![]() |
![]() |
HEEMKUNDEKRING
|
![]() |
![]() |
Heemkundekring 'Op de Beek' → Beeldbank Bibliotheek → Zoekresultaat |
Aantal gevonden publicaties : 36 (uit: 667)
Getoond wordt publicatie : 1 t/m 30 |
||
|
Klik op publicatie voor vergroting en meer informatie
1. |
![]() |
Boeknummer: 00010
Geschiedenis van Noord-Brabant Dl 2. 1890-1945 Historie -- Brabant, algemeen (1996) [prof.dr. H.F.J.M. v.d. Eeerenbeemt] Geschiedenis van Noord-Brabant Dl 2. 1890-1945 Emancipatie en industrialisering Inleiding: het historisch kader Prof. dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt Versnelling rond de eeuwwisseling, 1890-1914 Het politieke landschap zag er rond de eeuwwisseling wel erg divers uit. Dit verschijnsel zou alleen maar toenemen. De grote politieke verdeeldheid was een kenmerk van het Nederlandse bestel. De liberalen waren op hun retour, de socialisten stonden nog aan het begin van hun opkomst. In deze situatie was het ontstaan van een nieuwe dominante machtsfactor van betekenis om het land bestuurbaar te houden. Het middenvlak van de christelijke coalitie, mo- gelijk geworden uit welbegrepen eigenbelang en door vermindering van de vroegere religieuze tegenstellingen, was voor de ontwikkeling van Noord-Brabant in de richting van een op basis van religie verzuilde samenleving van groot belang. Ondanks het in het voorgaande gestelde is voor de maatschappelijke modernisering van Noord-Brabant van eminente betekenis geweest de sociale wetgeving die rond de eeuwwisseling zeer vruchtbaar was. In dit opzicht komt de eer toe aan de liberale kabinetten Roëll en Pierson, die in de tweede helft van de jaren negentig belangrijke socia- le wetten op stapel hebben gezet. Te noemen zijn de Veiligheidswet (1895), die de beveiliging van leven en ge- zondheid van arbeiders in fabrieken en werkplaatsen ten doel had, en de Wet op de Kamers van Arbeid (1897) ge- richt om in samenwerking tussen patroons en werknemers de onderlinge belangen te regelen. Met name het kabinet Pierson (1897-1901) was zeer actief in sociale wetgeving. Het introduceerde de Ongevallenwet, die de werkgever verplichtte zijn arbeiders te verzekeren tegen ongevallen tijdens de uitoefening van hun werk, de Woningwet, die het Rijk de mogelijkheid verschafte via renteloze voor- schotten aan gemeenten of woningbouwverenigingen een goede volkshuisvesting te stimuleren, de Gezondheidswet met zorg voor de openbare hygiëne en met toezicht daarop door inspecteurs voor de volksgezondheid en Kin- derwetten ter bescherming tegen mishandeling van kinderen en om criminele minderjarigen weer op het rechte pad te brengen. De hier gememoreerde sociale wetgeving heeft er zeer toe bijgedragen dat, toen Noord-Brabant de twintigste eeuw in ging, er een sociaal kader was geschapen, dat aansluiting gaf op de modernisering, die in de economie al eer- der was begonnen. Het sociale bestel bij de tijd brengen was voor een duurzame stabiliteit van de samenleving van grote betekenis. De nationale spoorwegstaking van 1903 was een teken aan de wand, dat de arbeidsverhoudingen in een modem bestel om een ingrijpend andere benadering vroegen. De strijd om de collectieve arbeidsovereenkomst zou bij de arbeidersorganisaties een grote rol gaan spelen. klik op de pijlpunt links voor de volledige inleidingDe politieke beweging in deze jaren was echter nog niet gericht op sociaal-structurele veranderingen op de werk- vloer. De aandacht ging uit naar andere punten. Deze betroffen zaken als verhoging van de subsidiëring en ge- lijkstelling van het bijzonder onderwijs, de invoering van algemeen kiesrecht, de uitbouw van de sociale wetgeving en protectie door de overheid ter bescherming van het bedrijfsleven. Hadden aanvankelijk Breda en ’s-Hertogenbosch in het industrialisaticproces wat achterop gelopen, op het eind van de negentiende eeuw kwam daarin verandering. Buiten de omknelling van de oude vestingwallen werden hier uitbreidingsplannen gerealiseerd. Het aanbod van nieuw industrieterrein schiep de mogelijkheid ook hier tot een grootscheepse industrialisatie te komen. In Bergen op Zoom ontwikkelde de metaalnijverheid zich voorspoedig. De impuls hiertoe ging uit van de ge- avanceerde beetwortelsuikerindustrie in West-Brabant, die behoefte had aan reparatiemogelijkheden voor het machinepark. De volgende fase was, dat uit deze activiteit de vervaardiging van installaties volgde. Er kwamen con- structiewerkplaatsen annex ijzergieterijen. In 1909 vond in deze stad 39,4% van alle in de nijverheid werkzame perso- nen een bestaan in die branche. De snelle opgang van het industrialisatieproces na 1890 was in belangrijke mate te danken aan de gunstige con- junctuur die zich sedert het begin van de jaren negentig inzette. De dynamisering van het bedrijfsleven werd be- gunstigd door een aantal stimulerende maatregelen van de overheid, door de interne herstructurering van het pro- duktieproces, door een aan de nieuwe tijd aangepast ondernemingsbeleid en door de meer positieve houding die leidende maatschappelijke kringen in Brabant tegenover de industrie gingen innemen. Een gevolg van de sterke bevolkingsgroei in de provincie was de vergroting van het arbeidsaanbod. Aangezien de aanwezigheid van een ruim arbeidsreservoir een determinant was voor economische groei, speelde deze factor Brabant in de kaart. Maar naast de kwantiteit van het arbeidsaanbod was nu ook de kwaliteit van groot belang geworden. Bij dit laatste ging een belangrijke stimulans uit van het onderwijs. Boom Amsterdam/Meppel op initiatief van Provincie Noord Brabant;  |
2. |
![]() |
Boeknummer: 00044
De stad, een fotograaf en zijn fiets Historie -- Breda, algemeen (2008) [P.Haverman, Wessel Keizer] De stad, een fotograaf en zijn fiets en andere verhalen van mensen die Breda in hun hart dragen Inleiding De Stad der Vrouwen Mensen, jong en oud, ze rollen en ze lopen. Straten, terrassen vol met opgewekte personen. Wat maakt hen toch zo anders? Wat verbindt hen? Zo klein is de stad niet meer. Niet als een dorp. Hoe organiseren ze hun leven? Hoe behouden ze hun warmte, hun geborgenheid in een wereld die om 'efficiency' vraagt? Hoe blijven ze elkaar kennen, in de grote massa? Hoe houden ze hun groene landschap in en om de stad, hun historische gebouwen, hun ambachtelijke inborst? Hoe kan het dat ze daarnaast toch innovatief en grootschalig kunnen denken? Amerikanen boeien? Chinezen! Wat is dat, het Bredase geheim? Hoe te leven Wessel Keizer zoekt de antwoorden. Een fietsende fotograaf die langs lanen en door stegen stevent. Een zoeker die vanaf het zadel ziet. Hij verwacht de verrassing, geniet van de verwondering, verdrinkt in de wereld die achter de foto ligt. Hij bewaart het voor ons en het nageslacht: het begeerde Ginneken en het Westerpark, waar de wens wordt verwezenlijkt om 'een eigen huis' te hebben. De Knokkestraat waar een kind zijn eerste contacten legt die later gouden herinneringen blijken te zijn. De goudkust van het Montenspark waar diversiteit zich niet in huidskleur maar in bouwstijlen uit. De ongekroonde stadsfotograaf zoekt een antwoord zonder woorden. Bredanaars weten immers intuïtief wanneer het juist is. Ze denken in beelden. Beelden van vroeger, het goede leven. Beelden van straks, de betere toekomst. Bredanaars groeien in balans. 'Niet te gek, eej kul.' Ze weten hoe te leven, die 170.000 in het Haagje van het Zuiden. 'Breda, mijn stad,' zeggen ze. Maar niet alleen de stenen zijn de genen. klik op de pijlpunt links voor de volledige inleiding Uitg. Van Kemenade Breda;  |
3. |
![]() |
Boeknummer: 00100
Beknopte geschiedenis van de Pauselijke Zouaven Religie -- Algemeen (onbekend) [M.C. J.L. Van Nispen] Beknopte geschiedenis van de Pauselijke Zouaven Voor het begrijpen van de geschiedenis van de Pauselijke Zouaven is het noodzakelijk iets te weten over de Kerkelijke Staat. Voor de verdediging van deze staat hebben in de periode 1860-1870 duizenden jonge mannen hun leven veil gehad. De eigenlijke stichting van de Kerkelijke Staat vond plaats onder de regering van Pepijn de Korte. Tevoren had de Kerk grote stukken grond gekregen en na het edict van Milaan in 313 namen deze bezittingen voortdurend in omvang toe. Zij lagen over geheel Italië verspreid en vormden tezamen het PATRIMONIUM PETRI, het erfgoed van Petrus. De pausen waren in feite grootgrondbezitters, zij bezaten geen wereldlijke macht. De zgn. 'schenkingsbrief van Constantijn' waaraan deze macht zou worden ontleend, is een vervalsing uit de 8e eeuw. Wel had de bisschop van Rome vanaf de tijd van Constantijn een beperkte wereldlijke macht in Rome en Italië. Hij was vazal van het Oostromeinse rijk; de plaatsvervanger van de keizer, de exarch, zetelde in Ravenna. Omdat de Oostromeinse keizer, noch zijn stadhouder, voldoende weerstand aan de veroveringszucht van Hunnen en Longobarden konden bieden, nam de paus de zorg op zich voor veiligheid en rechtsorde. Toen in 751 de Longobarden Ravenna veroverden en Rome naderden, trok paus Stephanus II naar de Frankische koning Pepijn en maakte hem tot 'patricius Romanorum', een titel die de exarch van Ravenna had gedragen. In 754 sloot Pepijn een bondgenootschap met de paus, trok de Alpen over en versloeg de Longobarden bij Pavia. Het veroverde land, Ravenna en 22 steden in de omtrek, stond hij af aan de paus als geschenk aan de H. Petrus en de Roomse Kerk. Door deze schenking van Pepijn de Korte was de Kerkelijke Staat eigenlijk gesticht. Door de reis die door Stephanus II naar Frankrijk was ondernomen om bescherming te vragen, werd de traditie in het leven geroepen welke Frankrijk meer dan 1000 jaar lang telkens deed ingrijpen, militair of politiek, in aangelegenheden van de Katholieke Kerk. Ook in de 19e eeuw. In 773 bedreigen de Longobarden de Kerkelijke Staat. Dan onderneemt de zoon van Pepijn, Karel de Grote, een veldtocht, verslaat de Longobarden en schenkt in 774 gebieden om Rome, hét land der Sabijnen, Ferrara, Bologna, Imola, Faenza, Ancona, Osimo en Perugia aan de paus. In 787 voegt hij er landstreken zuidelijk van Rome, Viterbo,Orvieto en Civita Castellana aan toe. Nederlands Zouaven Museum Oudenbosch/Pro Petri Sede;  ( Ja) |
4. |
![]() |
Boeknummer: 00129
De Oranjeboom Deel 64 Historie -- Breda, algemeen (2012) [T. Kappelhof, Fr. Gooskens, J.v.d.Nieuwenhuizen, Valentijn Paquay, P.v.d.Pol, S. Hoekstra, T.Kappelhof] De Oranjeboom Jaarboek 2011. Deel 64 Herv. Kath. kerk 1400-1600 | Magister Anselmus Fabri en stichting gasthuis voor oude mannen | Oprichting bisdom Antwerpen | Hoogkerkelijke bezoeken bisdom Breda | Engelbrecht II of Hendrik III. Beleg van Breda 1624 | Onderwijs in Breda 1500-1800. Voorwoord van de redactie De bijdragen in dit nieuwe jaarboek maken duidelijk dat de banden tussen Antwerpen en Breda oud zijn en een divers karakter hebben. De Bredase historicus Cerutti sprak zelfs over de twee steden als dochter- en moederstad. Hij kwam tot deze karakterisering omdat het stadsrecht van Breda afgeleid was van dat van Antwerpen. Vanaf het jaar 1252 hadden de burgers van Breda het recht bij de Antwerpse schepenbank in beroep te gaan tegen vonnissen van hun eigen schepenen. Verder had Antwerpen een grote economische invloed op Breda en heel West-Brabant. In dit jaarboek zijn andere aspecten van deze stedenband terug te vinden, vooral op religieus-cultureel gebied. In de vijftiende eeuw werden de banden tussen Antwerpen en Breda op religieus gebied intensiever. In deze eeuw werd de Bredanaar Anselmus Fabri deken van het Antwerpse kapittel en hij wist een aantal Bredanaars benoemd te krijgen in zijn kapittel. Hij en leden van zijn netwerk steunden de katholieke hervormingsbeweging rond de Moderne Devotie. Ze bouwden in het gebied tussen Antwerpen en Breda een machtsbasis op van aan elkaar gekoppelde religieuze instellingen. In de zestiende eeuw kreeg deze religieuze band een instituti- onele basis. Breda en West-Brabant vielen namelijk vanaf 1559 onder het bisdom Antwerpen. In hun bijdragen beschrijven van Van den Nieuwenhuizen en Paquay de stichting van het bisdom en de invloed op onze regio. Omdat deze drie kerkhistorische bijdragen zo sterk samenhangen heeft Ton Kappelhof er een inleiding voor bijgevoegd over de katholieke kerkhervormingen in de vijftiende en de zestiende eeuw. Het verhaal van Pierre van der Pol over de bewaard gebleven portretten van graaf Engelbrecht II gaat ondermeer in op het Nassauraam in de Onze-Lieve- Vrouwekerk van Antwerpen. Op dit raam staat Engelbrecht van Nassau afgebeeld als stichter van dit raam bij een voorstelling van het Laatste Avondmaal. Breda kon dus ook wel eens invloed op Antwerpen hebben. De vers afgestudeerde historicus Sigo Hoekstra beschrijft de opkomst van de krantenjournalistiek in Antwerpen. Drukker Abraham Verhoeven begon in 1617 een weekblad. Hij zou dit blad later de naam Nieuwe Tijdinghen geven. In zijn blad besteedde hij veel aandacht aan de belegering van Breda door Spinola in 1625. Er was toen in Antwerpen en ver daarbuiten veel belangstelling voor deze belegering en Verhoeven stilde de leeshonger van zijn publiek over het verloop van de militaire acties. Tenslotte kunnen we in de bijdrage van Ton Kappelhof over de Franse scholen lezen dat veel schoolmeesters en schooljuffrouwen afkomstig waren uit Antwerpen. Vanaf het eind van de zestiende eeuw was er een gestage stroom van docenten uit de Scheldestad naar onze streken. Als Breda een directe treinverbinding krijgt met Antwerpen, kunnen deze historische, economische en culturele banden zich verder ontwikkelen. Dan nog dank aan een ieder die heeft meegewerkt aan de totstandkoming van dit jaarboek. Vooral natuurlijk de auteurs en de leden van de redactie. Een bijzondere dank voor Wim Spapens en zijn ondersteuning bij de eindredactie. Dank gaat ook uit naar Karel Leenders voor zijn hulp en meedenken bij het vervaardigen van kaartmateriaal Namens de redactie Frans Gooskens, voorzitter Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
5. |
![]() |
Boeknummer: 00157
Noord-Brabants Historisch Jaarboek 1990. Deel 7 Historie -- Brabant, algemeen (1990) [Os J.D.J. van e.a.] Noord-Brabants Historisch Jaarboek 1990 Ten geleide In deel 7 van het Noordbrabants Historisch Jaarboek dat nu voor u ligt, valt de nadruk op aspecten van de Noordbrabantse geschiedenis uit de negentiende eeuw. Dit was geen redactionele opzet maar een gevolg van de grote belangstelling voor deze periode toen onze provincie volwaardig en als politieke eenheid voor het voetlicht trad. En nu 1990 op de omslag van dit nieuwe deel staat, realiseren we ons dat de negentiende eeuw ook voor historici niet meer zo ‘contemporain’ klinkt als het dat deed toen prof, dr J.D.M. Cornelissen in 1945 zijn nieuw aangekomen schare jonge geschiedenisstudenten afried een scriptiethema te kiezen uit een tijdvak na 1813, want, zo zei hij, over faits et gestes die zo dicht bij ons liggen kunnen we nog niet objectief oordelen. De vervlechting van naamkunde en geschiedenis vindt u terug in het artikel van Chr. Buiks over Veldnamen en landbouwgeschiedenis in de Baronie van Breda. Over de Tiendaagse Veldtocht zijn boeken volgeschreven, maar is hij wel eens ooit bekeken uit het bed van een gewonde militair? Dat doet M. Portegies, die daarmee ook een stuk geschiedenis van de gezondheidszorg schrijft. Het welslagen van deze opstand had tot gevolg dat er dwars door de Kempen een landgrens kwam te lopen en dat een inwoner van Lommel ineens een buitenlander werd voor een ingezetene van Budel. Een aantal mensen trachtte daar munt uit te slaan. J. van Eijndhoven heeft het over hen. Slechts langzaamaan kwam in de van het culturele moederland afgescheiden provincie Noord-Brabant een laag van maatschappelijk en cultureel geïnteresseerde inwoners bovendrijven. Zij verenigden zich op instigatie van gouverneur Van den Bogaerde van ter Brugge in het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. De eerste vijftig jaren van deze vereniging beschrijven de beide jonge Waalwijkse historici Van Oss en Rosendaal. Een van de leden was de Bossche advocaat Jan Baptist van Son, de eerste katholieke minister die ons land kende. Over hem schrijft J. van Miert. Van Son leefde in een tijd dat tal van congregaties voor vrouwelijke en mannelijke religieuzen het licht zagen, met name binnen de grenzen van de apostolische vicariaten — na 1853 bisdommen — Breda en ’s-Hertogenbosch. Dat stichtingen van deze aard niet zo gemakkelijk konden worden gerealiseerd als velen nu wel eens denken, blijkt uit de studie van J. van Vugt over de broeders van Oudenbosch. Over de wijze waarop religieuze vorming van en kennisoverdracht bij de jeugd ter hand werd genomen, informeren ons D. Verhoeven en M. van Hees. klik op de pijlpunt links voor het volledige Ten geleide Ook in dit deel krijgen jonge veelbelovende geschiedschrijvers kansen. Stichting voor Brabantse Regionale Geschiedbeoefening;  |
6. |
![]() |
Boeknummer: 00158
Noord-Brabants Historisch Jaarboek 1991. Deel 8 Historie -- Brabant, algemeen (1991) [Th. Verhoeve e.a.] Noord-Brabants Historisch Jaarboek 1991. Deel 8 Ten geleide In de tijd van de Verlichting zo tussen 1750 en 1850 trachtten pas opgerichte academies en wetenschappelijke verenigingen ook in de Nederlanden het onderzoek te stimuleren door prijsvragen. Dat deed ook vanaf den beginne het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Tijdens de oprichtingsvergadering van 8 maart 1837 werden niet minder dan vier prijsvragen uitgeschreven, die respectievelijk betrekking hadden op: - ziekten in samenhang met leefwijzen; - de ontwikkeling van de landbouw; - de ontginningen getoetst aan de inzichten van het fysiocratisme van de voorafgaande vijftig jaren; - de geschiedenis van Neder-Lotharingen in het algemeen en van Noord-Brabant in het bijzonder. In 1865 besloot het bestuur van het Genootschap te stoppen met deze prijsvragen omdat de response teleurstelde en de kwaliteit van de spaarzame inzendingen tegenviel al moet een uitzondering worden gemaakt m.b.t. de prijsvraag van 1853 voor een plan van herstelling van de St. Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch, die in feite de aanzet is geweest tot de grote restauratie - de eerste van deze aard en omvang in ons land - van dit prachtige gothische kerkgebouw. De laatste jaren is er een nieuwe hausse ontstaan in het organiseren van concoursen, het uitschrijven van prijsvragen en het toekennen van wat we in goed Nederlands ‘awards’ noemen. Ook het Noordbrabants Genootschap nam na een en een kwart eeuw de draad weer op door het instellen van een Brabantse prijs voor geschiedschrijving. Het bestuur nam contact op het de redactie van het Noordbrabants Historisch Jaarboek, die bereid bleek als jury op te treden. Na enig onderhandelen werd overeengekomen, dat het ene jaar de beste inzendingen zouden worden gepubliceerd in het Jaarboek, dat an et karakter zou krijgen van een themanummer, terwijl het jaar daarop een vrij nummer zou worden uitgegeven. Het bestuur hoopte de belangsteling voor het Jaarboek te stimuleren door een thematiek. De redactie van haar kant twijfelde aan de haalbaarheid van themanummers bij handhaving van de kwaliteit. klik op de pijlpunt links voor het volledige Ten geleide Stichting voor Brabantse Regionale Geschiedbeoefening;  |
7. |
![]() |
Boeknummer: 00171
Kapellen in de Baronie van Breda II Historie -- Breda, algemeen (1983) [Dr F.A. Brekelmans, drs C.Th. Lohmann, Hans Luyten] Beschrijving van de kapellen van Gageldonk, Breda en Molenschot INLEIDING: In de Middeleeuwen, toen de parochies uitgestrekt waren en meestal een gehele burgerlijke gemeente omvatten, werden in sommige wijken van de stad en in gehuchten op het platteland kapellen gesticht, die als religieus centrum voor de omgeving konden functioneren. Door schenkingen van vrome weldoeners werd doorgaans een fonds gevormd, waaruit het gebouw onder- houden en een dienstdoende priester kon worden gehonoreerd. Volgens het kerkelijk recht werd in de kapel een beneficie gevestigd, dat wil zeggen een blijvend recht op een inkomen bij het verrichten van bepaalde diensten. De gelovigen konden in de kapel één of meermalen in de week de mis bijwonen, te biechten gaan, de communie ontvangen of samenkomen voor gebed. Voor sommige verplichtingen zoals dopen, trouwen, paasbiecht en paascommunie bleven zij echter aan hun parochiekerk gebonden. Ook in de Baronie van Breda hebben verscheidene kapellen bestaan. De meeste zijn helaas verdwenen, maar enkele hebben de tand des tijds doorstaan. In Baarle-Nassau stond op het gehucht Nijhoven de kapel van St. Salvator, die voor het eerst in 1400 wordt vermeld. Zij werd helaas in 1926 afgebroken. De stad Breda bezat vroeger vier kapellen, waarvan er thans nog twee over zijn. Het waren de kapel van de Ridders van St. Jan in de Halstraat (die in 1766 tot Hoofdwacht werd verbouwd), de St. Antoniuskapel op de Fellenoord, die volgens de geschiedschrijver Th.E. van Goor in 1382 gesticht zou zijn, en de kapellen van St. Wendelinus en St. Joost. De laatste wordt in dit tweede deel besproken. De Wendelinuskapel vraagt wegens haar omvang, haar geheel eigen historie en de relatie tot het Begijnhof om een aparte studie. Ook op het grondgebied van de gemeente Etten-Leur hebben zeker vier kapellen gestaan. Het dorp Leur bezat een kapel van de H. Maagd en het H. Kruis, die omstreeks 1450 door de inwoners gesticht moet zijn. Zij werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1584 door brand vernield. Op dezelfde plaats werd in 1614 door de hervormde gemeente een kerk gebouwd. Deze is sinds 1971 bij de burgerlijke gemeente als trouwzaal in gebruik. Volgens de schout Pieter Nuyts, die tussen 1675 en 1700 een historische beschrijving van Etten vervaardigde, moet zowel op het gehucht Attelaken als op de Donk langs de weg naar Hoeven een St. Antoniuskapel hebben gestaan. Ook de wijk Bremberg had weleer haar eigen kapel, waarin zich een Mariabeeld bevond. De herinnering daaraan leefde in de tijd van Nuyts nog voort. Over de drie nog altijd bestaande kapellen in het oude Ginneken werd in deel I (1980) gepubliceerd. De kapel van de H. Anna te Molenschot (gemeente Gilze en Rijen) volgt in dit tweede deel. Onder de gemeente Oosterhout had men vroeger op het gehucht Den Hout een kapel die tegelijk met een gasthuis in 1336 werd gesticht. Zij was toegewijd aan St. Antonius en werd in de Tachtigjarige Oorlog verwoest. Van de kapel in Dorst onder dezelfde gemeente is geen patrocinium bekend, maar zij bezat een beneficie ter ere van de H. Drievuldigheid en de H. Maagd. Later heeft in Dorst vooral de devotie tot de H. Marcoen ingang gevonden. De kapel werd afgebroken, toen op dezelfde plaats in 1834 een kerk in Waterstaatsstijl werd gebouwd. In Prinsenbeek (vroeger Beek) stond op de hoek van de Kapelstraat en de Beeksestraat de St. Gertrudiskapel. Zij wordt in 1485 voor het eerst vermeld. Nadat in 1648 het gebruik voor de Katholieke eredienst was verboden, werd zij tot school ingericht. In 1832 werd zij gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe gemeenteschool. De kapel van de H. Maagd op Gageldonk (vroeger ook onder Prinsenbeek) wordt in dit tweede deel besproken. Onder Roosendaal stond eveneens een Maria-kapel en wel op het gehucht Kalfsdonk. Zij wordt in 1495 voor het eerst genoemd en heeft de Tachtigjare Oorlog evenmin overleefd. Zo blijkt dat van de kapellen die vóór 1600 werden opgericht, er nog zeven in goede staat zijn bewaard gebleven. De overige kapellen werden verwoest dan wel afgebroken of gingen in een heel ander gebouw op. Met het verschijnen van dit deeltje zijn dus, afgezien van de Wendelinuskapel, alle kapellen in de Baronie van Breda uit de genoemde periode behandeld. Wij hopen hiermede een bijdrage te hebben geleverd tot de kunstgeschiedenis en tot de kennis van de volksdevotie en de stoffering van stad en landschap in dit gebied. Pasen 1983. De samenstellers. 1) Voor ter plaatse niet bekende lezers is het wellicht nuttig het gebruik van de namen Princenhage, Beek en Prinsenbeek toe te lichten. Tot 1 januari 1942 was Beek een (kerk) dorp in de gemeente Princenhage. Op genoemde datum werd deze gemeente opgeheven. Het zuidelijk gedeelte werd met Breda verenigd, het grondgebied ten noorden van de spoorweg Breda - Roosendaal werd een zelfstandige gemeente met de naam Beek N.B. Op 1 januari 1951 werd deze naam veranderd in Prinsenbeek. Op 1 juli 1976 werd het grondgebied van Prinsenbeek ten oosten van de spoorweg Breda - Lage Zwaluwe bij de gemeente Breda gevoegd. Uitgeverij Luyten Amstelveen;  |
8. |
![]() |
Boeknummer: 00204
40 jaar KNBTB-bedevaarten Lourdes 1953-1992 Religie -- Lourdesbedevaart (1993) [Mevr. M. van Meer, Rector A.Merkx] 40 jaar KNBTB-bedevaarten Lourdes 1953-1992 Voorwoord Wonder Is het ter bedevaart gaan nog van deze tijd? Deze vraag stel ik - ook aan mezelf omdat ons leven en ons werken steeds meer worden beheerst door materiële zaken en belangen, zoals: Hoe financier ik een mestsilo? Hoe pas ik m’n teeltplan aan in het licht van dalende prijzen? Hoe kan ik m’n bedrijfsontwikkeling optimaliseren? De maatschappij bemoeit zich in toenemende mate met het boeren- en tuin- dersbedrijf. Dat uit zich in tal van geboden, verboden, eisen en regel- geving. Dat hoort kennelijk bij een moderne samenleving. Die bedreigin- gen welke nopen tot een 'struggle for life', laten menigeen in de praktijk van alledag nauwelijks tijd en ruimte voor zaken van diepere waarden. Hoewel ... De Lourdesbedevaarten van de KNBTB vormen een erfgoed uit de tijd dat katholieke boeren en tuinders zich verenigden in standsorganisaties waar- aan zij niet alleen het behartigen van hun zakelijke belangen delegeerden, maar waarin zij zich met geloofsgenoten ook thuis voelden. Binnen dat saamhorigheidsgevoel groeide onder meer de behoefte aan bezinning, aan inspiratie, aan pelgrimage. Vele duizenden boeren en boerinnen, tuinders en tuindersvrouwen en hun gezins- en familieleden hebben in de afgelopen veertig jaar de Lourdes- bedevaart gemaakt. Zij kunnen getuigen van de rijke en verrijkende erva- ringen van hun tocht. Ook nu leeft de behoefte aan pelgrimage nog volop; ondanks of misschien wel dankzij de verzakelijking van en in onze samenleving. We mogen er dankbaar voor zijn, dat vele mensen, jong en oud, zich (blijven) inzetten voor het instandhouden van de KNBTB-Lourdesbedevaart. Dat is toch een klein wonder?! Drs. J.W.E.M. Mares voorzitter KNBTB Ten geleide Ter bedevaart gaan... Het trekken van de mens, individueel of in groepsverband, is iets zó algemeen menselijks dat dit verschijnsel wel moet samenhangen met het diepste wezen van de mens. De mens beleeft er voldoening aan en het geeft een bevrijding zowel aan de gevoelens van vreugde als aan die van verdriet. Het is tevens ontspanning. Iets zó typisch menselijks als het trekken heeft het religieuze in de mens heel sterk aangegrepen. Het heeft zijn uitdrukking gevonden o.a. in de bedevaarten en processies. Zowel in de bedevaart als in de processie spelen de mystiek van de 'weg' en de mystiek van het 'trekken' een belangrijke rol. Zolang de mens bestaat, bestaat het ter bedevaart gaan, op weg gaan naar God. In de heilige Schrift, in het oud-testamentische boek 'Exodus' lezen we over de uittocht van het Joodse volk uit Egypte, het slavenhuis. Zij trekken op naar het beloofde land, naar God. God leidt die tocht. 'En Jahwe ging voor hen uit' (Ex. 13,12). De mens heeft geen vaste woonplaats hier op deze wereld, hij is op weg naar God. Ook in het Nieuwe Testament lezen we hierover, o.a. in het Evangelie van Lukas over de bedevaart van Jezus met Maria en Jozef samen met een grote groep mensen. 'Ieder jaar reisden zijn ouders tegen het paasfeest naar Jeruzalem' (Lk. 2,41-42). Het is niet waar, wat door tegenstanders wel eens wordt opgemerkt, dat een bedevaart naar een Maria-oord een sta-in-de-weg is of een blokkade op de weg naar God of zijn Zoon Jezus Christus. Integendeel. De juiste Maria-verering brengt de gelovige mens tot Christus. Maria verwijst met heel haar leven, met heel haar geloof naar Jezus Christus. 'Per Mariam ad Jesum!' Door Maria tot Jezus. God heeft Maria uitverkoren als Moeder van ons allen. Langs de Moeder bereiken wij de Vader. Daarom gaan we tot haar op bedevaart, met al onze vragen en zorgen, maar ook met de openheid en de stilte om God tot ons te laten spreken door zijn Zoon en zijn Moeder. De KNBTB-commissie en nog meer de NCB-commissie hebben in de veertig jaren van hun Lourdesactiviteiten bij voorkeur aan zieken en gehandicapten mogelijkheden aangereikt om een bedevaart naar Lourdes te maken. En dit niet in de verwachting dat al deze mensen in Lourdes genezen zouden worden, maar wèl dat zij er 'beter' vandaan komen. Beter in de zin van: gesterkt, getroost, nieuwe moed opgedaan en extra kracht om hun ziekte, hun kruis te aanvaarden en beter te kunnen dragen. Het is dan ook niet 'zomaar' datje in Lourdes zoveel blijde gezichten ziet! Want daar krijgt men heel persoonlijk te horen: 'Ga in vrede, je geloof heeft je genezen'. Lourdes geeft een extra dosis vitaminen, niet in de vorm van tabletten maar door de ervaring, het gevoel dat God met je meetrekt eh Hij je helpt het leven te aanvaarden zoals het naar je toekomt. Maar ook voor de gezonden is Lourdes een oase van gebed en ontmoeting, de 'plek waar de hemel de aarde raakt'. Het samen optrekken, het samen bidden en zien bidden, het met duizenden deelnemen aan de sacraments- processie en de lichtprocessie, je verbonden voelen als wereldkerk met mede-christenen uit alle delen van de wereld, met alle volkeren één gemeenschap vormen, het zien van de blijheid die zieken uitstralen on- danks hun situatie, het in stilte neerknielen bij de grot: het zijn allemaal momenten die indruk maken, die geestelijk verrijken en een gevoel van diep geluk geven. Geen wonder dat ondanks alle sekularisatieprocessen en de teruggang van het kerkbezoek in Nederland het aantal pelgrimerenden naar Lourdes nog eerder toe- dan afneemt. Lourdes is echter niet enkel een plaats van gebed en bezinning. Het hulpbetoon, de onderlinge liefde, het er-zijn-voor-de-ander maken Lourdes tot een plek van daadwerkelijk christendom. Ieder helpt ieder. Men staat klaar voor elkaar, troost elkaar, deelt lief en leed met elkaar, maakt plezier met elkaar. En dat als een vanzelfsprekendheid waar je stil van wordt. Over wonderen gesproken! Ik denk dat dit het ook is wat jonge mensen zo aanspreekt in Lourdes en trekt naar Lourdes. Het is in deze veertig jaren dan ook nooit een probleem geweest om voldoende jonge mensen bereid te vinden als vrijwillige hulpkracht (zelfs met bijbetaling!) aan een bedevaart deel te nemen. Elk jaar ervaren deze jonge mensen weer hoe de vreugde die zij brengen aan zieken en gehandicapten op hen zelf terugkaatst, hen zelfs tot diep in hun binnenste raakt. Tegelijk zijn zij ook een bron van vreugde voor vele gezonde (oudere) pelgrims. Dezen zien vaak tot hun verbazing maar vooral tot hun vreugde hoe positief die jonge mensen zijn: zo toegewijd, zo attent, zo vol liefde en geduld. Oud en jong inspireren elkaar, luisteren naar elkaar, genieten van elkaar, zijn één met elkaar. Ook dat is een van de wonderen van Lourdes! Maar het eerste (echte) wonder van Lourdes, de verschijning van Maria, heeft Lourdes gemaakt tot een van die 'uitgespaarde plekken' in de wereld waar het visioen over een andere wereld wordt hoog-gehouden, waar mensen tijd en aandacht hebben om zich de 'nieuwe mens' voor te stellen, waar mensen met stilte de verkeerde ijver te lijf gaan, en waar mensen meetellen niet om wat zij hebben maar om wat zij zijn en vragen en zoeken. Gelukkig zijn er in onze wereld nog van die uitgespaarde plekken die zich heel duidelijk lenen om 'goede aarde' te zijn, waar het zaad, Gods woord, nog goed terecht komt. Lourdes is zo’n plek. Rector A.J. Merkx Voorzitter Commissie Lourdesziekenfonds NCB Lourdescommissie KNBTB;  |
9. |
![]() |
Boeknummer: 00206
Leer mij ze kennen..de Brabanders Historie -- Brabant, algemeen (1967) [Jan Naaijkens] Leer mij ze kennen...de Brabanders Woord vooraf Bij wijze van waarschuwing; in de derde persoon . . . De schrijver van dit boekje is geen geoloog, archeoloog, psy- choloog of historicus, noch munt hij uit in kennis van het heem, van de diepste beweegredenen der menselijke natuur, van de religies of van welk ander gebied dan ook. Bijgevolg toont dit werkje ernstige gebreken. Het is niet volledig, het is onwetenschappelijk, het graaft niet tot de kern en het laat veel onbesproken wat zonder twijfel het bespreken meer dan waard zou zijn. Daar staat tegenover, dat de man geboren is in het land en is opgegroeid te midden van de mensen over wie het hier gaat. Hij leeft nog altijd tussen hen. Zijn voor- zaten woonden er tot in een ver en grijs verleden; zijn talrijke nazaten zullen wellicht uitzwerven over de wereldzeeën; maar hijzelf hoopt hier eenmaal het moede hoofd neer te leggen, ofschoon hij evenmin als Multatuli weet waar hij sterven zal. Het dorp waar hij woont is een oud en schoon dorp, vol fouten en tekortkomingen die de keerzijden van zijn kwaliteiten zijn, en het heeft grote mannen voortgebracht. Het zal u dus duide- lijk zijn dat dit boekje niet uit wetenschap of kennis, maar uit liefde geboren is, de meest natuurlijke geboorte, dat wel. Maar de liefde tot zijn land, die eenmaal ieder aangeboren was, is enigszins suspect in deze tijd. Waarom dan wel? Is liefde blind? Integendeel. De liefde ziet scherp en voor zover zij niet de mantel hanteert die alles bedekt, kan zij prikkelen waar zij dat heilzaam acht. Wel dwingt de liefde tot een per- soonlijke keus. Val daarom de schrijver niet hard als de keuze die hij in dit boekje herhaaldelijk moest maken, niet de uwe is. En tenslotte: er was eens een man, die trouwde met een vrouw wier neus scheef was. Althans, dat zeiden al de anderen, maar voor hèm was de neus recht, mijne heren. Die man, dat is deze schrijver. En hij verzoekt u beleefd te willen kijken door zijn ogen, en dan zult u zien dat de vrouw zijner keuze inderdaad een rechte neus heeft, zo recht als het volmaakt geschapen orgaan ener Venus van Praxiteles. Jan Naaijkens Sijthoff Leiden;  |
10. |
![]() |
Boeknummer: 00210
1949-1999 H. Bartholomeuskerk Zevenbergschen Hoek Religie -- Algemeen (1999) [Ad Verschuren] 1949-1999 H. Bartholomeuskerk Zevenbergschen Hoek Ten geleide Dit boekje werd samengesteld naar een idee van het kerkbestuur ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan van onze parochiekerk. Het was geenszins de bedoeling een geschiedenis te schrijven van de laatste 50 jaar van onze parochie, maar meer om te verhalen over de bouw van de kerk, wat eraan vooraf ging en wat er daarna met en rondom de kerk gebeurde in de daarop volgende 50 jaren. De gegevens uit dit boekje zijn grotendeels afkomstig uit de memo- rialen van de parochie en het streekarchief te Zevenbergen. Ook de foto’s en illustraties zijn voornamelijk afkomstig uit bovenstaande bronnen. Ad Verschuren Juli 1999 Voorwoord Beste lezer, Voor u ligt de beknopte geschiedenis van onze kerk en zijn gemeen- schap in de afgelopen 50 jaar. Verhalen over het einde van de oor- log, over de watersnood, over dopen, trouwen en sterven, over pastoors en kapelaans, over verbouwingen, kortom over heel veel zaken die zich in en rondom het huidige kerkgebouw hebben afge- speeld. 1949- 1999. Ons kerkgebouw is 50 jaar oud en een dergelijk jubi- leum behoor je te vieren. Het kerkbestuur wil u in het kader van het jubileum dit boekje aan- bieden in de hoop dat u er enkele genoeglijke uurtjes aan zult bele- ven. Ad Verschuren, lid van het kerkbestuur, heeft heel wat vrije uurtjes opgeofferd om de archieven van de kerk door te spitten en van al die gebeurtenissen een lezenswaardig verhaal gemaakt. We zijn Ad daar erg dankbaar voor, al heeft hij aan zijn werk ook veel plezier be- leefd. In die annalen kwam hij n.1. prachtige met de hand geschre- ven, soms bijna onleesbare, verhalen tegen die de geschiedenis van de laatste 50 jaar zo treffend in beeld brengen. Uit al die boekwer- ken is een selectie gemaakt met de belangrijkste gebeurtenissen. Wij hopen dat u deze beknopte 50-jarige H. Bartholomeushistorie met veel plezier zult doorlezen en wellicht mijmert u zelf weer even weg als u de verhalen herkent. Will Aper Vice- voorzitter kerkbestuur H. Batholomeus Kerkbestuur Batholomeuskerk;  |
11. |
![]() |
Boeknummer: 00212
Liefde als wapen Religie -- Algemeen (1966) [Ton Oostveen] Liefde als wapen. Herinnering aan Mgr Bekkers Voorwoord Toen de aankondiging van de verschijning van dit boek gepubliceerd werd, vroeg een collega me waarom ik me geroepen voelde dit werk te ondernemen, en welke onthullingen wellicht te verwachten zouden zijn. Op de laatste vraag kon ik antwoorden, dat de persoon van mgr. Bekkers veeleer een open bock dan een mysterie was, zodat over zijn leven weinig werkelijke onthullingen mogelijk schijnen. En wat de eerste vraag betreft: ik meen de bisschop persoonlijk vrij goed gekend te hebben, maar er zijn er zeer velen die datzelfde, en vaak met nog meer recht, kunnen zeggen. Mijn rechtvaardiging voor het schrijven van dit boek, zo kort na het sterven van de geliefde bisschop, is vooral mijn bewondering voor mgr. Bekkers. Ik mocht hem uit hoofde van mijn functie bij de Brabantpers vele malen ontmoeten en interviewen, ik volgde als vele anderen geboeid zijn initiatieven ter bevordering van een werkelijke dialoog binnen de katho- lieke kerk en naar buiten, en ik registreerde iets van de weerklank, die hij in en buiten zijn diocees wekte. Dit bock, dat noch volledigheid, noch de objectiviteit van de afstand kan pretenderen, is geschreven vanuit een oprechte bewondering, en wil de herinneringen vastleggen op een moment, dat nog gevuld is met de emoties van een plotseling verlies. Mij dunkt dat het nuchtere feit, dat een bisschop bij zijn sterven zo’n golf van ont- roering en bewondering lossloeg, op zich van niet onbelangrijke betekenis is voor toekomstige biografen. klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoordOfschoon ik dus meer getracht heb de herinnering aan en de bewondering voor mgr. Bekkers onder woorden te brengen dan een volledige en chronologische biografie te schrijven, heb ik toch met dankbaarheid gebruik ge- maakt van de gegevens, die vrij talrijke interviews met plaats- en schoolgenoten, vrienden en medewerkers van de bisschop mij opleverden. Met nadruk wil ik daarom mijn oprechte en grote dank uitspreken aan het adres van al degenen, die mij met hun herinneringen hielpen. Vooral de naaste medewerkers van mgr. Bekkers, de hulpbisschop mgr. drs. J. Bluyssen, de vicarissen-gene- raal mgr. L. Rooijackers en mgr. M. Oomens, en de vriend en adviseur van de bisschop, prof. mr. dr. J. J. Loeff zijn mij met veel gegevens en hartelijke steun zeer ter wille geweest. De meeste tijd en moeite heeft on- getwijfeld de privé-secretaris van mgr. Bekkers, de heer J. Reinhard, aan mij besteed. Zonder zijn royale mede- werking zou het in korte tijd voltooien van dit boek welhaast onmogelijk zijn geweest. Tenslotte geldt mijn dank de leiding van de Brabantpers, die mij de tijd en mogelijkheden om dit boek te schrijven ter beschikking stelde, en waarvan de hoofdredacteuren mij hielpen met nuttige adviezen. Als inleiding is in dit boek opgenomen de openingstoespraak, die de aartsbisschop van Utrecht, kardinaal Alfrink, tijdens de Uitvaartdienst in de St.-Jan hield. De kardinaal, die door drukke werkzaamheden en gemaakte afspraken onmogelijk kon voldoen aan mijn ver- zoek om in korte tijd een bijdrage voor dit boek te leveren, was zo vriendelijk zelf deze oplossing te adviseren. Ik ben de kardinaal daar erg erkentelijk voor. ‘Liefde als wapen’ wil de herinnering levendig houden aan een bisschop, die voor de journalisten zo’n groot vriend was. Ook daarom heb ik het graag geschreven. TON OOSTVEEN Openingswoord van kardinaal Alfrink bij de uitvaart van mgr. W. M. Bekkers op 14 mei 1966. De droefheid om het naar menselijke gedachten tragische einde van deze mens, die zoveel goedheid, zoveel hoop en zoveel vertrouwen rond zich heeft gespreid, wordt overstemd door de dankbaarheid die ons vervult om de zegen die God, de Gever van alle goeds, ons in hem geschonken heeft. Na alle goede woorden, waarmee hij in zijn leven zoveel mensen heeft verkwikt, is door zijn vroegtijdig en smar- telijk heengaan zijn laatste boodschap aan ons een getuigenis geworden van de broosheid en de onzekerheid van het menselijk bestaan. klik op de pijlpunt links voor het volledige openingswoordHet is de boodschap van de profeet: ‘Alle vlees is als gras; heel zijn glorie als de bloem op het veld. Het gras verdort en de bloem verwelkt als er Jahweh’s adem op blaast’ (Is. 40,6v.). Maar we geloven dat Gods adem een levenwekkende kracht is. Gods adem brengt geen dood; Gods adem schenkt leven. Zo is het getuigenis van de Heer: ‘Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven’ (Jo. 11,25). Dankbaar voor het getuigenis van Gods levenwekkende liefde, dat de overledene ons heeft mogen schenken, dra- gen wij hem ten grave, getroost door het intense meeleven van zo goed als heel ons volk. En omdat we weten naar het woord van de Schrift, dat God ook van zijn trouwe dienaar verantwoording vraagt, willen wij hem aanbevelen in Gods liefde en Gods barmhartigheid door deze eucharistische viering van het offer van zijn Zoon, die door zijn dood ons het leven heeft geschonken in eeuwigheid. In dat geloof heeft Wilhelmus Bekkers, bisschop van de Kerk, zijn leven aan zijn Heer teruggegeven. In dat ge- loof aanvaarden wij Gods ondoorgrondelijk raadsbesluit. En in dat geloof vertrouwen wij dat hij bij zijn Heer leeft in eeuwigheid. BERNARDUS KARDINAAL ALFRINK Aartsbisschop van Utrecht Malmberg Den Bosch;  |
12. |
![]() |
Boeknummer: 00213
Bisschop Bekkers, vriend van ons allen Religie -- Algemeen (1966) [N. van Hees] Bisschop Bekkers, vriend van ons allen. 2de druk Ene doodgewone jongen uit Rooi Maandag 9 mei 1966 sterft bisschop Bekkers in het ziekenhuis te Tilburg. Daags daarop wordt zijn dood lichaam overgebracht naar Den Bosch. Dan worden de eerste regels geschreven voor dit boek. Het is dinsdagmiddag half vier en ik dwaal alleen door het lege bisschopshuis aan de Peperstraat. In de tuin achter staan vier stoelen schuin tegen de tafel geleund. De zon schijnt op wat tulpen en een bloeiende azalea mollis. Het is stil. Ik stap de werkkamer binnen van de bisschop. De hangklok tikt. Aan de muur een groot wit paard met erop een vrolijk lachende man. Een gekleurde prent van paus Jan en daaronder een koppel uit hout gesneden boerenpaarden. Langs drie zijden kijkt het por- tret van een oude vrouw naar de werktafel. In alle vertrekken hangt een foto van Bekkers’ moeder, hier drie maal. Op de tafel staat een rijtje boeken voor de hand. Het dagboek van paus Jan en vlak daarnaast ‘Frans voor het dagelijks gebruik’. De grote kamer is hol en leeg. De laatste keer, dat ik hier binnen kwam, was ze geheel gevuld met de rollende lach van de bisschop, die er middenin stond met een kop dampende, goudgele bouillon in de hand. Ik ga zitten in de stoel, waar hij me nog zo kort geleden een glas schuimend bier inschonk. Meer dan in enig ander vertrek van dit huis voel je dat hij weg is, heel ver weg. Een uur later zal zijn beste vriend, vicaris Lambert Rooyackers, die vijf jaar Dachau overleefd heeft te midden van opgestapelde doden, en die daarbij zijn geloof in het leven geen moment heeft verloren, zeggen: ‘Ik ben nog nooit zo bij de dood betrokken geweest als nu.’ In de lege kamer, waar ik zit te mijmeren, slaat de klok vier koperen slagen. Ik sta op, ga naar boven en doe de deur open van de grote slaapkamer, breed houten ledikant, telefoon naast het opgemaakte bed, aan de muur een fotostrip: in het midden de oude vrouw met aan weerskanten naast haar de koppen van vier van haar dertien kinderen: drie kloosterzusters en een jonge priester, die lacht. Ik loop terug de gang in en ga staan voor het raam, dat uitziet op de parade, het grote plein naast de kathedraal. Er hebben zich een paar honderd mensen verzameld. Jongens zijn in de fris groene boompjes geklauterd aan weerskanten van de brede deur, die open staat. In een halve cirkel staan de pastoors van Den Bosch opgesteld. Vijf minuten over vier beginnen de klokken van de Sint-Jan te luiden. Becht Uitgeverij Amsterdam;  |
13. |
![]() |
Boeknummer: 00283
Fotoverslag Jubileumbedevaart Rome 2002 Religie -- Algemeen (2003) [Smit, Ruud] Fotoverslag jubileumbedevaart van het bisdom Breda naar Rome 19 t/m 27 oktober 2002 (met foto cd) Als bisdom behoren we tot de kerk van alle plaatsen en alle tijden. Nergens is dat meer zichtbaar en voelbaar dan in Rome waar de apostelen Petrus en Paulus begraven liggen en waar de bisschop van Rome, de opvolger van de apostel Petrus, het zichtbare teken van onze eenheid is. Daarom gaan we in het najaar van 2002 op bedevaart naar de Eeuwige Stad. (bisschop Muskens tijdens de Opstapdag Jubileumviering, maart 2001, te Bergen op Zoom) Reis Al vroeg vertrekken de bussen vanuit de diverse plaatsen in het bisdom. Familieleden en vrienden van de bedevaartgangers zijn opgekomen om ondanks het vroege uur hen uit te zwaaien. Eenmaal over de grens doet zich een hilarisch moment voor. We stoppen bij een benzinestation, waar Italianen zich verbazen over onze sjaaltjes. Die zijn hun onbekend en ze vragen dan ook van welke voetbalclub wij zijn, (website bisdom) Keulen Wij gaan met tweeduizend mensen op bedevaart, op pelgrimstocht. Wij gaan den vreemde in. We hebben ons huis, onze familie, onze woonplaats verlaten. We laten onze gewone bezigheden, onze normale levenssfeer, onze omgeving achter en trekken naar heilige plaatsen. Wij gaan op pelgrimstocht, op bedevaart en schakelen over van stof- felijke naar geestelijke zorgen, van aardse bekommernis naar het hemelse. Wij gaan met elkaar op reis naar heilige plaatsen om te bidden en om een gunst af te smeken, om te danken. Wij gaan in het spoor van onze aartsvader Abraham. Als een zwervende Arameeër, op weg in den Vreemde ontmoette Abraham God op zijn weg. Wij gaan in het spoor van de Drie Koningen van wie in deze Dom de relieken worden bewaard. Wij gaan in het spoor van St. Willibrord naar Rome... (deken Simon Kuyten in de Dom te Keulen) Bisdom Breda;  |
14. |
![]() |
Boeknummer: 00295
Bijbels Woordenboek Religie -- Algemeen (1954-1957) [Dr A. van den Born e.a.] Bijbels woordenboek VERANTWOORDING De eerste, inmiddels uitverkochte druk van het Bijbels Woordenboek mag zonder enige overdrijving een algeheel succes genoemd worden. Dit blijkt wel het beste hieruit, dat de publicatie van de duitse bewerking * voltooid is, dat de franse vertaling ** binnen afzienbare tijd verwacht mag worden, en dat verschil- lende andere vertalingen in voorbereiding zijn. Hoe goed de eerste druk ook was, de geweldige ontwikkeling en heroriëntering die de bijbelwetenschap in de laatste jaren heeft doorgemaakt (men denke slechts aan de opzienbarende vondsten in de woestijn van Juda en het verdiepte theologische inzicht dat ook aan de bijbelstudie ten goede kwam), stelde de redactie voor de noodzaak, de tekst grondig bij te werken. Daarom is voor de tweede druk het aantal medewerkers aanzienlijk uitgebreid, zijn verschillende trefwoorden geschrapt en nieuwe trefwoorden opgenomen, vooral van theologische aard. Archeologische en historische onderwerpen zijn bondiger behandeld, theologische vraagstukken daarentegen hebben al de ruimte gekregen die ze verdienen. Ook de vorm van het boek is, naar wij vertrouwen, eleganter geworden. Maar ook deze tweede druk blijft, wat de eerste druk wilde zijn: een handig hulpmiddel, waarin vakmensen, geestelijken, priesterstudenten, hogeschoolstu- denten, afgestudeerden en belangstellende leken een beknopt, maar toch volledig antwoord kunnen vinden op alle vragen die zich bij bijbelstudie en bijbelonder- richt steeds weer voordoen, en waarvan de beantwoording anders het zoeken in een omvangrijke en vaak moeilijk toegankelijke vakliteratuur noodzakelijk maakt. Ofschoon de medewerkers allen dezelfde algemene richtlijnen en beginselen volgen, en het vooral hun streven is, een zo objectief en volledig mogelijk beeld te geven van de verschillende vraagstukken, blijft toch ieder van hen alleen verantwoordelijk voor zijn eigen bijdragen. Daarom is elk trefwoord met een ge- makkelijk te herkennen initiaal ondertekend. In het artikel Tijdrekening (niet elders) kon nog rekening gehouden worden met de in 1956 gepubliceerde Chronicles of Chaldaean Kings (626—556) in the British Museum. Het artikel over de vondsten in de woestijn van Juda is als Aanhangsel I opgenomen om de auteur gelegenheid te geven, de allerlaatste gegevens te verwerken. DE REDACTIE * Bibel-Lexikon, herausgegeben von Herbert Haag (Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln). ** Gebaseerd op de tweede nederlandse uitgave. J.J. Romen & Zonenen Roermond;  |
15. |
![]() |
Boeknummer: 00303
Kerken van Cuypers in oude ansichten Religie -- Algemeen (1986) [Jan Jongepier en Andries Monna] Kerken van Cuypers in oude ansichten. Jubileumuitgave van Europese Bibliotheek. Foto's met informatieve bijschriften van alle kerken van architect Cuypers in Nederland. INLEIDING De toren wordt gebouwd voor de gemeentenaren buiten de kerk. De toren moet hoog zijn. Hij dient om uit de verte de plaats der kerk aan te toonen. Hij moet hoog zijn, omdat de klokken het geluid in de verte over de woningen der gemeentenaren moeten verspreiden en hen ter kerke roepen. Een lage toren is een onding. Deze regels, verschenen in het Bouwkundig Weekblad van 1886, zijn afkomstig van bouw- meester Petrus J.H. Cuypers (1827-1921). De architect heeft het niet bij woorden alleen gelaten. Het silhouet van veel steden en dorpen in ons land wordt voor een groot deel bepaald door een kerk- gebouw waarvoor hij het ontwerp heeft getekend. Dat Cuypers zoveel opdrachten kreeg, kwam omdat hij werkte in een tijd waarin het rooms-katholieke volksdeel van Nederland druk bezig was met de emancipatie. De in de Franse tijd opgestelde grondwet van 1798 bepaalde dat alle godsdiensten gelijke rechten zouden hebben. Daarmee kwam er een eind aan de bevoorrechte positie van de Nederlands Hervormde Kerk. Voor de katholieken betekende het dat ze hun schuilkerkjes konden verlaten en nieuwe, ruime bedehuizen gingen bouwen. Aanvankelijk gebeurde dit in de zogenaamde waterstaatsstijl, een stijl die zijn naam ontleende aan het feit dat ingenieurs van het Ministerie van Waterstaat vaak nauw bij de plannen betrokken waren. De kerken van dit type doen met hun klassieke tempelfront, dikwijls gecombineerd met een koepeltorentje, nogal deftig aan. De Amsterdamse Mozes en Aaronkerk is er een goed voorbeeld van. Omstreeks 1850 maakte het neoclassicisme van de waterstaatskerken geleidelijk plaats voor de neogotiek. De eerste voortbrengselen van deze stijl vielen niet zo gelukkig uit en daarom werden ze fel gehekeld door de rooms-katholieke geleerde en schrijver Josephus A. Alberdingk Thijm (1820-1889). Naar zijn inzichten moest een kerkgebouw aan de hoogste eisen in constructief, esthetisch en godsdienstig opzicht voldoen. Omdat hij in de middeleeuwse gotiek deze voorwaard en voortreffelijk vervuld zag, werd hij de vurige propagandist van de neogotiek in ons land. Spoedig vond Alberdingk Thijm in de jonge architect Cuypers een kunstenaar die in staat was voor de katholieken kerken te bouwen die, evenals in de middeleeuwen, duidelijk getuigenis zouden afleggen van hun geloof. Cuypers’ restauraties en ontwerpen, uitbundig geprezen door Alberdingk Thijm, brachten steeds meer bouwpastoors ertoe hun nieuwbouwplannen te laten uitvoeren door de Roermondse architect. Zijn belangrijkste inspiratiebron lag in de jaren tussen 1850 en 1870 in de dertiende-eeuwse gotiek van Noord-Frankrijk en het Rijnland. De Sint Catharinakerk in Eindhoven geldt als het hoogtepunt uit deze periode. Na 1870 zijn in een tweede periode ook elementen ontleend aan de Nederlandse, de Engelse, de Scandinavische en de Italiaanse gotiek aan te wijzen. De Haagse Sint Jacobuskerk, de Leeuwarder Sint Bonifatiuskerk en de Hilversumse Sint Vituskerk laten deze ontwikkeling goed uitkomen, tevens probeert Cuypers dan in sommige ontwerpen een samengaan tussen de gotische, basilikale plattegrond en centraalbouw te bereiken. Het mooiste voorbeeld hiervan is de Heilig Hart- of Vondelkerk in Amsterdam, de stad waar hij zich in 1865 had gevestigd in verband met het toenemende aantal opdrachten uit het noorden van het land. Dat Cuypers ook buiten katholieke kringen erkenning kreeg, bleek toen hem de bouw van het Rijksmuseum en het Centraal Station in de hoofdstad werd toevertrouwd. Zodra de katholieken waren gewonnen voor de neogotiek, werden Cuypers en zijn Utrechtse collega Alfred Tepe (1840-1920) overstelpt met aanvragen. Grootse bouwwerken met hoge torens moesten na de schuilkerkentijd de herwonnen vrijheid van godsdienst overal tot uitdrukking brengen! Het einde van de neogotiek brak aan toen in het begin van de twintigste eeuw architecten als Berlage (1856-1934) nieuwe vormen in de bouwkunst aan de orde stelden. Lange tijd hebben kunsthistorici weinig waardering kunnen opbrengen voor de neogotische kerken. Vaak was hun afkeer terecht, want vooral uit de door leerlingen van Cuypers en Tepe geleverde ontwerpen spreekt weinig bezieling. Maar ook voor het werk van Cuypers zelf toonde men nauwelijks interesse. Zonder noemenswaardige protesten verdwenen het kerkje in het Friese Wijtgaard, de kathedraal van Breda en in Amsterdam de Maria Magda- lenakerk en de Sint Willibrordus buiten de Veste. Een trieste reeks die in 1982 nog een vervolg kreeg door de afbraak van de Sint Martinuskerk in Groningen... Gelukkig is er in de jaren zeventig meer begrip voor de oorspronkelijkheid van Cuypers’ oeuvre ontstaan. Een respectabel aantal van zijn kerken werd op de lijst van beschermde monumenten geplaatst. Ook ging men hem, zoals Berlage dat al eerder had gedaan, meer en meer zien als degene die door eerlijk materi- aalgebruik en moderne constructiemethoden de basis had gelegd voor de architectuur van deze eeuw. Door ruimtegebrek konden niet alle kerken van Cuypers in dit album worden opgenomen. De auteurs hebben een selectie gemaakt, waarbij ze getracht hebben niet alleen de nieuwbouwplannen maar ook de omvangrijke restauratiepraktijk van de architect te belichten. Sommige kerken zijn in de oorlog verwoest, voor andere kwam de herwaardering te laat. Wat rest is slechts de afbeelding op een oude ansichtkaart... Dit boekje zal af en toe goede herinneringen oproepen aan een kerkgebouw dat er niet meer staat. Mogelijk doet het menige lezer ook met des te meer waardering kijken naar de Cuyperskerk die nu nog zo trots het silhouet van zijn woonplaats bepaalt. Europese Bibliotheek Zaltbommel;  |
16. |
![]() |
Boeknummer: 00308
De kerk gaat uit Religie -- Algemeen (1973) [Michel van der Plas en Jan Roes] De kerk gaat uit. Familiealbum van een halve eeuw Katholiek Leven in Nederland INHOUD Verantwoording 7 In de kerk 9 Mensen van de kerk 49 De kerk naar buiten 93 Een katholiek gezin 129 Onze zuil 161 Kerk in beweging 193 VERANTWOORDING Dit familiealbum van een halve eeuw 'katholiek leven in Nederland’ biedt in feite niet meer dan een glimp daarvan. Vele duizenden foto’s zijn door onze handen gegaan en bekeken, altijd met piëteit, vaak met ontzag, soms met een, verlegen of geamuseerde, glimlach, — en er konden er maar zo’n vierhonderd gekozen worden. De beelden die overbleven vermogen tenslotte niet meer dan een indruk te geven van de levende mensen, hun geloof en hun werken, binnen de katholieke gemeenschap van de laatste halve eeuw. De lezer moet het boek dan ook beschouwen als de eerste aanzet tot een 'Memoriaal’ van veel grotere opzet en omvang, dat waarlijk representatief mag heten. Intussen hebben wij zelfs niet durven streven naar volledigheid. Wel naar een zo eerlijk mogelijke presentatie van de mensen en hun overtuiging, hun gebruiken en gewoonten, hun inspiratiebronnen en hun acties, hun triomfen, verdriet en nederlagen, hun bewegingen en spanningen, hun dromen en idealen, hun winst en verlies. In de eerste vijf hoofdstukken wordt het verhaal geboden van een verleden dat deels voorgoed voorbij lijkt te zijn, deels nog aan het afsterven is. Door velen wordt dit verleden — bijna hun eigen vlees en bloed, eigenlijk nog zo dichtbij, maar tegelijk zo ver weg — nog niet vergeten, door een deel van hen zelfs met nostalgie herdacht. Het zesde hoofdstuk wil een beeld geven van de beweging in de geloofsgemeenschap sinds de laatste tien a vijftien jaren. Iedere lezer zal op zijn eigen wijze reageren op de afbeeldingen. De samenstellers willen hem geen interpretatie opdringen. Zij wensen uitsluitend te laten zien ’hoe het was’. De foto’s moeten het verhaal maken, zij vormen debron. De begeleidende teksten willen niet meer dan hier en daar verklaren, toelichten, wijzen op tekenende details, niet meer dan een handreiking voor het kunnen ’zien’ en verstaan van de foto’s. Afbeeldingen en teksten zijn echter eerst en vooral een uitnodiging aan de kijkende lezer, om al bladerend in dit album — elk met zijn persoonlijke herinneringen — zijn eigen verhaal te vertellen. Wellicht zal hij een eigen album voor de dag halen en er de eigen tekst bij voelen opkomen, getuigend van persoonlijk beleven. En dat is in wezen — niet meer en niet minder — een oervorm van wat sinds mensen- heugenis geschiedenis heet. Het is een platenboek geworden, en dat betekent dat dit eerbiedig herdenken nog in andere opzichten onvolledig is; het brengt geen geuren over, (katho- lieke geuren, van wierook op het priesterkoor bijv., van een kloostergang, van een pastoorssigaar en van een peuk in een kerkbank); noch kleuren (het rijke purper van een kardinaal, het goud van het 'plechtige stel’ kazuifels, de rode toogjes van de misdienaars, de krans van lampjes rond het altaar); noch van geluiden (kloosterklokjes te middernacht, de gong bij de consecratie, de klok voor het angelus, het zuchten van biechtvaders na een paar uur biechthoren). Maar deze ervaringen behoren wellicht ook tot de eigen herinneringen, die opkomen bij het kijken en lezen. Voor de foto’s en de gegevens zijn de samenstellers grote erkentelijkheid verschuldigd aan: drs. G. A. M. Abbink, broeder Amator-Kappê, H. J. M. Bary, Jan Bomans, dr. P R. A. Bouvy, Martien Coppens, Herman Divendal, Frans Duister, Johan van Eerd, Kees Fens, Lambert van Gelder, Guus van Hemert, Herman Hofhuizen, H. W. A. Joosten, Ben Kroon, M. H. Marijs, M. van Nispen, J. Nijenhuis, Frans Oudejans, Joost Reuten, Jan Ruyter, Stijn Verbeeck, Herman Verbeek, Nico Versluis, J. v. d. Voort, dr. G. A. Wellen en in het bij- zonder aan de medewerk(st)ers van het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen: A. van den Boogaard, G. P. A. Dierick, Elly Janssen-Geraedts, A. G. J. Maes, W. A. A. Mes, C. A. M. Mohrmann en Sabine Sluyter; voorts aan het Aartsbisschoppelijk Museum, Utrecht; Arca Pacis, Driebergen; De Bazuin, Nijmegen; foto-archief paters Jezuïeten, Nijmegen; KRO, Hilversum; Kruispunt, Nijmegen; Landelijk Bureau Kerkelijk Kunstbezit, Drie- bergen; de Nederlandse Katholieke Sportfederatie, ’s-Hertogenbosch; Persdienst Bisdom Breda, Breda; Uitgeverij Spaarnestad, Haarlem, en verder aan de vele andere personen, instanties en instellingen die van dienst zijn geweest met informaties en adviezen. Ambo;  |
17. |
![]() |
Boeknummer: 00310
Breda in oude ansichten Historie -- Breda, algemeen (1973) [Brekelmans, dr. F.A.] Breda in oude ansichten, waarin opgenomen gedeelten van de voormalige gemeenten Ginneken en Bavel, Princenhage en Teteringen. INLEIDING. In dit boek wordt getracht een aanschouwelijk beeld te geven van de structuur en het aanzien van de stad Breda en de kern van de toenmalige randgemeenten in de periode 1866-1936. In die tijd heeft Breda op velerlei gebied een krachtige ontwikkeling doorgemaakt. Men neemt veranderingen waar op topografisch, religieus, sociaal-economisch, cultureel en militair gebied. Tot 1 mei 1927 strekte het grondgebied van de gemeente zich niet veel verder uit dan het terrein van de vestingwerken, welke in de jaren 1870/80 waren gesloopt. Sinds 1927 is het territoir driemaal uitgebreid ten koste van de aangrenzende gemeenten Ginneken en Bavel, Princenhage en Teteringen. In 1941 werden Ginneken en Princenhage opgeheven waarna de oude dorpskernen geheel bij de stad werden getrokken. Van de oude Bredase vestingwerken zien wij hierachter nog het bastion Nassau-Wallon. Het aantal inwoners bedroeg in 1866 15.225 en in 1936 49.794 zodat de bevolking in die tijd is verdrievoudigd. Al is deze groei voor een groot deel aan de annexatie van 1927 toe te schrijven, toch had ook binnen de oude stadsgrenzen een bevolkingsaanwas plaats. Per 1 januari 1973 telde Breda 121.181 inwoners. Zoals uit foto’s van Grote Markt, Havermarkt, Torenstraat, Bindstraat en Ginnekenstraat blijkt, stonden daar destijds nog veel gesloten huizen. Lang niet alle panden waren als winkel ingericht. Riolering en trottoirs zijn er ongeveer een eeuw geleden aangelegd. De bruggen die wij zien zijn alle licht en slechts berekend op het verkeer met wagens en rijtuigen. De straten werden met gaslantaarns verlicht, maar deze waren gering in aantal. Hoewel de stad sedert 1855 respectievelijk 1863 door spoorlijnen met de buitenwereld was verbonden, vormde de haven toch nog lang een belangrijk element in het personen- en goederenvervoer. Ruim honderd jaar geleden bezat Breda nog twee van de drie katholieke schuilkerken: die in de Waterstraat (Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart) en in de Tolbrugstraat (H. Barbara). Deze laatste werd in 1869 vervangen door de kathedraal aan de Prinsenkade; de Maria-parochie stichtte in 1890 een nieuw gebouw aan de Ginnekenstraat, dat door de ontvolking der binnenstad overbodig is geworden en in 1967 afgebroken. De kathedraal is gesloopt in 1970. Nieuwe kerken verrezen nabij de singels: de St.-Josephkerk in 1897, de H. Hartkerk in 1900 en de St.-Annakerk in 1904. In 1887 hadden de kapucijnen een kerk en klooster gebouwd aan de Schorsmolenstraat. De gereformeerden namen in 1896 een kerkgebouw aan de Karnemelkstraat in gebruik. Voor het lager onderwijs werd in deze periode een aantal openbare en bijzondere scholen gebouwd. Dank zij een legaat van dr. L.F.W. van Cooth kon in 1886 een ambachtsschool worden gesticht. De aloude Latijnse School was in 1867 opgeheven, maar in hetzelfde jaar opende de gemeentelijke h.b.s. haar poorten aan het Kasteelplein. Twintig jaar later werd in de Reigerstraat het Stedelijk Gymnasium gevestigd, dat in 1901 met de h.b.s. zou verhuizen naar het complex Nassausingel-Nassaustraat. Pas in 1923 deed het bijzonder v.h.m.o. met het Onze-Lieve-Vrouwe-Lyceum zijn intree. Ook het culturele leven heeft zijn opgang gekend. In 1865 werd het Bredaas Mannenkoor gesticht, dat nog altijd bestaat. Het theaterleven voltrok zich aanvankelijk in de Comediezaal aan de Vlaszak, maar in 1881 werd „Concordia” geopend. Muziek en zang beoefenden de Bredanaars in velerlei verband, onder andere in een Dubbelkwartetvereniging. Het vijftig—, vijfenzeventig— en honderdjarig bestaan van de Koninklijke Militaire Academie was telkens aanleiding tot grote feesten. Ook als een ingezetene honderd jaar werd moest zoiets gevierd worden. Zo werd in 1931 de Terheijdense baker Johanna Damen in een open rijtuig door de stad gereden. Openbare bibliotheken in onze stad bestonden toen nog niet, wel had de K.M.A. een rijkvoorziene boekerij die voor wetenschappelijke doeleinden toegankelijk was. Veel hotels, café’s en restaurants kende Breda en omgeving ook vroeger. Het in 1967 afgebrande restaurant „’t Zuid” bestond al vóór 1830. Andere oude zaken in de binnenstad waren het café „die Porte von Cleve” naast het stadhuis, hotel „De Kroon”, Boschstraat, „De Gouden Leeuw”, Korte Boschstraat en „Zum Franciscaner” aan de Vismarkt. Naast „Concordia” was een gezellig café en de „Grote Sociëteit” was gevestigd in de bovenzaal van café „Moderne” aan de Veemarktstraat. Het mooie dorp Ginneken kende zijn hotels „Duivelsbrug”, „Dennenoord”, „Rustoord” en „Groene Woud”. Nabij het seminarie „Ypelaar” lag het café „De Heilige Tap”. Onder Princenhage lagen de hotels „Mastbosch”, „Boschhek”, „Burck”, „De Kroon” en „Huis ten Bosch”. Zij konden floreren dank zij het bloeiende vreemdelingenverkeer dat Breda sinds de jaren tachtig kent. Tussen Breda en Ginneken lag op Teterings grondgebied aan de Ginnekenweg nog hotel „Flora” Na 1850 kwam ook de industrie in Breda op. De kachelfabriek van Klep is het oudste metaalbedrijf. Daarna volgde Backer en Rueb. Tevoren kende Breda reeds passementbedrijven, bierbrouwerijen en zoutziederijen. De drukkerijen van Oukoop en Broese zijn van hoge ouderdom. Van iets jongere datum zijn de chocolade- en suikerfabrieken De Faam en Kwatta. Goederen voor directe consumptie werden verhandeld op de Grote Markt, de Havermarkt, het Kasteelplein en in de Boterhal. Tot 1865 werd op vele waren een stedelijk accijns geheven via kantoren bij de stads- poorten. Wij zien hierachter bijvoorbeeld het Bureau der Stedelijke Belastingen aan de Waterpoort. Het tramwezen in Breda bloeit sinds 1884 toen Kuitenbrouwer de Ginnekense Tramwegmaatschappij sticht- te. Later kwamen hier de maatschappij „Breda-Mastbosch” (station via Baronielaan naar het bos) en de „Zuid-Nederlandsche Stoomtram Mij.”, die de verbinding onderhield tussen het station in Breda en de Markt te Princenhage. Op al deze lijnen bestond de tractie uit paarden. Het stadsbeeld kende nog verschillende molens: de oliemolen van Betz aan de Leuvenaarswal, de molen „Het Fortuin” aan het Van Coothplein en de molen „De Vier Winden” achter de Nieuwe Ginnekenstraat. Princenhage had zijn hoge molen aan de Liesboslaan. Het ziekenhuiswezen is te Breda eerst op het einde van de negentiende eeuw opgekomen. Voor de katholieken was er het Gasthuis aan de Haagdijk. In 1901 kwam het Diaconessenhuis gereed en pas in 1923 het grote St.-Ignatiusziekenhuis aan de Wilhelminasingel. Ginneken bezat zijn Laurensgesticht vanaf 1913, Princenhage zijn Luciagesticht vanaf 1890. Te Ginneken kon men ook een wonderdokter aantreffen, de beken- de Frans Colson. De volksgezondheid werd zeer be/orderd door de aanleg van een waterleiding, die te Breda in 1894 en te Ginneken in 1904 tot stand kwam. Over water gesproken: in Ginneken kon men een koudwaterkuur ondergaan in het bad Wörishofen. Van oudsher is Breda een garnizoensstad. Voor de huisvesting van de militairen zijn echter eerst laat goede kazernes gebouwd. Aanvankelijk waren er alleen de Kloosterkazerne, de Hoge Barakken achter de Gin- nekenstraat en het Arsenaal aan de Gasthuisvelden. De opening van de Chassékazerne in 1899 betekende een verheugende vooruitgang. Na de ontmanteling van de stad werden op de geslechte vestingwerken grote exercitieterreinen aangelegd langs Nassausingel en Fellenoordstraat. Ook de stedelijke nutsbedrijven beleefden in deze tijd hun opkomst. De gasfabriek was reeds in 1858 gebouwd op het Waterlunet. Een pomp- station en prise d’eau zijn in 1894 te Dorst tot stand gekomen. Ginneken kreeg reeds elektriciteit in 1904, maar Breda pas in 1918. De gemeentereiniging was in 1878 ondergebracht op het vroegere lunet B. De dienst der beplantingen werd in het leven geroepen bij de aanleg van het Valkenberg. Het toerisme begon voor Breda pas goed op gang te komen na de aanleg van de beide stadsparken: Wilhelminapark en Valkenberg. De grote trek hierheen werd overigens veroorzaakt door het natuurschoon der Bre- dase omgeving. Ginneken gaf reeds in 1889 een V.V.V.-gids uit en Breda volgde in 1897. Een belangrijke toeristische verbinding vormde de Boulevard Breda-Mastbosch, die door een particulier was aange- legd op het grondgebied van drie verschillende gemeenten. Het gemeentebestuur onderging in dit tijdvak ook een sterke uitbreiding. Waren er vijftien raadsleden in 1866, zeventig jaar later waren het er zevenentwintig. Bij het begin van dit tijdvak was mr. A. Kerstens burgemeester; van 1919 tot 1936 was dit mr. dr. W.G.A. van Sonsbeeck, met wiens grootse afscheidsfeest wij dit boek besluiten. Voor de samenstelling van dit boek hebben wij een keuze moeten doen uit het overvloedige materiaal dat in Stedelijk Museum en gemeentearchief ter beschikking was. Wij hebben onze voorkeur laten uitgaan naar zeer oude foto’s en voorts naar afbeeldingen van die stadsgedeelten die grondig van aanzien zijn veranderd. Graag hadden wij onze selectie zodanig verricht dat aan de hand van de plaatjes een harmonisch résumé van de stedelijke historie kon worden gegeven. Aangezien echter van tal van facetten van het stedelijk leven geen afbeeldingen voorhanden waren,bleek deze wens niet uitvoerbaar. De lezer beschouwe dit boekje daarom slechts als een bijdrage tot de kennis van de stad Breda en het leven van de bewoners in deze periode. In deze tweede druk werd een aantal correcties en aanvullingen opgenomen. Nieuw zijn de afbeeldingen genummerd 29, 70 en 87. Voor deze editie verschaften velen mij materiaal, van wie ik wil noemen: mejuffrouw J.H.H. Houwing, de heren J.L. Bergé, ir. J. Badon Ghijben, H.A. van der Pool en prof. mr. O.A.C. Verpaalen te Breda en de heren G.J.J. Boost te Roosendaal, H.F. ten Hoopen te Heemstede, J.L.M. Peerden te Nijmegen en drs. G. van de Vlasakker te Hengelo (O). Breda, september 1973. Europese Bibliotheek;  |
18. |
![]() |
Boeknummer: 00317
Momenten uit drie eeuwen kluishistorie Religie -- Kloosters (1973) [Domien de Jong, archivaris] Momenten uit drie eeuwen kluishistorie Korte geschiedenis van het heremietenklooster De Achelse Kluis en z'n bewoners in Valkenswaard. Klooster De Achelse Kluis;  |
19. |
![]() |
Boeknummer: 00342
Onze Volkskunst. Historie -- Nederland, algemeen (1979) [Dr Tjaard de Haan en diverse auteurs] Naslagwerk over diverse onderwerpen van volkscultuur in Nederland Inhoud Inleiding 6 dr. Tj.W.R. de Haan De studie van de volkskunde 10 dr. Tj. W.R. de Haan Volksgeloof en bijgeloof 14 S.J. van der Molen Klederdrachten 19 J. de Jong-Brouwer Knipprenten 51 S.J. van der Molen Spel en dans 56 J.J. Schilstra Koekplanken 79 Wina Bom Eten en drinken 83 dr. L.F. Triebels Volkskunst en voorbeeld 107 H.B. Vos Wagens, sjezen en arren 113 E.Jans Stiepeltekens en geveleinden 144 drs. W. Knippenberg Religieuze folkloristica 150 M. de Meyer Volksprenten 155 B.W.E. Veurman Kinderfolklore 172 S.J. van der Molen Scheepjes in de kerk 214 S.J. van der Molen Volkskunst in de scheepvaart 218 dr. Tj. W. R. de Haan Gevelstenen en uithangtekens 239 P. Wassenbergh-Clarijs en en dr. A. Wassenbergh Wooncultuur 244 R. Smaling Nederlandse volksmuziek 301 H. Bottema Wegwijzer door de Nederlandse volkskunst 308 Literatuur 312 Register 315 Inleiding Nu de wereld steeds kleiner wordt en het exotische gemakkelijk bereikbaar, zet er een tegenbeweging in: de hand over hand toenemende interesse voor wat met meer of minder recht als het 'eigene’ wordt aangevoeld. Lokale en regionale (volks) cultuur is 'in’ tegenwoordig en een televisie-uitzending als Van gewest tot gewest wordt allerwegen met genoegen bekeken. Het heeft dan ook alle zin, studieuze aandacht te besteden aan het 'volkseigen’ der Lage Landen en daarmee een breed publiek te willen bereiken. In het voor u liggende boek komen deskundigen aan het woord, die allerlei aspecten van de Nederlandse volkskunst en het Ne- derlandse volksleven belichten, met een keur van afbeeldingen voor een deel, waar dit nodig en zinvol is, in kleur. Zowel Nederland als Vlaanderen komen daarbij aan de orde, en ook Wallonië is niet vergeten. Het gaat daarbij om volkskunst, wooncul- tuur, wagens en ander gerij, gevelstenen, scheepssier, klederdrachten, kinderspel en nog veel meer dat behoort tot wat men volkskunde oftewel 'folklore’ pleegt te noemen. Langere artikelen worden afgewisseld met korte 'specials’, knabbelnootjes bij de hartige borrel, om met Wina Bom te spreken, een van de medewerkers aan Onze Volkskunst. Het gaat er in dit boek in de eerste plaats om, het een en ander zo aangenaam mogelijk te laten zien en interessante feitelijkheden te brengen, zonder in zwaarwichtig getheoretiseer te vervallen. Toch mocht ook een zekere mate van nadenken over de verschijnselen en de verschijningsvormen niet ontbreken. Dit nadenken vindt men vooral in de langere, meer doorwerkte bijdragen. Maar ook in een tweetal af- zonderlijke hoofdstukken. Het ene hoofdstuk staat direct aan het begin: het geeft een kort geschiedkundig overzicht van de volkskundestu- die, vanaf de romantiek tot heden, waarin op een eenvoudige wijze de diverse probleemstellingen beknopt ter sprake komen, aan de hand van voorbeelden. Het andere hoofdstuk staat helemaal aan het eind van het boek: een 'wegwijzer’, op de terreinen van de volkskunst. Daarin wor- den, met behulp van een overzichtelijk schema, allerlei realia gedetermineerd naar de categorie waartoe zij min of meer behoren: van de echte 'elementaire’ volkskunst (men denke aan kippeloopjes als die in Staphorst) tot de ambachtskunst (men denke aan de Hindelooper meu- bels), die vaak te maken heeft met de officiële stijlkunst, zij het in eigen 'vertaling’, en die toch ook, door haar deel uitmaken van het volksle- ven, in een boek als dit geheel en al thuishoort. Kunst, hoe individueel ook, kan men niet los zien van het leven. Tegenwoordig, nu het sociale element in allerlei disciplines terecht een sterk accent heeft verkregen, wordt dit meer dan ooit beseft. Wat voor de kunst in het algemeen geldt - haar verweven zijn met de maatschap- pij en de medemens, eventueel bij wijze van antithese - geldt nog eens te meer voor de volkskunst. Deze wordt eerst recht begrepen en op haar waarde geschat, wanneer men haar ziet in samenhang met het leven en werken, het denken, voelen en geloven van zeer velen, ook al zijn het vaak de begaafde en geoefende enkelingen die het vermogen van een doeltreffende vormgeving bezitten, die evenwel hun natuurgenoten 'o ja, dat is het’ doet zeggen en die zij als 'eigen’ aanvaarden. De 'stiepelpaal’ (middenstijl van de schuurdeur) van een Twentse boerenhoeve is klik op de pijlpunt links voor het volledige voorwoord Elsevier Amsyerdam/Brussel;  |
20. |
![]() |
Boeknummer: 00387
Het jaar in woord en beeld 1989 Historie -- Het jaar in woord en beeld (1989) [Diverse] Het jaar in woord en beeld Encyclopedisch jaarboek 1989 Een encyclopedisch verslag van het jaar 1988 INHOUD Samenstelling en medewerkers 4 Woord vooraf van de uitgever 5 Voorbericht 7-8 CHRONOLOGIE VAN HET JAAR 1988 9-64 MENS EN MAATSCHAPPIJ 65-222 LANDENOVERZICHT 223-321 Artikelen 224-321 Bevolkingsgegevens Nederland 322 Bevolkingsgegevens België 323 Staatkundige en sociaal-economische gegevens van alle landen ter wereld 324-331 Sociaal-economische gegevens van de niet-westerse landen 332-334 Sociaal-economische gegevens van de OESO-landen 334 LIJST VAN AFKORTINGEN 335-337 MEDEWERKENDE INSTELLINGEN EN FOTOVERANTWOORDING 338 NECROLOGIE 339-340 REGISTER 341-359 INHOUDSOPGAVE 360 Geachte Lezer, Voor u ligt het Winkler Prins Jaarboek. Het biedt u de samenvatting van de belangrijkste nieuwsfeiten van 1988. De redactie heeft zorgvuldig de relevante feiten verzameld, voor u samengevat en gemakkelijk toegankelijk gemaakt. Daarbij is voor een deel gebruik gemaakt van bronnen die pas in het voorjaar 1989 zijn verschenen. Daarom verschijnt het Winkler Prins Jaarboek eerst in september, maar daarmee is het ook een uiterst complete samenvatting. De opzet van dit Winkler Prins Jaarboek is, vergeleken met de voorgaande edities, iets veranderd en daarmee duidelijk verbeterd. Om de vele informatie die het Winkler Prins Jaarboek bevat, nog toegankelijker te maken, is met ingang van deze editie gekozen voor een andere rangschikking van de verschillende onderdelen. De chronologie, sinds jaren een vast onderdeel van het jaarboek, is aanzienlijk uitgebreid. Het alfabetisch gedeelte is in tweeën gesplitst, allereerst een alfabetisch gerangschikt gedeelte onder de naam Mens en Maatschappij, met vaste en wisselende trefwoorden, en vervolgens een landenoverzicht. De andere onderdelen van het Jaarboek, zoals statistische gegevens, tabellen, lijsten van afkortingen en register, zijn uitgevoerd zoals u in de voorafgaande jaren gewend was. De redactie zou graag uw suggesties ontvangen voor aanvullingen of verbeteringen van het Winkler Prins Jaarboek. Daarmee kan bij de samenstelling van de volgende edities rekening gehouden worden. Wij wensen u vele plezierige uren met het Winkler Prins Jaarboek toe. De uitgever VOORWOORD 1988 zal waarschijnlijk de geschiedenis ingaan als het jaar, waarin een aantal al jaren slepende internationale conflicten opgelost of dichter naar een oplossing gebracht werden. Allereerst werd de enige jaren geleden ingezette politiek van toenadering tussen de twee grootmachten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, bekroond met de ondertekening van het INF-akkoord dat voorziet in de afschaffing van de korte-afstandraketten, die de beide machtsblokken op elkaars grondgebied gericht hadden. Tevens werden ook regelingen getroffen voor een aantal lokale conflicthaarden, waarbij de beide mogendheden of hun bondgenoten betrokken waren of dreigden betrokken te raken. De bloedige Golfoorlog tussen Irak en Iran, die duizenden mensenlevens heeft gekost, werd beëindigd; de Sovjet- Unie kondigde aan haar troepen uit Afghanistan te zullen terugtrekken en er waren voor het eerst officiële contacten tussen Moskou en Peking, die mogelijk in een duurzamer overlegsituatie zullen uitmonden. In Afrika kwam een akkoord tot stand tussen Zuid-Afrika, Angola en Cuba over de beëindiging van de burgeroorlog in Angola en de staatkundige toekomst van Namibië, en er werd een akkoord gesloten tussen Marokko en het Polisario over de Westelijke Sahara. In het Midden-Oosten werd door de militante opstelling van de Palestijnse bevolkingsgroep in de door Israël bezette gebieden, en door het initiatief van koning Hoessein van Jordanië om zijn aanspraken op de door Israël bezette Westoever op te geven, en het daarop volgende uitroepen van een autonome Palestijnse staat, de al jaren durende status quo doorbroken en mogelijk een uitzicht op een oplossing van het Palestijnse probleem geboden. Bij de grote mogendheden veranderde er binnenslands ook het nodige. In de Verenigde Staten won Reagans partijgenoot Bush op overtuigende wijze de presidentsverkiezingen. In de Sovjet-Unie wist partijleider Gorbatsjov zijn positie verder te verstevigen door tegenstanders van zijn op openheid en herstructurering gericht beleid uit te schakelen, zijn voorstellen voor politieke hervormingen aanvaard te krijgen en zich tot staatshoofd te laten kiezen. De liberalisering van de berichtgeving in de media en van het artistieke leven in het algemeen werd voortgezet en leidde o.a. tot ongekende onthullingen over het Stalinistische verleden en zelfs tot rehabilitatie van tot nog toe doodgezwegen of verketterde communisten van het eerste uur. De grotere openheid leidde ook tot kritische kanttekeningen bij één van de grondslagen van de huidige Sovjet-Unie: het samenleven binnen een federatief staatsverband van volken met geheel verschillende etnische, culturele en historische achtergronden. Met name in de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen werd openlijk geageerd tegen de monopoliepositie van de communistische partij. In de Kaukasische republieken kwam het tot bloedige onlusten die met militair geweld onderdrukt moesten worden n.a.v. protesten tegen de positie van de Armeense minderheid in de republiek Azerbajdzjan. De Oosteuropese staten gaven elk hun eigen invulling aan de door Moskou nu openlijk gepropageerde perestrojka, waarbij de DDR en Tsjechoslowakije zich het behoudendst opstelden en Hongarije het verst ging. In Polen bleef de verboden vakbeweging Solidariteit ook in 1988 een machtsfactor, waarmee staat en partij rekening moesten houden. In de meeste Westeuropese landen zette het economisch herstel dat enkele jaren geleden begon, verder door. De groeicijfers waren bevredigend maar de werkloosheid liep in de meeste landen niet noemenswaard terug en lijkt daarmee een structureel probleem te blijven. In Frankrijk werd president Mitterrand op overtuigende wijze herkozen wat hem in de gelegenheid stelde een partijgenoot tot premier te benoemen, waarmee een eind kwam aan de ongelukkige situatie waarbij een politieke tegenstander van het staatshoofd het premierschap bekleedde. De Bondsrepubliek Duitsland werd opgeschrikt door de plotselinge dood van de sterke man van Beieren, Franz Josef Strauss. De sterke vrouw van Groot-Brittannië, Margaret Thatcher, wist zich mede dankzij een sterk verdeelde oppositie te handhaven. In Latijns-Amerika traden veel nieuwe staatshoofden voor het voetlicht. Mexico, Venezuela en Ecuador kozen een nieuwe president. Chili’s dictator Pinochet kreeg van het electoraat te horen dat een voortzetting van zijn ambtsperiode niet gewenst werd en in Suriname werd een nieuwe president beëdigd en leek een nieuwe fase ingeluid te zijn op weg naar een verdere democratisering van de samenleving. In Panama wist de sterke man Noriega, in opspraak gekomen door beschuldigingen van betrokkenheid bij drugshandel, zich ondanks openlijke inmenging van de Verenigde Staten te handhaven. In Nicaragua kwam het tot een akkoord tussen de contra’s en de Sandinisten, en Haïti beleefde wederom een staatsgreep. De Volksrepubliek China, T’ai-wan en Zuid-Korea kregen elk een nieuw staatshoofd, terwijl in China de verjonging van het partij- en regeringsapparaat voortgezet werd. Ook in de Volksrepubliek stak het nationaliteitenprobleem weer de kop op door de onlusten in Tibet die met militair geweld onderdrukt werden. In Pakistan leek in de politiek een nieuwe periode aangebroken met de verkiezingsoverwinning van Benazir Bhutto, de dochter van de in 1980 ter dood gebrachte tegenstander van generaal Zia ul-Haq, die zelf bij een vliegtuigongeluk om het leven kwam. Op de Filippijnen bleef mevrouw Aquino aan de macht ondanks toenemende kritiek op haar naaste omgeving en met name haar familieleden. In Zuid-Afrika verloren de gematigden aan invloed door de verkiezingswinst van de Conservatieve partij en een poging van de regering om haar de wind uit de zeilen te nemen door een verbod van een groot aantal anti- apartheidsgroeperingen liep op niets uit door een algemene proteststaking van de zwarte bevolkingsgroep. Ook in Israël wonnen de behoudende groeperingen aan invloed door de verkiezingswinst van de religieuze partijen. Voor het eerst werd ook door met Israël sympathiserende landen openlijk kritiek geleverd op het optreden in de bezette gebieden. In Nederland kon de regering geruststellende woorden laten horen over de economische ontwikkelingen, maar niet over de werkgelegenheid die ver achterblijft bij het aanbod van arbeid. De bezuinigingsoperatie van de overheid werd verder voortgezet, zij het dat meer en meer belangengroepen daar bezwaar tegen aantekenden. Een kabinetscrisis over het rapport van de parlementaire enquêtecommissie die een onderzoek had ingesteld naar de gang van zaken bij de aanmaak van een nieuw fraudebestendig paspoort, werd door bekwaam manoeuvreren van premier Lubbers voorkomen. De opzienbarende ontvoeringszaak van Heijn vond zijn ontknoping met de arrestatie van de dader en de vondst van het stoffelijk overschot van het slachtoffer. In België begon het verslagjaar met een spectaculaire beursstrijd rond de Generale Maatschappij, de belangrijkste Belgische holding; hoofdrolspelers waren Italiaanse en Franse kapitaalgroepen. Formateur J.-L. Dehaene kreeg na maandenlange onderhandelingen een stabiele vijfpartijenregering op de been, opnieuw geleid door W. Martens. Deze bracht nog binnen het jaar o.m. de eerste twee fasen van een ingrijpende, federalistische staatshervorming en een belastinghervorming tot stand. In het najaar raakte België verwikkeld in diplomatieke schermutselingen met zijn vroegere kolonie Zaïre. Meer nog dan in voorafgaande jaren kwam de problematiek met betrekking tot het behoud van het milieu in de belangstelling. De onthullingen over de verslechtering van het milieu namen snel in aantal toe en deden overheden en internationale samenwerkingsorganisaties rapporten en meerjarenplannen publiceren, zonder dat er overigens concrete maatregelen werden genomen. De redactie en de auteurs hebben zich veel inspanningen getroost deze grote verscheidenheid aan gebeurtenissen en ontwikkelingen overzichtelijk te rangschikken om zo het Jaarboek 1989 een betrouwbare historische bron te laten zijn. Winkler Prins Redactie Elsevier Amsterdam/Brussel;  |
21. |
![]() |
Boeknummer: 00392
Langs de Mariakapellen Religie -- Algemeen (1985) [G.A.A.M. Kuijpers] Langs de Mariakapellen Inhoud Voorwoord blz. 5 Langs de Mariakapellen 6-7 Het Kerkgebouw van de parochie St. Bavo 8-9 Lourdesgrot 10-11 Beeldengroep 12 - 13 Kapel Tiggelt 14-15 Kapel Tiggeltseberg 16 -17 Kapel Ettenseweg 18-19 Plattegrond 20 - 21 Kapel Zwart Moerken 22-23 Kapel Kaarschot 24 - 25 Kapel Hazeldonk 26 - 27 Kapel Mosten 28 - 29 Kapel Oekel 30-31 Kapel Oekelseheide 32 - 33 Kapel Klein Oekel 34 - 35 Kapel Kruispad 36 - 37 RIJSBERGEN Langs de Mariakapellen. Voorwoord Een reeds lang sluimerende wens; een simpel idee voor een fietstocht; een onbekend verhaal; dit alles is uitgegroeid tot een boek- werkje dat veel herinneringen met zich draagt en een route biedt waarlangs het nog leuk fietsen is ook. Met dank aan al diegenen die hun medewerking hebben gegeven om dit boekje tot stand te laten komen, met name Jan Bastiaansen die er nu en in het verleden reeds vele uurtjes in heeft gestoken en niet te vergeten de buurtbewoners die de kapelletjes al die tijd in ere houden. Wat betreft het fietsen wordt verwezen naar de middenpagina alsmede naar de plattegrond van de gemeente Rijsbergen waarop de fietsroute eveneens is aangegeven. Om alle kapelletjes te bereiken moet men op enkele plaatsen de verharde weg verlaten en via soms slechte paden de route ver- volgen. De totale lengte bedraagt 21 km. Mochten er onverhoopt onvolkomenheden dan wel onjuistheden in dit boekje voorkomen, dan houden wij ons daar graag voor aan- bevolen zodat we ze in een eventuele herdruk kunnen verwerken. J.C. Hoekman Gemeente Rijsbergen Rijsbergen, november 1985 Gemeente Rijsbergen en Rabo Rijsbergen;  |
22. |
![]() |
Boeknummer: 00409
Geschiedenis van Breda Historie -- Breda, algemeen (1990) [drs. M.J.M. Duijghuisen] GESCHIEDENIS VAN BREDA Deel III HOOFDLIJNEN EN ACCENTEN 1795-1960 INHOUDSOPGAVE Voorwoord van de redactie XV Inleiding XVII I : Breda, 1795-1840. Een benauw(en)de veste 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 1 2 : Bevolking, huisvesting en gezondheid 2 2a : Bevolkingsontwikkeling: onverwachte bevolkingstoename; groot vrouwenoverschot; vestigingsoverschot; onevenwichtige leeftijdsopbouw mannen. 2 2b : Huisvesting: spreiding bevolking over de stad; woningbezetting; relatief gunstige situatie; verslechtering naar 1840 toe. 6 2c : Gezondheid: relatief gunstig sterftecijfer; kindersterfte; optreden stedelijke overheid; drinkwatervoorziening; voedselprijzen; kinderziekten; schurft en syfilis; : onwettige geboorten; stedelijke gezondheidszorg; stichting R.K. Burger Gasthuis. 9 3 : Bevolking en bestaansmiddelen 21 3a : Breda op het einde van de achttiende eeuw: economisch verval in de achttiende eeuw met uitzondering van de landbouw. 21 3b : Breda in de periode 1795-1840: nog immer zwakke stedelijke economie; beroepsstructuur 1811/1812; dominante dienstensector; vrouwenarbeid; beroepsstructuur 1849. 22 4 : Bevolking en welstand 26 4a : Welvaartsspreiding: situatie in 1808; kleine rijke en ambachtelijke handelssector; lonen eerste helft negentiende eeuw; belang omringende landbouw; bestedingen burgerij; belang garnizoen. 26 4b : Armoede en armoedebestrijding: grote omvang armoede; ruimtelijke spreiding van armoede en welvaart; geen verbetering rond 1828; instelling Tuchthuis; oprichting Stads Teekeninstituut en Armenschool in 1825. 32 5 : Bestuur 35 5a : Bredase patriotten: uitingen van patriottisme in 1785; exercitiegenootschappen; ‘Vaderlandsche Sociëteit’; rol advocaten; rol ‘Grote Sociëteit’ en ‘Burger-Sociëteit’. 35 5b : Intrede van katholieken: snelle doorbraak na 1795; geen ingrijpende veranderingen. 45 5c : Herstel der verhoudingen, rangen en standen: beleid stedelijk bestuur; gesloten maatschappelijke verhoudingen; ontwikkeling na 1814; toenemend aandeel van advocaten binnen de bestuurlijke elite; verwikkelingen rond de status van de stad. 46 5d : Financieel beleid: evenwicht tussen inkomsten en uitgaven; bezuinigingen; passief stedelijk onderwijsbeleid. 49 6 : De Belgische Opstand: weinig belangstelling onder de bevolking; Breda als voornaamste legermagazijn; stijgende prijzen; nadelen voor het bedrijfsleven; armoede en armenzorg; epidemieën; onwettige geboorten. 51 7 : Het sociaal-culturele leven 53 7a : Sociëteitsleven: verschillende doelstellingen; gezelligheid en ontwikkeling; politieke oogmerken; ‘Grote Sociëteit’; oranjegezindheid; leesgezelschap ‘Amicitia’; vrijmetselaars; ‘Sint-Joris Gilde’. 53 7b : Het theater- en muziekleven: levendig theaterleven in de achttiende eeuw; invloed vanuit Brussel; eerste schouwburg van 1802; belang militairen; Frans repertoire; introductie Duitse cultuur; muziekverenigingen; volksvermaak. 57 7c : Geloofsleven: zedenbederf en optreden Katholieke Kerk; rol katholieke en protestantse notabelen binnen het maatschappelijk leven; broederschappen; verhouding katholiek-protestant; geloof en filantropie. 59 8 : Slotbeschouwing 63 II : Breda, 1840-1885. Ontsloten ruimte 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 67 2 : Bevolking, gezondheid en huisvesting 67 2a : Bevolkingsontwikkeling: aanvankelijk stagnatie; snelle aanwas na 1870; groot belang migratiesaldo; stijgend aandeel geboortenoverschot. 67 2b : Bevolking en gezondheid: epidemieën; cholera in 1866; onhygiënische woonomstandigheden; drinkwateronderzoek; invloed waterstand; aanpak van riolering en bestrating; gemeentelijke leningen; ophalen straatvuilnis; oprichting stedelijk ziekenhuis. 70 2c : Prostitutie en stedelijk ziekenhuis: eerste pogingen tot reglementering prostitutie; verplichte registratie en keuring; aanstelling gemeentelijk geneesheer; verpleging prostituees aan de Haagdijk; poging zieke prostituées te doen opnemen in R.K. Gasthuis; druk door militaire commandant om maatregelen te treffen; instelling syfili- tisch gasthuis; verspreiding prostitutie in Breda; geregistreerde en clandestiene prostitutie. 75 2d : Huisvesting: hoge woningdruk; woningbouw en leegstand; woningbezetting en welstand; aannemers en volkswoningbouw. 86 3 : Bevolking en bestaansmiddelen 89 3a . Armoede: verslechterde toestand; naweeën Belgische Opstand; maatschappelijke onrust; instelling en opheffing stedelijk werkhuis; nadruk op scholing en opvoeding; hoge aantallen bedeelden; kerkelijke en gemeentelijke armenzorg; afnemende uitgaven voor onderstand; toenemende werkgelegenheid. 89 3b : De nijverheid: ontwikkeling beroepsstructuur 1849-1889; oprichting Kamer van Koophandel en Fabrieken; ambachtelijk karakter nijverheid, wegtrekken mannelijke beroepsbevolking; eerste vestigingen van nieuwe industrieën. 96 3c . Het verkeer: aanleg spoorwegen in België; overeenkomst over spoorwegverbinding tussen Antwerpen en Moerdijk; totstandkoming traject Roosendaal-Breda; stimulans voor de tuinbouw; rijksspoorwegenplan van 1860; aanleg traject Breda-Tilburg; festiviteiten in Breda; veranderde opstelling binnen Breda. 103 3d : Tuinbouw en stedelijke economie: de tuinbouw rondom Breda; stadshoveniers. 107 4 : De ontmanteling en uitleg van Breda: van vestingsteden naar verdedigingslinies; Vestingbesluit 1868; slopen van de stadspoorten; ontmanteling van de stad; F.W. van Gendt; plan van uitleg; ontbreken van gemeentelijke initiatieven; nijverheid of verfraaiing?; mogelijkheden tot industriële vestiging; Bredaas gemeentebestuur beslist anders. 108 5 : Gemeentelijk beleid: sfeer van traditie; nauwelijks inbreng van ‘nieuwkomers’. 5a : Gemeentelijke financiën: stedelijke inkomsten gebaseerd op accijnsheffing; afschaffing van de accijnzen op grond van de Gemeentewet 1850; invoering belasting per vierkante el; bezwaren vanuit burgerij; handhaving oude systeem; uiteindelijk verhoging hoofdelijke omslag; plannen tot invoering gasverlichting vanaf 1843; besluit in 1855 tot oprichting van gemeentelijke gasfabriek; beperkt gebruik van gaslantaarns als straatverlichting; snel stijgend particulier gasverbruik; gasafzet blijkt winstgevend. 114 5b : Onderwijs: nauwelijks openbaar onderwijs; problemen rond Latijnse School; onderwijsvernieuwing en C.H. Wenning; geen volksonderwijs; instelling Armenschool in 1824 en Stads Teekeninstituut, komst Diakonieschool en Nutsschool in jaren veertig; begin schoolstrijd; instelling Liefdesgesticht van de zusters Penitenten-Recollectinen; instelling Werkschool door de congregatie ‘Alles voor Allen’; opheffing ‘Stads Fransche en Nederduitsche Kostschool’ van Wenning; laag onderwijsniveau midden jaren vijftig; Onderwijswet 1857; opening in 1861 van ‘Eerste’ en ‘Tweede Burgerschool’; totstandkoming HBS; oprichting van het ‘Instituut St. Antoine’ door pastoor J. Stoop; felle reacties; bijzonder versus openbaar onderwijs. 122 6 : Mentaliteit en cultuur 130 6a : Liberalen en clericalen: protesten van katholieke zijde tegen bepaalde festiviteiten; tegenreacties; op politiek terrein aanvankelijk geen tegenstelling; monopoliepositie van ‘De Kiezersvereeniging’; afsplitsing van kiesvereniging ‘Eendragt’; samensmelting tot ‘Eendragt maakt Magt’; optreden ‘Grondwet en Eendragt’; tegenstellingen meer op landelijk dan op lokaal niveau; oprichting sociëteit ‘Katholieke Kring’; ‘Eendragt maakt Magt’ steeds conservatiever; aanhang ‘Katholieke Kring’; ‘Katholieke Kring’ vooralsnog geen kiesvereniging; affaire-Rikkers; ‘Katholieke Kring’ als splijtzwam; J.F. de Booy als vertegenwoordiger van oprechte liberaal-katholieken. 234 6b : Verenigingsleven: nog immer sociëteitsleven; opkomst culturele verenigingen; rederijkerskamer ‘Vreugdendal’; muziekleven; ‘St.-Jozefsgezellenvereniging’ voor arbeidende klasse. 146 7 : Slotbeschouwing 148 III: Breda, 1885-1930. Wijkende grenzen 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 151 2 : Bevolkingsontwikkeling, gezondheid en huisvesting 151 2a : Bevolkingsontwikkeling: wederom forse demografische groei; constant geboortenoverschot en doorgaans negatief migratiesaldo; verhouding Breda-randgemeenten; sterke daling geboorten- en sterftecijfer; in stijgende mate geboortenbeperking. 151 2b : Gezondheid: toenemend besef van het belang van hygiëne; instelling gemeentelijke keuringsdienst van waren; zuigelingenzorg; tuberculose als nieuwe volksziekte. 156 2c : Huisvesting: erbarmelijke woonomstandigheden eind negentiende begin twintigste eeuw; nauwelijks sprake van gemeentelijk beleid; woningonderzoek 1904; Woningwet 1901; woningbouwvereniging ‘Volkshuisvesting’; eerste complex volkswoningen; weinig medewerking gemeentebestuur bij financiering; leningen vanuit bedrijfsleven; andere woningbouwverenigingen; woningtelling 1918; woningbouwproductie 1921-1939; gemeentelijke woningbouw; noodwoningen; woningen voor ‘sociaal-achterlijken’; uitkomsten woning- onderzoek 1903-1926; woningtekort. 158 3 : De stedelijke ruimte: rechtsgebied Breda tot 1795; grondgebied van Breda vanaf 1826 min of meer beperkt tot vestingwerken. 180 3a : De annexatiepoging van 1899: tegenstand zowel binnen als buiten Breda; geen inlijving; aankoop Baronielaan en Belcrumpolder; overname door gemeentebestuur van tramwegmaatschappijen; uitbreidingsplan 1906; vanuit randgemeenten Plan-Ebbers; exploitatieplan Belcrumpolder. 184 3b : De architectuur: Antwerpse invloed; ‘aannemers-Jugendstil’; sobere stijl na Eerste Wereldoorlog. 194 4 : Bevolking en bestaansmiddelen: verhoogde consumptie en groter beroep op dienstensector; innovaties binnen bedrijfsleven; vergrote koopkracht door stijgende lonen. 195 4a . Industrialisatie en fabrieksarbeid: rond 1860 geen belangrijke industrie, industrialisatie tussen 1870 en 1930; groei dienstensector. 196 4b : Industrialisatie en huisarbeid: passement-, sigaren- en conservenindustrie; kinderarbeid. 198 4c : Economische ontwikkelingen na de Eerste Wereldoorlog: aanvankelijk gunstige economie; inzinking begin jaren twintig; industrie- versus handelsbelangen. 201 4d : Industriële ondernemers: de metaalnijverheid; de ‘Etna’; de ‘Machinefabriek Breda’; de voedings- en genotmiddelensector; suikerfabriek ‘Wittouck’; de ‘Faam’; de ‘Kwatta’; jam- en conservenindustrie; initiatieven tuinders in Breda en omgeving; de ‘Zjem’; de ‘Hero’; het Stulemeyer-concern. 202 4e : De Bredase industrie en haar bankiers: kassiers en kortetermijnkredieten; Bredase kassiers; concentratie bankwezen. 217 5 : Mentaliteit en beweging: behoudend katholicisme; nieuwe elementen in maatschappelijk-mentaal leven. 218 5a : Opkomst arbeidersorganisaties: organisaties vóór 1895; ‘St. Jozefs-gezellenvereeniging’; geringe verspreiding van vooruitstrevend denken; kiesrechtbewegingen 1891 en 1892; opkomst socialistische beweging; affaire ‘Volksbierhuis De Toekomst’; oprichting ‘R.K. Volksbond’ in 1895; verhouding ‘Volksbond’ - clerus; steun vanuit burgerij; na aanvankelijk succes, matheid; dr. Jan van den Brink; de SDAP; getalsmatige verhouding katholieke en neutraalsocialistische organisaties; stakingen. 219 5b : De ‘Eucharistische Kruistocht voor Fabrieksmeisjes: angst binnen Katholieke Kerk voor losgeslagen samenleving; streven naar herstel katholieke levenshouding door voorbeeldwerking; gevaren fabrieksarbeid voor meisjes; hoog percentage vrouwenarbeid binnen Bredase industrie; eerste E.K.-groep bij de ‘Kwatta’; samenwerking met fabrieksdirecties; activiteiten; deelname; splitsing der geesten binnen katholieke kamp. 226 6 : Sociaal beleid tijdens en na de Eerste Wereldoorlog: geen sterke traditie in actief (sociaal) beleid. 234 6a : Arbeidsbeurs: vóór 1914 geen aandacht voor plannen tot bestrijding werkloosheid; voorlopige arbeidsbemiddeling in 1914; definitieve arbeidsbeurs in 1918. 234 6b : De Eerste Wereldoorlog: vluchtelingenstroom vanuit België; de opvang; vluchtelingencomité; effecten op woning- en arbeidsmarkt; aanvankelijk mededogen, later antipathie. 235 6c : Arbeidsbemiddeling, werkverschaffing en werkloosheidsverzekering: functioneren arbeidsbeurs; werkverschaffing ‘nieuwe stijl’; werkverschaffing als gemeentelijke aangelegenheid; omvang; financiële nood gedurende Eerste Wereldoorlog; steuncomité; werkloosheidskassen; werkloosheid en ‘Burgerlijk Armbestuur’. 238 6d : Kerkelijke en particuliere armenzorg: instellingen van weldadigheid; bedeling; ‘St. Vincentiusvereniging’; liefdewerken; doelstellingen; ‘Bredase Armenzorg’. 244 7 : Kerkgenootschappen te Breda: overgrote meerderheid bevolking katholiek; nieuw bisdom Breda in 1853; ontwikkeling aantal parochies; overige kerkgenootschappen; getalsmatige verhoudingen. 246 8 : Parochie-en verenigingsleven: kerkelijk verenigingsleven; sportverenigingen; tennis, ‘Bredasche Lawn Tennis Vereeniging’; kegelen, ‘De Bredasche Latjesgooiers’; voetbal, NAC; muziekbeoefening; ‘St. Fidelisvereeniging’; bezorgdheid om de arbeidende jeugd; ‘Cecilia’; verlopend ledental; ‘Kunst aan het Volk’; bedrijfsverenigingen; overige culturele verenigingen; (reizende) bioscopen; kermis. 252 9 : Slotbeschouwing 258 IV: Breda, 1930-1960. Een open stad 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 263 2 : De stedelijke ruimte: verzoek tot omvangrijke annexatie in 1921; afwijzing door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant; voorstel van bescheidener omvang; annexatie van 1927. 264 2a : De ontwikkeling na de annexatie van 1927: uitbreidingsplan voor de agglomeratie; nieuwe annexatieplannen eind jaren dertig; zeer ingrijpend voorstel provinciaal bestuur; fel verzet vanuit betrokken gemeenten behalve Breda; uiteindelijke inlijving in 1942; kleiner van opzet; discutabele besluitvorming. 266 2b : Uitbreidingen in de jaren vijftig: diverse uitbreidingsplannen; Heuvelkwartier als belangrijk stedebouwkundig project. 271 3 : Bevolkingsontwikkeling: wederom snelle bevolkingsaanwas tot 1965; sterke invloed van het aantal geboorten; opnieuw toenemende geboortenbeperking. 272 4 : Bevolking en bestaansmiddelen: bevolkingsgroei in samenhang met economische ontwikkeling van stad en omringend platteland. 276 4a : Crisis en werkloosheid: beroepsstructuur 1930; toenemende werkoosheid vanaf 1930; tot 1937 nog gunstig beeld in verhouding tot landelijke situatie; werkloosheid niet gelijkelijk verdeeld over de verschillende beroepsgroepen; voordeel late industrialisatie; geringe oorlogsschade voor bedrijfsleven. 276 4b : De jaren vijftig: industrialisatiegolf lijkt aan Breda voorbij te gaan; steeds grotere uitgaande pendel; werkgelegenheid in Breda niet aanlokkelijk voor geschoold personeel; geringe werkloosheid; zwakke positie lokaal bedrijfsleven; (her)oriëntatie van gemeentebestuur; instelling BRIM. 281 4c : Werklozenzorg: aanvankelijk bij Burgerlijk Armbestuur; toenemende druk tot oprichting gemeentelijke organisatie; instelling Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon. 284 5 : Ontwikkeling gemeentelijke organisatie: samenhang stedelijke groei en omvang gemeentelijk apparaat; steeds meer regelende, uitvoerende en coördinerende taken; toename omvang bestuursapparaat 1824-1960; groei ambtenarenapparaat; ontwikkeling grotere diensten. 293 6 Mentaliteit, stemgedrag en kerkelijkheid 296 6a : De stemmenverhoudingen: geen sociale onrust door werkloosheid; grote katholieke meerderheid; SDAP grootste oppositiepartij; stemgedrag 1930-1939; spanningen binnen katholieke blok; beginnende ontkerkelijking; stemgedrag 1949-1962. 296 6b : Kerkelijk leven en ontkerkelijking: godsdienstige verhoudingen 1930-1970; aandeel katholieken constant tot 1960; angst binnen Katholieke Kerk voor zedenverwildering; ontkerkelijking en sociale controle; hoog aandeel ‘non-paschanten’; Bredanaar sterk geneigd tot neutrale opstelling; zielzorg niet toegesneden op feitelijke situatie. 298 6c : Standenstad en ‘onmaatschappelijkheid’: Breda als sterk ‘gelaagde’ stad; toenemende belangstelling voor ‘onmaatschappelijkheid’ in jaren dertig; betrokken katholieke organisaties; toenemende gemeentelijke bemoeienis in jaren vijftig; Breda geen maatschappelijke eenheid. 304 7 : De Tweede Wereldoorlog: impressionistische schets. 306 7a : De Vlucht van Breda: snel oprukkend oorlogsgeweld; Frans legercommando beveelt evacuatie; voorbereidingen lopen spaak, vertrek naar Antwerpen op 12 mei; twee verschillende routes, via Hoogstraten en Zundert/Wuustwezel; Breda ingenomen zonder slag of stoot; ‘groep-Zundert/Wuustwezel’ keert terug; ‘groep-Hoogstraten’ door naar Antwerpen; verwarring en onduidelijkheid; verspreiding Bredanaars over groot gebied; repatriëring tweede groep vanaf mei. 307 7b : De jaren tot kort vóór de Bevrijding: in toenemende mate uitingen van de ‘nieuwe tijd’; uitingen van verzet op Koninginnedag 1940; verscherpte situatie vanaf 1941; de Joodse gemeenschap; 197 joden afgevoerd, slechts drie teruggekomen; internering Nederlandse militairen; ‘Arbeitseinsatz’; bombardement van station in 1943; gezondheidssituatie Bredase bevolking. 320 7c : Aanloop tot de Bevrijding en het Verzet: Dolle Dinsdag; terugkomst Duitsers; Breda meer en meer betrokken bij oorlogshandelingen; aanslagen door Verzet; ‘Nederlandsche Unie’; eerste Ordedienst; staking in Bredaas bedrijfsleven niet overgenomen door overheidsapparaat; ‘sociale verzet’; gewapend verzet; diverse verzetsgroepen; ‘Delta’ als overkoepelend orgaan; ‘Vloeiweide’-drama. 325 7d : De Bevrijding: Breda wordt weer bedreigd; snelle bevrijding; felle gevechten in noordoost-hoek; geen Engelsen maar Polen als bevrijders; aantallen oorlogsslachtoffers; bevrijdingsfeesten; generaal Maczek; zuiveringen en ‘bijltjesdag’. 328 8 : Slotbeschouwing 332 Literatuur over de geschiedenis van Breda, bijzonder voor de periode 1795-1960 337 Index 351 VOORWOORD Na de uitgave in 1977 van het tweede deel van de Geschiedenis van Breda, 1568-1795, en de heruitgave in 1976 van het eerste deel, tot 1568, ging de toenmalige redactiecommissie met instemming van de opdrachtgever, het college van burgemeester en wethouders, voort met haar werkzaamheden, namelijk de voorbereiding en publicatie van het derde deel over de Bredase historie, 1795-1960. Thans bestaat een moderne uitgave, die chronologisch de gehele stadsgeschiedenis bestrijkt met uitzondering van de meest recente periode, maar die thematisch uiteraard niet volledig uitgewerkt kon worden. De redactie heeft zich bij haar werk beziggehouden met onder meer de opstelling van schema’s van te behandelen onderwerpen, het doorlichten van de aanwezige lite- ratuur en het beschikbare archiefmateriaal, en het afnemen van interviews. Hierbij kon zij steeds een beroep doen op de Gemeentelijke Archiefdienst. Zeker speelde hierin mee dat van oudsher de gemeentearchivaris tevens als redactielid optrad. Gedurende het project werd de bereidwillige hulp en steun ontvangen van een grote groep tijdelijke en vaste archiefmedewerkers, van individuele redactieleden en van vele vrijwilligers; allerlei kleinere en grotere onderzoeksopdrachten in kranten, gemeenteverslagen en andere bronnen werden uitgevoerd. Het benaderen van mogelijke auteurs voor het boek leverde amper resultaat op. Het tijdrovende vooronderzoek en de uiteindelijke afwerking schrokken de plaatselijke historici kennelijk te zeer af, terwijl de beoefening van de eigen stadsgeschiedenis onvoldoende aantrekkingskracht leek te hebben op hen. Van de gepolste personen boden slechts enkele daadwerkelijke steun aan. Daarom werd afgeweken van de aanpak zoals gevolgd bij de totstandkoming van de beide eerste delen. Niet een groep van in wezen amateur-historici (althans van historici in vrije tijd), maar één schrijver, drs. M.J.M. Duijghuisen, is thans allereerst verantwoordelijk voor het eindproduct. Nadat de redactiecommissie het Bredase gemeentebestuur van het belang van het project had overtuigd, heeft hij in dienst van de gemeentelijke overheid gedurende drie jaren hieraan kunnen werken. Daardoor kreeg toch het tijdens de Tweede Wereldoorlog met geestdrift opgezette plan voor een complete stadsgeschie- denis voltooiing. De taak van de redactiecommissie wijzigde zich met dit al opnieuw, bij de totstandkoming van het eerste deel vormden de auteurs zelf de redactie, stemden zij aldus de afzonderlijke hoofdstukken op elkaar af en verzorgden zij gezamenlijk de publicatie; bij het tweede deel vervulde de redactiecommissie de rol van animator voor de in vrije tijd studerende en schrijvende auteurs, bewaakte zij een zekere mate van uniformiteit in benadering en trad zij in het vereiste geval als corrector op. De inleidingen op de beide eerste delen getuigen van dit verschil in aanpak. Deze keer moest de redactiecommissie uitzien naar een geschikte auteur en kon zij zich beperken tot het zich op afroep beschikbaar stellen voor commentaar, te meer daar de wetenschappelijke begeleiding primair bij de oud-Bredanaar prof. dr. P.M.M. Klep berustte en de redigerende arbeid hoofdzakelijk aan de gemeentearchivaris drs. P.M. Toebak toeviel. Het schrijven van een stadsgeschiedenis van de periode na 1795 geeft specifieke problemen. Verliepen tot dan toe de lokale ontwikkelingen nog enigszins autonoom, na het genoemde jaar bleek hiervan steeds minder. En op den duur was daarvan zelfs helemaal geen sprake meer. Zowel het hechtere Nederlandse staatsverband als de na- tionale, ja internationale betrekkingen op velerlei terrein bewerkten dit. Op verschillende manieren kan men een stadsgeschiedenis schrijven. De auteur heeft gekozen voor een niet-institutionele aanpak. Lokale grootheden en instellingen krijgen daardoor minder aandacht. Daar staat tegenover dat bepaalde structurele ontwikkelin- gen extra reliëf krijgen: grote lijnen en kaders, waarbinnen de optredende groepen en personen hun handelingen verrichtten en denkbeelden ontwikkelden. De auteur en de redactiecommissie hadden op voorhand gekozen voor een integrale geschiedschrijving per tijdsblok. Ieder hoofdstuk zou een bepaalde periode behan- delen, met inachtneming van de sociaal-economische, demografische, staatkundige, religieuze, culturele enz. aspecten. Gezien de relatief korte voorbereidingstijd is die evenwichtigheid niet bereikt. Bovendien was de beschikbare ruimte aan tekstpagina’s in het uit te geven boek beperkt. Er bestaan nog vele lacunes in de Bredase historiografie die door dit overzichtswerk niet worden opgevuld. De geschiedenis van Breda is met dit boek dan ook geenszins voltooid. Hoeveel bronnenmateriaal ligt niet nog te wachten op bewerking! En hoe verschillend pakken nieuwe generaties historici dezelfde thema’s niet aan! De delen I, II en III van de Geschiedenis van Breda op rij gezet bewijzen dit genoegzaam. Thans is het derde deel van de Geschiedenis van Breda gereed. Met dit resultaat beschouwt de redactiecommissie haar taak als beëindigd: een meerdelig handboek tot stand te brengen over de Bredase geschiedenis vanaf de vroegste periode tot aan 1960. Zij kan slechts de hoop en verwachting uitspreken dat het voorliggende boek aanzet zal zijn tot verder onderzoek en stedelijke geschiedschrijving. De commissie dankt speciaal de gemeentelijke overheid, voor het vertrouwen dat deze in haar stel- de en voor de beschikbaar gestelde garantiesubsidie. Hopelijk ziet mede de Bredase bevolking het belang van een publicatie als deze in. De Redactie INLEIDING De opzet van dit derde deel van de Geschiedenis van Breda verdient nadere toelichting daar hu enigszins ongebruikelijk is. Nog in het begin van 1984 beoogde de re- dactiecommissie volgens een geheel andere opzet te werk te gaan. Wat lag er ook meer voor de hand dan voort te gaan op de manier van deel II? De beproefde en respectabele werkwijze was zoveel mogelijk archiefmateriaal te doen bewerken tot goed onderbouwde geschiedenissen van allerlei facetten van het Bredase verleden Immers, één van de specifieke kenmerken van historisch onderzoek is het integreren van grote hoeveelheden verspreide en disparate documenten in een verhaal of een uiteenzetting. Een blik op het voorradige archiefmateriaal moet de redactieraad soms toch wel wat moedeloos hebben gemaakt. De delen I en II waren gebaseerd op de bewerking van een kleine selectie uit 350 strekkende meters Bredaas archief, plus uit het nodige materiaal berustend in ’s-Gravenhage, Brussel, ’s-Hertogenbosch en elders. Vele the- ma’s waren noodgedwongen onbesproken gebleven. Wat moest er dan nu gaan gebeuren? De auteurs van deel III konden steunen op het dubbele aantal meters, en zeker wel het vierdubbele wanneer men de niet-overgebrachte, particuliere en niet Bredase archieven meetelde. Zou men op de oude voet doorgaan, dan zou deel III minstens vier en misschien wel acht of tien banden gaan omvatten. Daar was geen beginnen aan. Er moest geselecteerd worden, er moesten hoofdthema’s en thema’s van ondergeschikt belang worden onderscheiden. Een moeilijke zaak. Toch bleek de redactie er in 1984 in geslaagd, op basis van twee gedetailleerde werkschema’s van respectievelijk mgr. dr. J.L.M. de Lepper en dr. F.A. Brekelmans, een praktisch kader te ontwerpen met negen thematische hoofdstukken en enige tientallen richtvragen betreffende allerhande interessante specifieke thema’s uit de negentiende- en twintigste-eeuwse stadsgeschiedenis. Gedacht werd aan twee boekdelen van ieder circa driehonderd bladzijden en aan de effectieve inzet van een flink aantal externe auteurs, medewerkers van de Gemeentelijke Archiefdienst en van vrijwilligers.(1) Gaat men uit van de vuistregel dat tien gedrukte pagina s geschied- schrijving op basis van archiefmateriaal en wetenschappelijke literatuur gemiddeld ongeveer zes werkweken in beslag nemen aan zoeken, selecteren, doornemen van het materiaal, het maken van aantekeningen, ordenen, bewerken en schrijven, dan kan men zich een indruk vormen van de enorme omvang die het project nog steeds had: ongeveer acht jaar werk, te verdelen over een tiental auteurs! In opdracht van de redactiecommissie voerde drs. R.A.M.C. Moulen Jansen begin 1984 een belangrijk nader onderzoek uit naar het beschikbare materiaal over de Bredase stadsontwikkeling (1851-1984). Zijn werk sloot aan op een initiatief van dr. J.P.A. van den Dam (de toenmalige gemeentesecretaris van Breda) en prof. dr. P.M.M. Klep (hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen), teneinde te komen tot een vergelijkende studie naar de ‘prestaties’ van de Brabantse steden in de negentiende en twintigste eeuw. In deze tijd draaide ook een vrijwilligersproject(2), dat een grote verscheidenheid aan onderzoeksresultaten opleverde. De heer Moulen Jansen schreef een degelijk rap- port, zich concentrerend op een aantal werkzame factoren in de stadsontwikkeling.(3) Na zijn vertrek zette drs. M.J.M. Duijghuisen aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen gedurende een jaar de verkenningswerkzaamheden voort. Intussen bleek de uitvoering van het ambitieuze plan van de redactieraad op grote praktische problemen te stuiten. Het werven van auteurs die later een (onderdeel van een) hoofdstuk zouden moeten schrijven, viel bitter tegen. Na het nodige beraad legden de heren Duijghuisen en Klep in oktober 1985 een drastisch herzien plan aan de redactieraad voor. Zij stapten af van de oorspronkelijke thematische opzet. De geschiedenis van Breda vanaf 1795 zou per periode behandeling moeten krijgen, met aandacht voor aspecten als de mentaliteit, de economie, de sociale omstandigheden en de politiek. De opzet werd thans ambitieus op een andere manier: het trekken van hoofdlijnen van een samenhangende maatschappelijke geschiedenis van Breda. De omvang werd teruggebracht tot driehonderd bladzijden: een bondig boek als uitgangspunt voor verder onderzoek.(4) De voorbereiding en uit- voering zouden ongeveer vier jaar in beslag nemen, nog afgezien van de administratieve ondersteuning in ruime zin. Na uitvoerige bespreking werd het ontwerp door de redactieraad goedgekeurd, doch het uitvoeringsprobleem bleef vooralsnog onopgelost. Nu de redactieraad geen auteurs kon vinden die zich gedurende langere tijd konden vrijmaken voor het feitelijke onderzoek, spande deze zich tot het uiterste in om een financiële oplossing te vinden. In de zomer van 1986 kreeg het onzekere voortbestaan van het project aandacht in de plaatselijke pers. De heer Brekelmans hield een vurig pleidooi voor een gemeentelijke subsidie(5), terwijl andere redactieleden achter de schermen hun invloed aanwendden. Succes bleef niet uit.(6) De gemeentelijke overheid maakte het mogelijk de patstelling te doorbreken en tot uitvoering over te gaan. Het boek diende echter eind 1989 al bij de drukker te liggen. Drie jaar de tijd dus, nog een jaar minder dan voorzien! Drs. Duijghuisen werd belast met de concrete uitvoering van het vele onderzoek en het schrijven van de tekst. De redactieraad stelde prof. Klep aan als wetenschappelijk adviseur voor de verdere ontwikkeling van de probleemstelling, betoogtrant en interne samenhang en voor een globale visie op de geschiedenis van de stad Breda. Bovendien nam hij de nabeschouwingen voor zijn rekening. Aldus was de opzet van deel III betrekkelijk snel geëvolueerd van een langdurig project met vele auteurs, zich grondig verdiepend in een aspect van de Bredase geschie- denis, naar een kortlopend project met één auteur; zonder de ambitie van volledigheid, maar met het idee een eerste visie op de jonge Bredase stadsgeschiedenis als geheel te ontwikkelen. Inderdaad een basis voor discussie en voortgezet onderzoek. Er moest bovendien onder grote tijdsdruk gewerkt worden. Begin 1988 legde de au- teur de redactieraad reeds een tekst voor met een uitgewerkt globaal beeld over de gehele periode 1795-1960. De redactieraad gaf aan waar accenten mogelijk anders gelegd konden worden, en sprak bij herhaling de hoop uit dat nog zoveel mogelijk (tijdverslindend!) archiefonderzoek werd ondernomen. Een aantal vrijwilligers, een zevental medewerkers van de Gemeentelijke Archiefdienst en de redactieleden jhr. drs. F.A. von Schmid en dr. J.P.A. van den Dam leverden waardevolle bijdragen.(7) Een belangrijk praktisch probleem bij het verwerken van de gegevens en het schrijven van het boek bleek de spanning tussen het algemene beeld en het detail te zijn. De auteur streefde naar een zekere gelijkmatigheid in de behandeling van de stof: grote lijnen gecombineerd met een beperkt aantal gedetailleerde uitweidingen. Deze uitweidingen konden niet talrijk zijn, maar waren onontbeerlijk wegens de couleur locale die zij nu eenmaal bieden. Zo kwam de auteur meer dan eens tot de conclusie dat bestaande detailstudies eigenlijk minder in aanmerking kwamen voor verwerking dan urgentere thema’s die nog helemaal niet onderzocht waren! Typisch de problemen van een beknopte synthese. Ondergetekenden geven toe, dat het niet altijd gelukt is om alle belangrijke en geplande onderdelen die plaats te geven waarop zij recht hadden. Het materiaal was daarvoor te omvangrijk en de beschikbare tijd te kort. En natuurlijk zijn er duizenden kleine thema’s te verzinnen waarover men niets zal vernemen. Moge dit grote-lijnenboek zodanig tot kritiek, en verder onderzoek prikkelen, dat de acht of tien banden over de geschiedenis na 1795 ooit nog eens werkelijk tot stand komen! Dat zou geen slecht effect zijn. Speciale dank gaat uit naar de reeds genoemden, maar niet vergeten mag worden ook de volgende (ex-)medewerk(st)ers en vrijwilligers van de Gemeentelijke Archief- dienst apart te vermelden: J.M.L. Bastiaansen, ing. H.C.F Bogaerts, J.C. Buitendijk, C.M.C. Buijsen, D. Dooremans, M.I. Ellert, B.C.M. Hoeks, drs. H.M.M. Huijgens-Van Kollenburg, G.G.A.M. Otten, D.P.J. van Riel, A.L. Schets, H. Tigelaar, A.L.J. Verschuuren, J.M.F. IJsseling, drs. H.D. Wessels en M.L.W.H. van den Wijngaard. Behalve de respectieve gemeentearchivarissen, mr. M.W. van Boven en drs. P.M. Toebak, hebben zij een werkelijk onmisbaar aandeel gehad aan het totaal der werkzaamheden: een deel van de inhoudelijke voorbereiding en beoordeling, het leeuweaandeel van de redigerende arbeid, de nagenoeg volledige keuze van het beeldmateriaal, de controle van het notenapparaat, de samenstelling van de bibliografie, de indexering en de complete administratieve ondersteuning. Zonder hen zou het tot drie jaren ingeperkte project nooit op tijd en met dezelfde kwaliteit zijn afgerond. drs. M.J.M. Duijghuisen prof. dr. P.M.M. Klep (1)Informatie voor de auteurs van het project Geschiedenis van Breda, 1795-ca 1960 (1984). (2). Hieraan namen actief deel: J. Ansems, C. van den Assum, J. Bader, B. Beusenberg, J. van Buel, E. Bos, J. Bouwes, C. Bovenberg, K. van Brink, M. Brongers-Alberts, C. Coenders, M. Dijkstra, G. van Donschot, F. Elias, J. Eygenraam, W. Frijters, G. van Gaaien, mevr. Geene, C. Gelens, M. Grosfeld-Van Beekhoven, S. Haans, J. Heijbroek, J. Jansen, H. Jansen, J. Knippels, L. Knitel, A. Koppers, W. Laarakker, A. Laenen, W. Leideritz, C. Lohmann, J. van der Made, J. Maramis, H. van der Meer de Walcheren, W. Meyer, B. Mittelmeijer, H. Munljewerff, C. van Nijnanten, H. Omstein, E. Poiesz, Y. Postma, P. Receveur, C. Reijnders, F. Roelvink, A. van Rijsewijk, J. Sadeé, A. Scheffer, E. Schouten, J. Schuiten, J. Schutte, L. Smedinga, P. van de Steenhoven, E. Stevens, H. Stevens, C. ten Teije, J. Ver- heij, J. Vleugels, W. van der Voort, J. de Waard en G. Wiegerink-De Jong. (3). Onderzoek naar de sterfelijke ontwikkeling van Breda (1851-1984). Op 5 oktober 1984 gaf hij over hetzelfde onderwerp een lezing op de Brabantse Archivarissendagen te Dussen. (4). M.J.M. Duijghuisen en P.M.M. Klep, Ontwerp voor een geschiedenis van Breda, 1795-1975 (Nijmegen, 1985). (5). Zie: De Stem, 16 augustus 1986 en 20 augustus 1986. (6). Zie: ibidem, 21 augustus 1986. (7). Rapporten werden vervaardigd door M. Broos, Aantekeningen over de spoorwegaanleg gedurende de negentiende eeuw; J van den Dam, Aantekeningen over twee decennia werkloosheid c.a in Breda (1919-1939); H Huijgens-Van Kollenburg, Belgische vluchtelingen in Breda tijdens de Eerste Wereldoorlog; R. de Jong, Opkomst katholieke groeperingen binnen Breda in de tweede helft van de negentiende eeuw; G. Olten, Ontman eling en uitleg der stad, 1865-1880; idem, Stedebouwkundige ontwikkeling van Breda, 1880-1930; F von Schmid Ontsluiting interviews afgenomen in de periode 1980-1986; L. Stulemeyer-Asselbergs, Rederijkerskamer Vreugdendal , E. Tigclaar, Kerkelijk leven negentiende en twintigste eeuw- H Wessels, Verslag religieus-politieke verhoudingen in de tweede helft van de negentiende eeuw; idem. Ambtenarenapparaat van Breda in de negentiende en twintigste eeuw. Boekhandel Gianotten Breda;  |
23. |
![]() |
Boeknummer: 00413
Bij ons moeder en ons Jet. Brabantse vrouwen in de 19e en 20ste eeuw. Historie -- Brabant, algemeen (1989) [Maria Grever, A. van der Veen] Bij ons moeder en ons Jet. Brabantse vrouwen in de 19de en 20ste eeuw ONDER REDACTIE VAN MARIA GREVER EN ANNEMIEK VAN DER VEEN Inhoud Voorwoord 7 Inleiding 8 Maria Grever en Annemiek van der Veen Niet in haar kraam te pas. Kindermoord in het departement Brabant, speciaal in het arrondissement ’s-Hertogenbosch, 1811-1838 13 Maria Grever Geen lusten zonder lasten. Huwelijk, seksualiteit en geboorten op de Kempense zandgronden, 1850-1940 34 Jannie van Lieshout en Betty Rikken Een boek lezen was tijd verknoeien. Meisjesonderwijs en vrouwenarbeid inHelmond en de Peel, 1918-1940 51 Annette Mevis Bruiden van Christus, moeders van de armen. Geloofsleven en werkzaamheden van de zusters van de Choorstraat, 1820-1875 78 José Eijt Van jonge juffrouwen en kwekelingen. Katholieke meisjeskostscholen in de eerste helft van de twintigste eeuw 100 Marieke Hilhorst Roeien, baren en in de arbeid zijn. Vroedvrouwen in Noord-Brabant, 1880-1960 122 Marga Pruijt Een huwelijk is het einde van je carrière. Drie Brabantse journalistes bij De Tijd en de Volkskrant, 1945-1965 143 Janneke Riksen Literatuur 160 Gegevens over de auteurs 167 Voorwoord Sedert 1986 organiseert de stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening (BRG) een lezingencyclus rond het thema ‘Brabantse vrouwen in het verleden’. In de lezingen wordt aan de hand van onderwerpen als moederschap, arbeid en religie een overzicht gegeven van het leven van Brabantse vrouwen in de negentiende en twintigste eeuw. Op veelvuldig verzoek is een aantal van deze lezingen nu gebundeld in de uitgave Bij ons moederen ons Jet. Alle artikelen zijn gebaseerd op recent afgeslo- ten onderzoek aan de universiteiten van Nijmegen en Tilburg. De onderzoeksresultaten zijn voor het merendeel niet eerder gepubliceerd. Het boek biedt uiteraard geen volledige geschiedenis van alle Brabantse vrouwen in de laatste tweehonderd jaar. Daartoe bestaan te veel verschillen tussen bijvoorbeeld vrouwen op de oostelijke zandgronden en de westelijke kleistreken en tussen vrouwen uit de arbeidersklasse en zij die in de betere milieus leefden. Desondanks biedt de bundel voldoende diversiteit om een indruk te krijgen van de positie van vrouwen in Noord-Brabant. Dit boek is bestemd voor allen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van vrouwen en/of de geschiedenis van Brabant. Daarnaast is de bundel met name bedoeld voor leerkrachten die op deze wijze kennis kunnen maken met een stukje Brabantse vrouwengeschiedenis. Het onderwijskatern, dat in een afzonderlijke editie van de stichting BRG is opgenomen, maakt het boek ook in de klas heel goed bruikbaar. De stichting BRG zal in de toekomst nieuwe onderzoeksgegevens over Brabantse vrouwen in het verleden via lezingen blijven presenteren. Nadere informatie hieromtrent is verkrijgbaar via postbus 1104, 5200 BD ’s-Hertogenbosch, tel. 073-146193. Op dit adres is tevens de bij het onderwijskatern behorende docentenhandleiding verkrijgbaar. Op deze plaats wordt in het bijzonder José Eijt bedankt voor de redactionele medewerking die zij verleende bij de eindfase van het boek en Han Ebberink voor zijn didactische adviezen bij het onderwijskatern. Annemiek van der Veen, provinciaal historicus Walburg Pers, Stichting voor Brabantse Regionale Geschiedbeoefening;  |
24. |
![]() |
Boeknummer: 00425
Eer en schande Historie -- Plattelands- en boerenleven (1995) [G. Rooijakkers] Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant Inhoud Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! . .7 Een gewest in wording . .13 1. Het 'Brabants eigene’ in historisch perspectief . .21 2. Spinningen en labbayen: de houseparties van het oude Brabant . .37 3. De mei planten: nachtlopen en venstervrijen . .53 4. Kwanselbieren: de meid losschieten . .67 5. Kramen en kinderfeesten: met den krommen errem . .81 6. Begrafenissen in Brabant: over uitvaarten en zuipvaarten . . 97 7. De dag des Heren: het zondagspak . .113 8. Kermis en carnaval: bekkesnijden en ganswerpen . .127 9. De eer van de vogel: schuttersgilden . .143 10. Vloeken en tieren: God ziet mij . .159 Register van plaatsen, personen en zaken . .174 Illustratieverantwoording 176 Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! In Helmond had men dikwijls 'den hooren geblasen’ voor Cornelius Costius, die er in de roerige periode na de Vrede van Münster, van 1648 tot 1678, predikant was. Deze Dienaar des Woords mishandelde naar verluidt in dronken toestand zijn vrouw door te 'nijpen, bijten en slaan’. Op straat werd dan in Helmond door de overwegend katholieke bevolking geroepen: 'Laet ons den beer gaen jagen! Den predicant heeft sijn wijf geslagen!’ Bij het zogeheten beerjagen werd iemand door de samengedromde menigte met een koord door een poel of rivier getrokken, soms tot verdrinkens toe. Meestal ging het om een man, maar het beerjagen kon ook tegen vrouwen gericht zijn. Zo werd in Veghel op 4 september 1717 Geertrui van Laerschot, een vrouw van lichte zeden, met een touw letterlijk door het slijk gehaald. Vervolgens werd zij met men- sendrek overgoten. En de predikant Stephanus Hanewinkel verhaalde aan het einde van de achttiende eeuw van een katholieke 'bejaarde Dochter’ uit Hoogeloon die in een 'Geuzen-bijbel’ placht te lezen. Toen zij ondanks vermaningen hierin volhardde, werd zij in haar eigen huis door een familielid mishandeld en werd zij ook slachtoffer van het beerjagen: 'Op een avond kwamen verscheidene Roomsche Inwooners in haar huis, mishandelden haar, sleepten haar bij de hairen, en trokken haar eindelijk naar eenen Water-poel, waardoor men deeze ongelukkige heên sleepte.’ Het meest bekende, typisch Meierijse volksgericht was wel het 'tafelen’, waarbij eveneens dierlijke symboliek een rol speelde, en wel in de vorm van dode 'krengen’ die ter tafel werden gebracht. Dit charivari-ritueel vond bijvoorbeeld plaats wanneer een jon- gedochter of weduwe op het laatste moment de ondertrouw afblies. Het tafelen is te beschouwen als een afschrikwekkende vorm van straattheater, waarbij een royaal met uitwerpselen en kaf gelardeerde strooien pop, die de betrokken persoon moest voor- stellen, onder oorverdovend geschreeuw en ketelmuziek ten tonele werd gevoerd. Door 'al het slegste zoort van Volk, langs dien we te zamen zijnde gerot’, aldus een jurist in 1765, werden bij een smid of timmerman een slijpsteen en bij boeren een kar, em- mers, ketels en kuipen gehaald. Deze werd ongevraagd, goed- of kwaadschiks, van het erf meegenomen om te dienen als strafin- strumenten. De kar of karren, meestal waren het er meer, werd tegen het huis van het ongehuwd meisje of de weduwe geplaatst. Op de kar plaatste men de slijpsteen of een echte tafel waarop men een dood dier, of een deel van zo’n kreng, had gelegd. De kui- pen werden met behulp van de emmers en ketels, waarmee tevens de ketelmuziek werd gemaakt, gevuld met drek en vuiligheid uit de secreten en riolen. Vervolgens werd alle ondergesmeerd; vooral de deuren en vensters kregen een goede beurt. In extreme gevallen kwam het tot een handgemeen met de bewoners die, wanneer zij protesteerden door de menigte konden worden gemoles- teerd. Meestal werden de slachtoffers echte symbolisch mishandeld. Een of twee strooien poppen, 'op welker eene een Hoed, en op de andere een Trekmuts word gezet’, werd dan bijvoorbeeld 'neffens malkanderen aan de voorschreve Slijpsteen of Kar’ geplaatst, onder ijselijk geschreeuw en geroep. In Oost-Brabant bestonden diverse vaste handelingspatronen oftewel rituele repertoires om overtredingen, in het bijzonder die van de huwelijksmoraal, informeel te bestraffen. Karakteristiek is ook het zogenaamde ploegspannen, waarbij een echtge- noot die zijn vrouw slecht behandelde door (meestal vrouwelijke) buurtgenoten werd gedwongen zijn eigen erf om te ploegen. De overheid bezag dit charivari-ritueel in de loop van de achttiende eeuw met toenemende zorg als een ongeoorloofde vorm van eigenrichting. Zo kreeg een hoge gerechtsdienaar in maart 1789 bericht dat te Opwetten bij Nuenen een menigte was bij- eengekomen om een man die in 'eene slegte harmonie’ met zijn vrouw leefde, in de ploeg te spannen om hem een stuk akker- land te doen openscheuren. Deze handelwijze was direct strijdig met een verordening dienaangaande van de Haagse Staten-Gene- raal uit 1765. Nu was het ploegspannen geen exclusieve bestraffing van mannen die hun vrouw mishandelden, ook 'slechte’ vrouwen kon deze schandstraf ten deel vallen. Er bestonden ook allerlei variaties van dit strafritueel. Zo werd in plaats van een ploeg ook wel een eg als strafinstrument gebruikt, of, zoals een hoge ambtenaar het in 1765 omschreef: de slachtoffers worden 'bij ’t Hair en Kleederen buiten hun Huisen gesleept, en met veelvuldige slagen gedwongen om een gedeelte van dat Land te Eegten, dat is te zeggen het Koorn onder de Aarde te herken’. Met behulp van dit soort acties werden ongewenste gedragingen, die van een in de groep algemeen geaccepteerde norm afwe- ken, op een rituele wijze bestraft. Afwijkend gedrag kon gevoelig eerverlies opleveren waardoor men de schande over zichzelf en zijn of haar familie afriep. Eer speelde in het dagelijks leven op het pre-industriële platteland een grote rol. Wilde men als vol- waardig lid van de plaatselijke gemeenschap worden erkend dan was men 'een man van eer’ die naar 'eer en geweten’ handelde en zijn vingers niet wilde branden aan zaken 'waar geen eer aan te behalen’ was; men hield dan liever 'de eer aan zichzelf. Vrou- wen die 'hun eer’ hadden verloren leefden doorgaans in schande. 'Eer is teer’, luidt het gezegde. Zo was ’s lands wijs en ’s lands eer, ook in het oude Brabant. Toch werd iemand die naast het potje pieste niet meteen ongenadig afgestraft. Meestal had het individu of de familie in kwestie al het een en ander op de kerfstok en was het bestrafte voorval de spreekwoordelijke druppel die de emmer van het onge- noegen deed overlopen. Het volksgericht vormde de publieke afkeuring van de slechte reputatie die het slachtoffer reeds had opge- bouwd. De straffen varieerden in zwaarte en konden meer of minder verstrekkende gevolgen hebben. Meestal onderging het slacht- offer de vernederingen lijdzaam, om gelouterd weer te worden opgenomen in de gemeenschap. Ook al werd men dan min of meer 'in ere hersteld’, het nagenoeg onuitwisbare brandmerk van schande - dat een familie soms generaties kon achtervolgen - noopte het slachtoffer niet zelden een andere woonplaats te kiezen. In een enkel geval werd de belaagde ertoe gedwóngen het veld te ruimen. Het volksgericht was dan een waar verbanningsritueel, waarbij bomen werden omgekapt, putten gedempt, vensters ingeslagen en daken vernield. De dode dieren die hieraan te pas kwamen, maakten duidelijk dat de overtreder van de groepsre- gels in maatschappelijk opzicht als het ware als dood werd beschouwd. De plattelandscultuur was overwegend hard en zakelijk, alle romantische beeldvorming ten spijt. Het ging bij de volksgerichten niet om irrationeel of anekdotisch primitief geweld. Het is geen teken van gebrek aan beschaving of van achterlijkheid. Integendeel: het gemeenschappelijk geweld werd als een weloverwogen en effectief ritueel medium inge- zet om concrete gemeenschappelijke doelen te bereiken. De ongehuwde jongeren uit de directe woonomgeving, de buurt of het gehucht speelden doorgaans een prominente rol. Zij waren nog geen gezeten burgers met huis en haard en konden zich in de oude plattelandssamenleving als 'jonkheid’ veel permitteren. Zij zijn als het ware de aangewezen 'opruimers’ van maatschappelijk ‘vuil’; de smetten werden getoond door ze met viezigheid te besmeuren. Opvattingen over eer en schande werden gekoppeld aan elementaire noties als rein en vuil. Veel rituelen hebben dan ook een zeker homeopathisch karakter: door iets te bezoedelen wil men de door het ongewenste gedrag veroorzaakte maatschappelijke schandvlek ontsmetten. De begrippen wild en beschaafd of dierlijk en menselijk keren steeds weer terug. De slachtoffers worden niet voor niets 'ver- dierlijkt’ of 'geanimaliseerd’, zoals bij het ploegspannen en het beerjagen. Er wordt bij voorkeur gecommuniceerd met behulp van het tegendeel: zo gebruikt men geen levende beesten of groene gewassen, maar krengen en kaf of stro; geen voedingsmiddelen, maar juist uitwerpselen die, letterlijk misplaatst, niet op de akker maar tegen het huis worden geworpen. Eer en schande hebben veel te maken met lichamelijkheid: het betreft vaak seksuele overtredingen die op een sociaalbiologische wijze worden afgestraft. Het lichaam kunnen we opvatten als een symbool van de samenleving, en zij die zich hierbuiten plaatsen worden dan ook geasso- cieerd met lichaamsafscheidingen: ze worden uitgekotst, afgezeken, bespuwd en besmeurd. Dit boek is voortgevloeid uit een tiendelige radio-serie over Brabantse volksgebruiken die in 1995 werd uitgezonden door Omroep Brabant naar aanleiding van de eveneens bij uitgeverij SUN in de reeks Memoria verschenen studie Rituele repertoires. Volkscul- tuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853. Het voorliggende boek is met opzet niet geannoteerd of voorzien van literatuuropgaven. Het wil een populair-wetenschappelijke bijdrage leveren aan een verantwoorde omgang met het regionale verleden. Het tracht zaken die op het eerste gezicht een anekdotisch karakter hebben, in een cultureel kader en ontwikkelingsperspectief te plaatsen, waardoor ze een diepere betekenis en grotere reikwijdte krijgen. Wie verder wil lezen of geïnteresseerd is in de gebruikte informatiebronnen wordt verwezen naar de genoemde studie Als een rode draad loopt door beide boeken de met het leven van alledag verweven religieuze cultuur, alhoewel hier bewust niet de nadruk is gelegd op de zogenaamde 'volksdevotie’. Op zich is die heel interessant en belangrijk, maar afgezien van het feit dat hierover wat Noord-Brabant betreft reeds de nodige literatuur bestaat, willen we juist aantonen dat de religieuze cultuur veel breder kan worden opgevat en allerlei onverwachte aspecten heeft. Deze publikatie heeft geen encyclopedische pretentie, ze wil zeker geen compleet en alomvattend beeld geven van de dagelijk- se praktijken in het verleden. Aan de hand van een aantal thema’s worden essentiële aspecten van de plattelandscultuur - zoals het systeem van de giften, de rol van het geweld, de overgangsrituelen in kalender en levensloop, en de prominente rol van de jonkheid - belicht. Centraal staat hier de wisselende houding van kerkelijke en wereldlijke overheden, zowel katholieke als protestantse, tegenover het dagelijks leven van groepen mensen in het oostelijk deel van de huidige provincie Noord-Brabant tijdens het Ancien Régime, de zeventiende en achttiende eeuw. De vormgeving van deze alledaagse werkelijkheid wordt veelal aangeduid als volkscutuur, in feite een veelkleurig stelsel van groepsculturen met economische, politieke, religieuze en sociaal-culturele verschillen. Onder 'volksgebruiken’ dienen we hier dan ook de vaste handelingspatronen te verstaan die binnen of tussen groepen in een bepaal- de samenleving 'in gebruik’ zijn om informatie uit te wisselen over de status waarin iets of iemand zich bevindt. Aangezien we voornamelijk zijn aangewezen op gegevens die zijn opgetekend door vertegenwoordigers van de geletterde elites zoals geestelijken of ambtenaren, overheerst in de bronnen vaak het negatieve, het gaat meestal om overtredingen die berispt of beboet werden. Het is voor de cultuurhistoricus echter een uitdaging om deze gekleurde beschrijvingen om te zetten in een zo betrouwbaar en representatief mogelijk beeld. Door systematisch de normen en waarden van de overheden en penvoerders weg te filteren krijgen we nieuw zicht op de dagelijkse praktijken van onze voorouders. Zij waren geen passieve onderdanen of parochianen, maar mensen van vlees en bloed die op creatieve wijze omgingen met de al dan niet geschreven wetten en regels waarmee ze werden geconfronteerd. Op welke manieren zij zich in de loop der tijd de ‘van bovenaf aangeboden of opgelegde cultuurvormen hebben toegeëigend staat in dit boek beschreven, variërend van instem- mende acceptatie tot gewelddadig verzet. Hierbij was steevast de eer in het geding: onmisbaar maatschappelijk kapitaal en tegelijk de achilleshiel van zowel macho als machthebber. SUN Nijmegen;  |
25. |
![]() |
Boeknummer: 00446
Jaarboek Oranjeboom 2016. Deel 69 Historie -- Breda, algemeen (2016) [Redactie Oranjeboom] Jaarboek Oranjeboom 2016. Deel 69. 1667 De onderhandelaars bij de Vrede van Breda | Gemene Gronden | Liberaal Storm | Vluchtelingen in WOI | Mater Dei | Snelwegen rond Breda | Gasthuis | Archeologie Ten geleide 350 jaar voor het uitkomen van dit 69' jaarboek van ‘De Oranjeboom’ verwierf Breda een plaats in de wereldgeschiedenis. Reden om volop aandacht te besteden aan de ‘Vrede van Breda’, die een einde maakte aan een bloedige zeeoorlog waar vier van de belangrijkste Europese staten bij betrokken waren. Vijf historici hebben zich verdiept in de drijfveren en het handelen van de topdiplomaten van de staten die in 1667 in Breda actief waren. U vindt de neerslag hiervan in de eerste hoofdstukken van dit boek. Wie zich verdiept in lokale geschiedenis weet dat het verloop daarvan vaak sterk beïn- vloed wordt door nationale en vaak internationale ontwikkelingen. Dat was ook het geval in de Baronie van Breda in de periode 1914-1918, toen de zuidelijke provincies van Nederland eerst werden overspoeld door duizenden gemobiliseerde soldaten, maar nog meer door tienduizenden vooral Belgische evacués die vluchtten voor het geweld van de Eerste Wereldoorlog. In dit Jaarboek vindt u een artikel over de gevolgen hiervan voor de bevolking in Breda en omstreken. Maar ook het meest invloedrijke Bredase Kamerlid uit de negentiende eeuw, mr. LD. Storm, had zijn ‘moment suprème’ dankzij internatio- nale woelingen. Zonder de internationale revolutiedreiging zou koning Willem II nooit akkoord zijn gegaan met de grondwet die Storm met vier andere liberalen opstelde in 1848. In dit Jaarboek is een artikel over Storm opgenomen. In de twintigste eeuw werd de wereld relatief veel kleiner, onder andere door de enorm toegenomen automobiliteit. In dit Jaarboek staat een artikel over de gevolgen hiervan voor het ontstaan van het rijkswegennet rond Breda. In de tweede helft van deze eeuw verdwenen de religieus geïnspireerde zusters uit de ziekenhuizen. Het klooster Mater Dei waar de zusters van het Ignatiusziekenhuis verbleven wordt in 2017 overgedragen aan de NHTV. Daarom een hoofdstuk over de geschiedenis van dit zusterhuis. Maar ook aan de vroege geschiedenis van ons woon- en leefgebied wordt in dit Jaarboek aandacht besteed. U vindt een hoofdstuk over de locatie van het dertiende-eeuwse zieken- gasthuis in Breda. In een ander hoofdstuk wordt uitvoerig ingegaan op de betekenis en de ontwikkelingen van de gemeenschappelijke gronden in het gebied van Ginneken en Bavel. Het Jaarboek wordt weer afgesloten met een archeologisch overzicht. Wij wensen de lezers volop leesplezier en danken auteurs, redactieleden en alle anderen die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit boek hartelijk! Gert Groenendijk waarnemend-voorzitter 'de Oranjeboom' Peter van de Steenoven voorzitter redactie Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom;  |
26. |
![]() |
Boeknummer: 00447
Rooms, rijk of regentesk Religie -- Algemeen (1990) [Maarten Duijvendak] Rooms, rijk of regentesk Elitevorming en machtsverhoudingen in oostelijk Noord-Brabant Inhoud A INLEIDING 1 Probleemschets 2 Theoretisch en methodisch raamwerk 10 2.1 Historische elitestudies in een stroomversnelling 10 2.2 Noord-Brabant en de geschiedenis van zijn elites 12 2.3 Perspectieven op macht en elite 16 2.4 Definities, vraagstelling en onderzoeksopzet 20 3 De maatschappelijke ontwikkeling in oostelijk Noord-Brabant 24 3.1 De regio en haar bevolking 24 3.2 Bevolking en bestaan in beweging 26 3.2.1 De verkeerssituatie 26 3.2.2 De landbouw 28 3.2.3 De nijverheid 32 3.2.4 De bevolkingsgroei 36 3.3 De maatschappelijke verhoudingen 38 3.3.1 Armoede en sociale ongelijkheid 38 3.3.2 De politiek-bestuurlijke verhoudingen 40 3.3.3 De ontwikkeling van de politieke krachten 41 3.3.4.De institutionele groepsvorming 43 3.4 Samenvattende karakterisering 45 B DE SAMENSTELLING VAN DE ELITES 4 De financiële elite 47 4.1 Derijksten 47 4.2 De welgestelden in de Franse tijd, 1810-1813 48 4.3 De verkiesbaren tussen 1823 en 1839 51 4.4 Een regionaal overzicht uit 1844 - 54 4.5 De hoogstaangeslagenen in de periode 1848-1910 56 4.6 Het vermogen bij de dood, 1880-1885 59 4.6.1 De baten, schulden en saldi 59 4.6.2 De bestanddelen van het vermogen 60 4.6.3 H et onroerend goed 61 4.7 De ontwikkeling van de financiële elite, 1810-1910 62 5 De elite als netwerk van bestuurders 64 5.1 De bestuurders 64 5.2 Over methode en materiaal 64 5.3 Het kleine netwerk van 1835 68 5.4 Uitbreiding: het netwerk van 1875 70 5.5 Verstoring en aanpassing: het netwerk van 1895 74 5.6 Consolidatie: het netwerk van 1910 76 5.7 De ontwikkeling van de bestuurlijke elite, 1835-1910 78 6 De regionale elite 82 6.1 De regionale elite circa 1810 82 6.2 1835: De gehandhaafde continuïteit 84 6.3 De bedreigde continuïteit van omstreeks 1875 86 6.4 De 'regionalisering’ van circa 1895 89 6.5 Opdeling en eenheid circa 1910 91 6.6 Verschuivingen en constanten, 1810-1910 93 C EEN CONGLOMERAAT VAN FAMILIES 7 De familiebanden 96 7.1 Families 96 7.2 Het Bossche familiecomplex 97 7.3 Familierelaties in het Bossche complex 99 7.4 De nieuwkomers 103 7.5 Informele omgang 105 7.6 Betekenis 108 8 Enkele families in ontwikkeling 110 8.1 De la Court, bestuurders met ervaring 110 8.1.1 Katholieke emancipatie 110 8.1.2 Regionaal hoogtepunt en politiek verlies 112 8.1.3 Een financieel bankroet 114 8.2 Jurgens, nieuwe rijkdom 117 8.2.1 Maaslandse handel 117 8.2.2 Van boter naar margarine 119 8.2.3 Regionale betekenis 122 8.3 Ardts, boerenemancipatie 125 8.3.1 Boeren en raadsleden 125 8.3.2 Ardts en de NCB te Beugen 127 8.4 Het genereren der generatie 128 D REGIONAAL FUNCTIONEREN, DRIE CASE STUDIES 9 De conflicten in de periode 1826-1830 131 9.1 Facties en conflicten 131 9.2 De kerk, de staat en het onderwijs, 1815-1830 131 9.3 Petitiebewegingen tussen 1829 en 1830 133 9.4 Profiel van de oppositie 138 9.5 De rol van de clerus 141 9.6 De verkiezingen in 1829 en de gevolgen van de Belgische opstand en afscheiding 142 9.7 Conclusies 146 10 Lokale elites en de strijd om het onderwijs. 1890-1920 148 10.1 Onderwijsdiskussie in oostelijk Noord-Brabant 148 10.2 De Bossche kweekschoolkwestie 153 10.2.1 Huisvestingsproblemen van de Rijkskweekschool 156 10.2.2 Besluitvorming en taktiek in de gemeenteraad 157 10.2.3 Nieuwe verkiezingen en verdere voorbereiding 159 10.2.4 Nasleep en balans 161 10.3 Het testament van Mr. P.F. van Cooth 163 10.3.1 Reakties van pers en gemeenten 164 10.3.2 Van Cooth en Eindhoven 166 10.4 De verschillen tussen de gemeenten 167 10.5 Conclusies 169 11 De strijd om de boeren, 1880-1910 171 11.1 De elite en het boerenvraagstuk 171 11.2 De Maatschappij van Landbouw in Noord-Brabant 172 11.3 De komst van de NCB .176 11.4 De strijd om de leden 182 11.5 Het definitieve succes van de NCB 188 11.6 De NCB een nieuwe elite? 190 11.7 Conclusies 191 E BESLUIT 12 Slotbeschouwing 193 Summary 198 Bijlagen 202 Noten 269 Lijst van tabellen en bijlagen 385 Lijst van geraadpleegde archieven 388 Literatuurlijst 392 Lijst van Aardrijkskundige namen 398 Lijst van persoonsnamen 400 Woord vooraf Deze studie is één van de eerste resultaten van een langlopend onderzoeksproject van de afdeling economische en sociale geschiedenis van de Rijksuniversiteit Utrecht. Uiteindelijk doel van dit project is een integrale geschiedschrijving van oostelijk Noord-Brabant tussen 1770 en 1914. Ik kon aan dit projekt deelnemen door een 4½ jaar durende part-time aanstelling als wetenschappelijk assistent bij de Faculteit Letteren te Utrecht. Vóór in dit boek wil ik degenen bedanken die in belangrijke mate aan de wording hiervan hebben bijgedragen. In de eerste plaats denk ik daarbij aan mijn promotor prof.dr. Th. van Tijn en mijn begeleider dr. G.M.T. Trienekens. Hun adviezen, kritieken en aanmoedigingen waren een grote stimulans bij de totstandkoming van het werk. Prof.dr. A.J.A. Felling, van de Katholieke Universiteit Nijmegen, mijn tweede promotor en drs. Th. van de Weegen waren belangrijk voor de netwerk-analyses in dit boek. Walther van Halen bedank ik voor de vele gesprekken over ons beider onderzoeksgebied. Hem en drs. L.A.C.A.M. van Rijckevorsel ben ik erkentelijk voor veel suggesties. Ik wil hen en voorts dr. H.D. Flap, dr. M. Prak, mevr. drs. M.E.B. van Ophem, mevr.drs. D. Verhoeven, dr. H.M. Weesie en mijn vader bedanken voor het lezen en becommentariëren van (stukken van) het manuscript. Op veel punten kon ik profiteren van hun inhoudelijke en stilistische aanwijzingen. Mijn broer Han bedank ik voor zijn hulp bij de Engelse ’summary’ en John Stohr voor het tekenen van de kaartjes. Jan van Muilenkom en Stan Verhaak wil ik bedanken voor hun bemoeienis met het uitgeven en drukken van het boek. Tijdens het onderzoek heb ik de medewerking van veel mensen ontvangen. In mevrouw P. Leget van het Rijksarchief in Noord-Brabant wil ik al de medewerkers van documentatiecentra, bibliotheken, gemeentesecretarieën en de rijks-, streek- en gemeentelijke archiefdiensten die ik heb bezocht bedanken. Aanwijzingen en materiaal mocht ik verder ontvangen van de heer E. Geveart te Loon op Zand, dr. A. Kappelhof te Den Bosch, prof.dr. P.M.M. Klep te Nijmegen en de heer J. J.M. van der Voordt te Beugen. De Nederlandse Unilever Bedrijven b.v. waren zo vriendelijk mij toegang te verlenen tot hun archieven. Mijn ouders bedank ik voor de kansen en steun die ze mij hebben gegeven en voor hun hulp bij het samenstellen van het register. Ik heb ook veel reden mijn vrienden te bedanken. Ik doe dat mede voor het ongeduld dat ze de afgelopen jaren hebben getoond. Het is dan ook dankzij Annemieke van Ophem, Carin van den Berg, Caroline van Eek, Gerrit Schmieman, Ingemette Niekerk, Jaap Jansen, Jeroen Weezie, Joost Latiers, Karin Maus, Lizette Rosenboom, Loes Bakels en Marjolein Minks dat ten slotte de laatste zinnen van dit boek zijn geschreven. Utrecht-Groningen, september 1989 Het Noord Brabants Genootschap;  |
27. |
![]() |
Boeknummer: 00457
De Oranjeboom. Deel 71. Historie -- Breda, algemeen (2018) [Wim Klinkert, G. Boissevain, J. de Graaf, P. v.d. Steenoven, B.v.d. Calseijde, J.Luitzen, W. Zonneel, F. Gooskens, W. De Natris, P. Stallen, E. Lessmann] De Oranjeboom. Deel 71. Breda en zijn militaire inwoners | De Seeligkazerne in Breda 350 jaar | Seelig militair en onderwijshervormer | Breda en de Belgische opstand | Cadetten in de 19de eeuw, Cadetten aan de bal | Van cricket naar voetbal 1884-1900 | Militaire Tehuizen in Breda, Huiskamers voor dienstplichtige militairen 1863-1991 | Majoor Hans Mathon en de actie voor een betere defensie 1932-1935 | De nationale Taptoe in Breda 1976-2004 | Joan Jozelf Lesman: een Poolse soldaat Ten geleide De bijdragen in dit jaarboek beschrijven verschillende aspecten van de wisselwerking tussen de stad Breda en defensie. Breda heeft als garnizoensstad te maken gehad met duizenden militairen, die hier hun opleiding volgden of er waren gelegerd. Deze grote militaire aanwe- zigheid drukte haar stempel op de stad, zowel op religieus, cultureel, politiek, sociaal als economisch gebied. Dit thema past binnen de strategie van de vereniging om tot het 7 5-jarig bestaan van onze historische kring ieder jaar een breed onderwerp uit de negentiende en twintigste eeuw te verkennen. Speciaal voor dit jaarboek heeft de gewone redactie zich laten ondersteunen door een project- redactie met daarin personen die kennis hebben op het gebied van militaire geschiedenis en een netwerk binnen defensie. Wim Klinkert, Richard Tieskens en Jan Schuiten maakten daarom onderdeel uit van de projectredactie. In deze projectredactie zaten ook twee leden van het vaste redactieteam. Deze projectredactie lukte het nieuwe en bestaande auteurs enthou- siast te maken om hun historisch onderzoek te publiceren in dit jaarboek. De bijdragen in dit jaarboek bestrijken een zeer breed palet aan onderwerpen op militair gebied. Wij danken de auteurs, de gewone redactie en de projectredactie voor hun inbreng. Inmiddels zijn we begonnen met de voorbereidingen voor het jaarboek nummer 72 dat als zwaartepunt volkshuisvesting en stedenbouwkunde krijgt. Dit jaarboek en volgende jaarboe- ken zullen we zeker ruimte open houden voor auteurs die kopij aanbieden buiten het thema. Want we willen ieder jaar een brede mix van onderwerpen kunnen aanbieden. Ondertussen zijn er nieuwe leden van de redactie zich aan het warmlopen en aan het meedraaien. Jan Brouwers heeft al een groot deel van de eindredactie op zich genomen. Dus we hebben zin in de toekomst en de nieuw aankomende jaarboeken. Wij hopen dat u als lezer ons enthousiasme kan terugvinden in dit nieuwe boek. Wij hebben steeds nieuwe leden nodig om een goede basis te hebben voor onze activiteiten. Wij vertrou- wen erop dat u mensen uit uw eigen omgeving attent maakt op onze vereniging en de voor- delen van een lidmaatschap. Met meer leden krijgen we meer voor elkaar. Michiel Adriaansen secretaris 'de Oranjeboom' Frans Gooskens voorzitter redactie Geschiedkundige en Oudheidkundige Kring De Oranjeboom, Breda;  |
28. |
![]() |
Boeknummer: 00467
Katholiek Woordenboek Religie -- Algemeen (1987) [drs. W. Knippenberg en Frans Oudejans] KATHOLIEK WOORDENBOEK samengesteld door drs. W.H.Th. Knippenberg en Frans Oudejans Thomas Rap Amsterdam/Brussel;  |
29. |
![]() |
Boeknummer: 00489
De Erfgoedfabriek. Unieke Herbestemmingen van Brabantse iconen Historie -- Brabant, algemeen (2018) [Redactie Sara Terburg, Theo van Etten] De Erfgoedfabriek. Unieke Herbestemmingen van Brabantse iconen Provincie Noord Brabant;  |
30. |
![]() |
Boeknummer: 00490
De Erfgoedfabriek. Projecten en verkenningen 2017 Historie -- Brabant, algemeen (2017) [Redactie Patrick Timmermans] De Erfgoedfabriek. Projecten en verkenningen 2017 Provincie Noord Brabant;  |