HEEMKUNDEKRING
OP DE BEEK
PRINSENBEEK

Beeldbank Bibliotheek

   
 

 → 
 →  [Boeknummer 00171]
 

 
Klik op deze tekst voor een 100% weergave van bovenstaande afbeelding

 
 

 

Uitgebreid zoeken

Boeknummer : 00171
 
Titel : Kapellen in de Baronie van Breda II
Auteur(s) : Dr F.A. Brekelmans, drs C.Th. Lohmann, Hans Luyten
Verschijningsjaar : 1983
Beschrijving : Beschrijving van de kapellen van Gageldonk, Breda en Molenschot

INLEIDING:
In de Middeleeuwen, toen de parochies uitgestrekt waren en meestal een gehele burgerlijke gemeente omvatten, werden in sommige wijken van de stad en in gehuchten op het platteland
kapellen gesticht, die als religieus centrum voor de omgeving konden functioneren. Door schenkingen van vrome weldoeners werd doorgaans een fonds gevormd, waaruit het gebouw onder-
houden en een dienstdoende priester kon worden gehonoreerd. Volgens het kerkelijk recht werd in de kapel een beneficie gevestigd, dat wil zeggen een blijvend recht op een inkomen
bij het verrichten van bepaalde diensten.
De gelovigen konden in de kapel één of meermalen in de week de mis bijwonen, te biechten gaan, de communie ontvangen of samenkomen voor gebed. Voor sommige verplichtingen zoals
dopen, trouwen, paasbiecht en paascommunie bleven zij echter aan hun parochiekerk gebonden.
Ook in de Baronie van Breda hebben verscheidene kapellen bestaan. De meeste zijn helaas verdwenen, maar enkele hebben de tand des tijds doorstaan.

In Baarle-Nassau stond op het gehucht Nijhoven de kapel van St. Salvator, die voor het eerst in 1400 wordt vermeld. Zij werd helaas in 1926 afgebroken.
De stad Breda bezat vroeger vier kapellen, waarvan er thans nog twee over zijn. Het waren de kapel van de Ridders van St. Jan in de Halstraat (die in 1766 tot Hoofdwacht werd verbouwd),
de St. Antoniuskapel op de Fellenoord, die volgens de geschiedschrijver Th.E. van Goor in 1382 gesticht zou zijn, en de kapellen van St. Wendelinus en St. Joost. De laatste wordt in
dit tweede deel besproken. De Wendelinuskapel vraagt wegens haar omvang, haar geheel eigen historie en de relatie tot het Begijnhof om een aparte studie.
Ook op het grondgebied van de gemeente Etten-Leur hebben zeker vier kapellen gestaan. Het dorp Leur bezat een kapel van de H. Maagd en het H. Kruis, die omstreeks 1450 door de inwoners
gesticht moet zijn. Zij werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1584 door brand vernield. Op dezelfde plaats werd in 1614 door de hervormde gemeente een kerk gebouwd. Deze is sinds 1971
bij de burgerlijke gemeente als trouwzaal in gebruik. Volgens de schout Pieter Nuyts, die tussen 1675 en 1700 een historische beschrijving van Etten vervaardigde, moet zowel op het gehucht
Attelaken als op de Donk langs de weg naar Hoeven een St. Antoniuskapel hebben gestaan. Ook de wijk Bremberg had weleer haar eigen kapel, waarin zich een Mariabeeld bevond.
De herinnering daaraan leefde in de tijd van Nuyts nog voort.
Over de drie nog altijd bestaande kapellen in het oude Ginneken werd in deel I (1980) gepubliceerd. De kapel van de H. Anna te Molenschot (gemeente Gilze en Rijen) volgt in dit tweede
deel. Onder de gemeente Oosterhout had men vroeger op het gehucht Den Hout een kapel die tegelijk met een gasthuis in 1336 werd gesticht. Zij was toegewijd aan St. Antonius en werd in de
Tachtigjarige Oorlog verwoest. Van de kapel in Dorst onder dezelfde gemeente is geen patrocinium bekend, maar zij bezat een beneficie ter ere van de H. Drievuldigheid en de H. Maagd.
Later heeft in Dorst vooral de devotie tot de H. Marcoen ingang gevonden. De kapel werd afgebroken, toen op dezelfde plaats in 1834 een kerk in Waterstaatsstijl werd gebouwd.

In Prinsenbeek (vroeger Beek) stond op de hoek van de Kapelstraat en de Beeksestraat de St. Gertrudiskapel. Zij wordt in 1485 voor het eerst vermeld. Nadat in 1648 het gebruik voor de
Katholieke eredienst was verboden, werd zij tot school ingericht. In 1832 werd zij gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe gemeenteschool. De kapel van de H. Maagd op Gageldonk
(vroeger ook onder Prinsenbeek) wordt in dit tweede deel besproken.
Onder Roosendaal stond eveneens een Maria-kapel en wel op het gehucht Kalfsdonk. Zij wordt in 1495 voor het eerst genoemd en heeft de Tachtigjare Oorlog evenmin overleefd.

Zo blijkt dat van de kapellen die vóór 1600 werden opgericht, er nog zeven in goede staat zijn bewaard gebleven. De overige kapellen werden verwoest dan wel afgebroken of gingen in een
heel ander gebouw op.
Met het verschijnen van dit deeltje zijn dus, afgezien van de Wendelinuskapel, alle kapellen in de Baronie van Breda uit de genoemde periode behandeld. Wij hopen hiermede een bijdrage te
hebben geleverd tot de kunstgeschiedenis en tot de kennis van de volksdevotie en de stoffering van stad en landschap in dit gebied.
Pasen 1983.
De samenstellers.

1) Voor ter plaatse niet bekende lezers is het wellicht nuttig het gebruik van de namen Princenhage, Beek en Prinsenbeek toe te lichten. Tot 1 januari 1942 was Beek een (kerk)
dorp in de gemeente Princenhage. Op genoemde datum werd deze gemeente opgeheven. Het zuidelijk gedeelte werd met Breda verenigd, het grondgebied ten noorden van de
spoorweg Breda - Roosendaal werd een zelfstandige gemeente met de naam Beek N.B. Op 1 januari 1951 werd deze naam veranderd in Prinsenbeek. Op 1 juli 1976 werd
het grondgebied van Prinsenbeek ten oosten van de spoorweg Breda - Lage Zwaluwe bij de gemeente Breda gevoegd.
 
Medium : Boek
Taal : Nederlands
Uitgever : Uitgeverij Luyten Amstelveen
Aantal pagina's : 60
 
 

Vorige object   Volgende object

 

Uitgebreid zoeken
 
Record aangepast: 18 april 2022