuwsgierig genoeg bent geworden om wat meer van de levende streekdrachten te zien, dan kan onze rondreis beginnen. Constance Nieuwhoff Unipers Amsterdam;  |
27. |
![]() |
Boeknummer: 00449
Huisraad, Vee en Boerengereedschap in de 17e en 18e eeuw Historie -- Werktuigen/Gereedschappen (1995) [Christ Buiks] Themanummer van tijdschrift van Heemkundekring De Vlasselt INHOUD INLEIDING............................................. 4 INVENTARIS OPGEMAAKT IN 1618.......................... 8 graan en koren in het sterfhuis..................... 8 houtwerk............................................ 9 ijzerwerk.......................................... 16 koperwerk.......................................... 17 tin en aardewerk .................................. 19 linnengoed......................................... 20 wollen stoffen..................................... 21 veestapel...........................................22 UIT DE OVERIGE INVENTARISSEN......................... 23 keuken - aardewerk - vuur ......................... 23 kleren-bedden-linnengoed........................... 35 zuivel - emmers - tonnen............................41 rundvee - paarden - paardentuig.....................43 graan - hooi - stro ............................... 51 landbouwwerktuigen .................................55 varia.............................................. 63 DE HOEVEN OP DE NOORD................................ 67 Eerste Hoeve....................................... 67 Tweede Hoeve....................................... 69 Derde Hoeve ....................................... 71 Vierde Hoeve........................................73 Vyfde Hoeve..........s............................. 74 Sesde Hoeve........................................ 75 LITERATUUR........................................... 76 INLEIDING Wat voor meubilair en wat voor keukengerei hadden de mensen vroeger, wat voor landbouwwerktuigen bestonden er, hoe was de indeling van het huis en andere vragen zullen in dit verhaal aan de orde komen. Over deze onderwerpen is in de buurt van Breda nog niet veel onderzoek gedaan. Toch is er materiaal genoeg. Vooral de staten en inven- tarissen, waarin de boedel van een overledene wordt beschreven, leveren enorm veel inlichtingen over de zogeheten materiële cultuur van onze voorouders. Probleem is wel dat veel benamingen ons totaal onbekend zijn, zeker als men niet op de hoogte is van hel plaatselijk dialekt. Ook woordenboeken verschaffen hier niet altijd uitkomst, omdat de termen soms alleen in een bepaalde regio bekend waren. Soms weten bejaarde mensen nog de naam van een al lang in onbruik geraakt voorwerp. De namen van de voorwerpen varieerde per dorp en tijd. Bij het overlijden van één of de beide ouders werd vaak de inboedel getaxeerd. Ook gebeurde dit bij inbeslagname (bijvoorbeeld als iemand niet op tijd betaald had). Taxatie van de inboedel was nodig om aan de erfgenamen ieder een gelijk part toe te kunnen delen. De schepenen1 gingen dan naar het betreffende huis en stelden een lijst van de bezittingen met hun waarde op. Die lijsten zijn bij duizenden te vinden in de archieven. Ze geven een goede indruk wat voor meubels, bestek, linnengoed, bedden, landbouwalaam, speciale werktuigen etc. er waren. Bij het opstellen van de lijst van bezittingen konden er twee wegen bewandeld worden namelijk: ordenen per vertrek - kamer of ordenen naar de soort materiaal (bv. ijzerwerk, koperwerk, hout etc.). Deze laatste methode werd in de onderzochte inventarissen van Terheijden het meest toegepast. De meeste beschrij vingen hebben betrekking op boerderijen. Ook bij burgers was vroeger trouwens veel boerengereedschap te vinden. Op elke boerderij kwam uiteraard een minimum aan gereedschap voor, zoals een schop, een riek, een ploeg etc. Maar toch bestonden er enorme verschillen tussen de rijke boeren en de keuters. Interessant is ook dat we uit de inventarissen op kunnen maken welke kamers een boerderij had, waar de schuur stond (vast aan de stal of los), of er hooibergen waren en zo nog tientallen andere feiten meer. In dit boekje beperken we ons tot het huisraad en het boerengereedschap. Een groot deel van de benamingen zal de moderne lezer onbekend voorkomen. Soms zijn die oude namen nog te vinden in (Middel- nederlandse) woordenboeken, soms ook niet. En dan moeten we uit de context proberen op te maken waar het werktuig voor diende. De onderzochte inventarissen zijn afkomstig uit R193, R194 en R195 Terheijden (streekarchief Oosterhout) en dateren uit de 17e en 18e eeuw. We geven dus een soort samenvatting van een stuk of 20 verschillende inboedels. Achter de naam staat het sterfjaar van de betrokkene en soms (voorafgegaan door de 'X'2) de echtgenoot/ echtgenote. De bezitters van al die goederen waren: - Quiryn Peeter Henricx de Backer, 1618, - Josyntken Claessen, 1665, - Pietronella Meynaerts, 1712, - Anneken Otte van Roelen, 1715, - Marya van Rooy, 1715X Adriaen Cornelis Smit, - Adriaen Snyders alias van Chaam, 1715 X Willemijn Steven Schouw, - Hendrick Peter Bressers, 1716, - Govert Bastiaensen van der Made, 1717X Cornelia de Hul, - Cornelia Dirven 1717 X Peter Jan Quirynen, - Cornelis Adriaen Dircken, 1722, - Pieternella van Loon, 1723, - Nicolaes Anthony Franssen, 1724X Anna Maria Meeuwesen, - Pieternella de Gref, 1727 X Cornelis Gastelaers, - Anthony Cornelis Quirynen, 1732 X Jenne Cornelis Luykx, - Comelia Cornelis Krijnen, 1732 X Stoffel van Sundert, - Henderick Frijlink, secretaris, 1738 X Willemina van Beeck (opvallend rijke inventaris met veel zilver, meubilair etc.), - Bartholomeus Huybrecht de Jonge, 1759 X Bastiaenken Adriaensen van Leijen. Van de eerstgenoemde is de meest interessante lijst gevonden. Daarom wordt deze helemaal weergegeven. Quiryn Peeter Henricx de Backer was oud-schepen van Terheijden en overleed in 1618. Hij had vier kinderen: Willemken, een dochter van 10 jaar, Nelleken, 9 jaar, Geraerdt, 7 jaar en Peeter, 5 jaar, waarvan de moeder Jenneken Geraerdt Theunissen was. Opvallend in deze inventaris is een zeer vroege vermelding van het woord moos, de op één na oudste tot nu toe in de Baronie. In 1548 wordt in het kasteel van Strijen te Oosterhout reeds een moos vermeld. Vervolgens worden uit de andere inventarissen de voorwerpen ingedeeld naar groepen: - keuken-aardewerk-vuur - kleren-bedden-linnengoed - zuivel - emmers - tonnen - rundvee-paarden-paardentuig - graan - hooi - stro - landbouwwerktuigen - varia. Tot slot wordt weergegeven wat er in de grote boerderijen op de Noord aanwezig was in 1670. Heemkundekring De Vlasselt;  |
28. |
![]() |
Boeknummer: 00455
De onherbergzame Biesbosch Natuur -- Waterstaat (2002) [Rob Haan e.a.] De onherbergzame Biesbosch over griendketen, woonarken en kooihuizen INHOUDSOPGAVE Inleiding 9 Het ketenbesluit van 1924 11 Springtij en een oud kooihuis 19 Op wacht in de keet op de Beversluis 23 Kloven en kenezalf 27 De ark tussen “het vuil” 31 De Fantenkeet 35 Piepers met lawaaisaus 39 Cholera in de keet op hef Jannezand 43 Een gat in het dak 47 Een boom als baken 49 Met “je hele hebben en houwe” in de boot 53 In een Schliekerark bij de Huiswaard 57 Jagermeister en natte ogen 63 Gebroken Engels en Dutch chocolate 69 Spek en bonen of de geboorte van een spreekwoord 75 Op de hanenbalken in de keet 79 Vijf Jannen in hun Jannekeet 85 Een Toontje hoger 89 Vrouwen in de Biesbosch 93 Een na-oorlogse schrankkeet 99 Crisisberaad op de Dood 103 Wat niet weet, wat niet deert (Nawoord) 107 Referenties 111 Voorwoord Er is al heel wat gepubliceerd over de Biesbosch: leesboeken, prentenboeken, kijkboeken, enz. enz., zodat je je afvraagt wat kan een volgend boek nog toevoegen aan al deze wetenswaardigheden. Niets waarschijnlijk wat u al niet elders kunt lezen of zien, maar toch... toch is er alle aanleiding om dit boek: “De onherberg- zame Biesbosch” bijzondere aandacht te geven. Het gaat nou eens niet over de natuur, de vogels, eb en vloed, slik en water, of grienden en riet, nee, in dit boek staan de griendketen, de woonarken en de kooi- huizen centraal. En dat is toch wel een belangrijke toevoeging aan de verslaglegging over de Biesbosch. Het is belangrijk omdat het vertelt hoe mensen, onze voorouders, destijds woonden, dus leefden in de Biesbosch en waarom. Maar het is ook belangrijk omdat deze mensen ons dat niet meer kunnen vertellen en de gebouwen e.d. gaandeweg slechter worden en verdwijnen. Over enige tijd zal ons niets meer nog hieraan herinneren, maar hebben wij dit boek om het door te geven aan onze kinderen. Maar verder is het gewoon ook een leuk boek; een boek met foto’s en afbeeldingen die zeer tot de verbeelding spreken en die de tekst een dimensie geven waardoor de lezer zich in de tijd kan verplaatsen. Als burgemeester van Drimmelen, met verreweg het grootste deel van de Biesbosch binnen de grenzen, maar ook als bestuurder van het Nationaal Park De Biesbosch ben ik er trots op dat dit boekwerk is verschenen. Samen met “De Biesbosch ten tijde van het getij” van Jan Hoek en “Biesbosch Panorama” van Hans Werther vormt dit boek van Rob Haan c.s. een mooi trio dat de lezer op slag een leken-deskundige van onze fraaie Biesbosch maakt. Ik wens de lezer veel plezier met dit boek en hoop dat het hem/haar weer een reden geeft om een bezoek te brengen aan ons mooi nationaal park. Weet dat u van harte welkom bent. Made, oktober 2002 Burgemeester J. Elzinga van Drimmelen. Inleiding Wonen in de Biesbosch. Wie het nu hoort denkt aan een vakantiehuisje, aan zon en water en plezier maken. Leven en wonen in de Biesbosch had nog niet zo lang geleden echter een heel andere betekenis. Toen werkten er op de vele zandplaten en eilanden nog biezenplanters, rietsnijders, griendwerkers en eendenkooikers. Zij woonden er van maandag tot zaterdag (en soms permanent) in griendketen, woonarken of eenvoudige huizen. Onderkomens die de term woning nauwelijks verdienden. Het leven was er zwaar en men leed veel ontberingen. Toch was er vaak ook tijd voor vrolijkheid en optimisme. Als de keten en arken eens konden praten..., ieder onderkomen heeft immers zijn eigen geschiedenis en elke hakker of planter heeft een persoonlijke herinnering aan die vervlogen tijd. In ‘De onherbergzame Biesbosch’ zijn enkele van die herinneringen opgetekend; ware gebeurtenissen, anecdotes en soms een historie ontsproten in de gedachten van een griendwerker met een beetje (te) veel fantasie. Die verhalen verdienden het volgens ons om vastgelegd te worden. De meeste keten en arken zijn inmiddels al uit de Biesbosch verdwenen. Sommige hebben de tand des tijds niet kunnen doorstaan. Anderen zijn zwaar verwaarloosd of door vandalen gesloopt. De Biesbosch is natuurgebied geworden met minder oog (en geld) voor de cultuurhistorie. Wat er nu nog aan bouwsels over is, zal lang niet allemaal kunnen blijven bestaan. De leegstand zal de meeste gebouwen uiteindelijk fataal worden. Gelukkig worden er nog wel enkele keten in ere gehouden. Authentiek ingericht, met een wandelpad er langs, zodat de Biesboschbezoeker de sfeer van het leven op de gorzen en in de grienden nog even kan meebeleven. Ook een enkele woonark is nog te bezichtigen; dankzij de inspanning van het Biesboschmuseum in Werkendam. Voor de rest zal de geïnteresseerde Biesboschbewonderaar het moeten doen met dit boekje waarin wij een aantal keten, arken en kooihuizen met een speciale historie de revue laten passeren. Dordrecht, 1 augustus 2002 De samenstellers Verse Hoeven Raamsdonksveer;  |
29. |
![]() |
Boeknummer: 00470
Spokerijen in de Baronie van Breda Cultuur -- Boeken (1974) [Jacques R.W. Sinninghe] Spokerijen in de Baronie van Breda. Sagen, legenden en volksverhalen veelal uit de volksmond opgetekend door Jacques R.W. Sinninghe met tekeningen van Jan Radersma. INHOUD 1. De drie woorden van de pater in Uden 7 2. Meneer Versluis 8 3. De Kozakken op „Het Barree!” 10 4. De kwade hand van Mie Berkevoets in Etten 11 5. De graaf van Mastland 11 6. De witte dame van Roosberg 12 7. Van Jan de Wijs 14 8. De stichting van het klooster en de kerk in Meersel-Dreef 15 9. Kattedansen 16 10. De duivel als zwarte kat in Dongen 17 11. De beurzensnijder in Den Bosch 18 12. De Alphense kabouters 19 13. De Kabouterberg bij Gilze 21 14. Hereswit 21 15. Het beleg van „Valkenburg” bij Ulvenhout 22 16. De weg naar Achtmaal 23 17. De kwade hand in Etten 24 18. De Belgische knecht in Dongen 26 19. De grote abeel bij Ulvenhout 26 20. Het Oud Boomke onder Rijsbergen 27 21. Het spookhuis op „Burgst” 27 22. Zwarte kunst op Attelaken onder Leur 29 23. De duivel in „De Gouden Leeuw” in Rijsbergen 29 24. Langenaar, de tovenaar van „Burgst” 31 25. Stalkeersen 33 26. De duivel op „Valkenburg” bij Ulvenhout 34 27. In de Maatjes bij Zundert 35 28. „Wa’ dood is, moet dood blijven” 35 29. De heks van Gatbroek 36 30. De brandende scheper bij Dorst 36 31. Kop af! 37 32. Een kwade geest bezworen in Strijbeek 38 33. Het onheilspellende huis bij Breda 38 34. Verborgen schatten in Terheijden, Dongen en Breda 39 35. De Zundertse heksen 40 36. De ontrouwe rentmeester in Etten 42 37. De Grenadier in Breda 43 38. Huis In Ca Ba in Breda 43 39. De maar in de stal in Attelaken 45 40. Spokerijen op de „Hondsdonk” bij Ulvenhout 46 41. De kei op de Molenhei in Gilze 47 42. De duivel op het Hooghuis 47 43. De gifmenger in Dongen 49 44. Spokerij op „Walstijn” onder Zundert 50 45. Een slecht huis in Rijsbergen 50 46. De „Haanse Hoef” in Dongen 51 47. Heks houdt herberg in de Baronie 52 48. „De Engelse Pijl” 53 49. De toverkunsten van Kees Emmen in Dongen 54 50. Ontmoeting met een heks in Ginneken 54 51. De Slotbossetoren bij Oosterhout 56 52. De medaille van de begijntjes uit het Liesbos 57 53. Het verscheurde voorschoot in Galder 58 54. Baron Van der Borch en de „zwartmakers” 58 55. De sprekende kat in Baarle-Nassau 60 56. De Wapper in het Chaamse bos 60 57. Het Heksen wiel 61 58. Een zwarte dame in Chaam 62 59. De kat uit het Liesbos die al maar zwaarder werd 62 60. De „zwartmakers” in Galder 63 61. De kat met de paardebenen in Hazeldonk 63 62. Van Ons Heer en Peris (een verhaal uit Etten) 65 63. Jan Onversag (een verhaal uit Bavel) 67 Register op persoons- en plaatsnamen 69 Europese Bibliotheek Zaltbommel;  |
30. |
![]() |
Boeknummer: 00503
De Oranjeboom. Jaarboek 2019. Deel 72. Stedenbouwkunde en Woningbouw. Historie -- Breda, algemeen (2020) [Vincent Smit 'Stedelijke ontwikkeling als neerslag van de tijdgeest', Cees van Ierssel 'Van holen der menschen. Ontstaan woningbouwverenigingen, Helma van der Horst 'De eerste sociale woningbouw in Dongen', Lex Westerhuis 'Woonwijk De Heuvel', Frans Gooskens 'Het Brabantplein in Breda', Stefan Sweijen 'Het doorbraakplan en de Cityring van Breda 1920-1970', Peter van de Steenoven 'Naoorlogse stedelijke expansie', Lukas Ruijs en Frans Gooskens 'Villa Salve Viatorin Breda', Erik Jan Broers 'Een instructie voor de beul van Breda 1761'.] De Oranjeboom. Jaarboek 2019 Ten geleide De jaarboeken van De Oranjeboom hebben de laatste jaren een thema. We houden natuurlijk ruimte voor bijdragen buiten het thema, zoals ook in dit jaarboek. De thema’s concentreren zich op de geschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw. We hadden al een jaarboek over de ondernemers, daarna volgde een boek over het kazerneverleden. Deze huidige uitga- ve heeft als zwaartepunt stedenbouwkunde en woningbouw. Het hierop volgende jaarboek staat ook al weer gepland en zal gaan over cultuur en onderwijs. Door zo te werken kunnen we nieuwe auteurs prikkelen om onderzoek te doen en het resultaat bij ons te publiceren. Zodoende hebben we dit jaarboek weer drie nieuwe auteurs kunnen noteren. In het vorige jaarboek over de militaire kant van de stad Breda hadden we zelfs zeven nieuwe auteurs. Het zoeken naar, en de samenwerking met, deze auteurs legt wel wat meer druk op de redactie, maar dat hebben we er graag voor over. Op deze manier houden we een actieve groep van auteurs aan ons gebonden. Verder proberen we experts van buiten te betrekken bij het redac- tiewerk. Deze experts beschikken over kennis van het thema en toegang tot netwerken, waar- door we op nieuwe ideeën komen en andere mensen erbij kunnen betrekken. Dit jaarboek trad Vincent Smit, lector grootstedelijke ontwikkeling bij de Haagse Hogeschool, als adviseur van de redactie op. Hij is tevens commissaris bij de wooncorporatie WonenBreburg. De woning- bouwverenigingen waaruit WonenBreburg is ontstaan komen aan bod in dit jaarboek. Met deze nadruk op de Moderne geschiedenis van Breda en de omliggende regio hopen we de weg vrij te kunnen maken voor een nieuw deel van de Geschiedenis van Breda, deel IV. Het deel III van deze reeks verscheen in T990 en dat boek liep, met uitzondering van wat kleine uitlopers, door tot 1945. De voorbereidingen voor dit nieuwe deel IV zijn in gang gezet en we hopen dit project in 202 3 te kunnen opleveren, bij gelegenheid van het 7 5-jarig jubileum van onze vereniging. Partners zijn zeker nodig om dit project succesvol te kunnen beginnen en af te ronden. Ondertussen heeft bestuur zich verregaand vernieuwd met een nieuwe voorzitter en penning- meester. De vernieuwde excursiecommissie heeft alweer twee excursies georganiseerd. Tevens wordt nadrukkelijk ingezet op de samenwerking met andere verenigingen. Om alles mogelijk te maken blijven leden hard nodig. Heeft U mensen in de omgeving met historische interesse, wijs hen dan op het lidmaatschap van De Oranjeboom. Aanmelden kan via de website: https://deoranjeboom.nl/lid-worden/lid-worden-2/ Fred Saan voorzitter 'de Oranjeboom' Frans Gooskens voorzitter redactie Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda;  |