![]() |
![]() |
HEEMKUNDEKRING
|
![]() |
![]() |
|
|
![]() Klik op deze tekst voor een 100% weergave van bovenstaande afbeelding |
|
Boeknummer | : | 00391 |
---|---|---|
Titel | : | Het jaar in woord en beeld 1993 |
Auteur(s) | : | Diverse |
Verschijningsjaar | : | 1993 |
Beschrijving | : | Het jaar in woord en beeld Encyclopedisch jaarboek 1993 Een encyclopedisch verslag van het jaar 1992 Inhoud 7. De wereld in 1992 - Hans van der Meulen 13. Chronologie van 1992 - Rik Fransen, Jet van Motman 63. Politiek 64.Europa en het Verdrag van Maastricht - Paul Tennissen 68. De toekomst van het GOS - Huib Hendrikse 72. De Joegoslavische brandhaard - Wilma van Meteren 76. Beelden van Afrika - Peter Geschiere 80. Landen - Sorin Alexandrescu, Eric Beijen, Han ten Brummelhuis, Jac Dijt, Jozien Driessen-van het Reve, Geert Groot Koerkamp, Wim van Haaren, Paul Hoebink, Theo Jonker, John Kleinen Stefan Landsberger Laszló Maracz, Johan van Minnen, Jet van Motman, Otto van den Muijzenberg, Guido Peeters, Stephan Raes, Pieter de Rijke, Janet Rodenburg, Karel Roskam, Erik van Schaik, Willem van Schendel, Henk en Nico Schulte Nordholt, Theo van Toor, Nevenka Tromp-Vrkic, Boudewijn Walraven 287. Organisaties - Eric Beijen, Karel Blei, Lambert van Gelder, Wim van Haaren, Ruud Hoff, Jan Klabbers, Dick Leurdijk, Hans van der Meulen, Otto van den Muijzenberg 295. Maatschappij 296. De wereldeconomie in 1992 - Ed Lof 300. Migratie in Europa - Han Entzinger 304. Varia - Paul Brandt 311. Nieuwe produkten - Frans Duivis 317. Cultuur 318. Presentatie Nederlandse cultuur in het buitenland - Maarten Mourik 322. Beeldende kunst - Veerle van Durme, Ankie de Jongh-Vermeulen 328. Dans - Conrad van de Weetering 330. Film - Hans Beerekamp 336. Literatuur - Jaap Goedegebuure, Joop Strating 344. Media - Joan Hemels, Jan Drijvers 350. Mode - Marian Conrads 352. Muziek - Hans de Velde, Erna Metdepenninghen, Erik van den Berg, Rob Leurentop, Swie Tio 360. Theater - Willem Rodenhuis, Pol Arias 363. Vormgeving - Renny Ramakers 365. Wetenschap 366. De milieutop in Rio - Lucas Reijnders 370. Veiligheid in het verkeer - Willem A. Wagenaar 374. Dendrochronologie in beweging - Aart Brouwer 378. Varia - George Beekman 385. Sport - Frans Duivis 403. Overleden in 1992 - Jolijn van Dop, Jan Fraipont 417. Het weer - Francis Bauwens (KMI, Ukkel), Peter Timofeeff (KNMI, de Bilt) 421. Prijzen - Maggy Groenewald-Froger 425 Register 432 Fotoverantwoording De wereld in 1992 Het jaar 1992 stond in het teken van groeiende etnische spanningen in Midden- en Oost-Europa, zowel binnen landen als tussen landen onderling. Europa, dat sinds het begin van de jaren vijftig zo ongeveer het meest stabiele deel van de wereld was geweest, werd hierdoor een van de grootste mondiale conflictgebieden. Internationale bemoeienis was niet toereikend om de groeiende instabiliteit, de wrede etnische zuiveringsacties en de zorgwekkende economische teruggang in grote delen van oostelijk Europa tegen te houden. Joegoslavië Dat gold zeker voor het voormalige Joegoslavië, hoewel hier aanvankelijk een keer ten goede viel te constateren. De vijftiende wapenstilstand in de gevechten tussen Kroatië en het door Serviërs geleide Joegoslavische federale leger, die begin januari door de speciale VN-afgezant Cyrus Vance bereikt was, bleek goed te worden nageleefd. Hierdoor werd de weg geëffend voor de stationering van VN-vredestroepen. Deze internationale strijdmacht, die met 14000 man een der grootste uit de VN-geschiedenis was en contingenten uit 30 landen bevatte, begon in de loop van maart posities in te nemen. De meeste troepen werden geplaatst in Oost- en Zuid-Kroatië, en wel in de drie Servische enclaves Oost- en West-Slavonië en Krajina. Aanvankelijk heerste grote bezorgdheid over de veiligheid van deze troepen. Servische guerrillaleiders in de enclaves beschouwden de VN als handlangers van de Kroaten en dreigden met aanslagen. De Kroatische president Franjo Tudman daarentegen vreesde dat de VN-macht het verlies van een deel van zijn grondgebied aan Servië zou legitimeren en wilde daarom slechts met stationering voor de duur van een jaar akkoord gaan. Niettemin bleef het in Kroatië in 1992 betrekkelijk rustig. Bosnië Dat was niet het geval in Bosnië-Herzegovina. Toen in deze deelrepubliek stappen werden ondernomen om, naar het voorbeeld van Slovenië en Kroatië, de onafhankelijkheid uit te roepen, kwam het al gauw tot heftige gevechten tussen Kroatische en Moslimse troepen enerzijds en eenheden van het federale Joegoslavische leger en Servische guerrillastrijders aan de andere kant. De lont in het kruitvat was het referendum op 29 februari en 1 maart. Hierbij stemde 99,4% van de kiezers voor volledige zelfstandigheid. De overgrote meerderheid van de Serviërs, die ruim 30% van de bevolking uitmaakten, boycotte het referendum echter: onafhankelijkheid hield voor hen in dat ze in plaats van de grootste bevolkingsgroep (in Joegoslavië) een minderheid (in Bosnië) zouden worden. (Moslims vormden 44% van de Bosnische bevolking, Kroaten 17%). Op 27 maart riepen de Servische leiders in Bosnië een eigen republiek uit en begonnen ze, met hulp van het naburige Servië, grote delen van het land van Kroaten en vooral Moslims te ‘zuiveren’. Onder meer waren de Serviërs eropuit in Bosnië corridors tot stand te brengen naar Servische enclaves in Kroatië. Maar uit het feit dat ze in de loop van het jaar 70% van het Bosnische grondgebied bezetten, kon worden afgeleid dat het tevens hun bedoeling was de Servische minderheid in de republiek aan een overheersende positie te helpen. Op 21 april kwam Sarajevo, met zijn sterk gemengde bevolking, onder artillerievuur te liggen. De Servische beschietingen van de hoofdstad zouden het gehele jaar voortduren. Voedsel werd steeds schaarser omdat internationale hulpkonvooien vaak hun bestemming niet bereikten. Maar ook buiten de hoofdstad speelden zich verschrikkelijke taferelen af. Begin augustus kwamen de eerste berichten naar buiten over Servische concentratiekampen voor Kroaten en vooral Moslims. Martelingen en moordpartijen bleken hier dagelijks voor te komen. Ook de ‘etnische zuiveringen’ in de Bosnische dorpen gingen gepaard met moorddadig geweld tegen de burgerbevolking en verkrachtingen van vrouwen. De buitenwereld, en in het bijzonder de Britse Lord Carrington (tot eind augustus hoofd van de EG-vredesconferentie over Joegoslavië), deed vergeefse pogingen een staakt-het-vuren en een politieke regeling tot stand te brengen. De Veiligheidsraad van de VN kondigde op 30 mei sancties tegen Servië af, waaronder een verplichte, maar onvoldoende nageleefde, economische boycot. Eind augustus kwam in Londen onder auspiciën van de VN een groot aantal landen bijeen, dat onder meer besloot tot intensieve hulpacties en afkondiging van een verbod op militaire vluchten boven het voormalige Joegoslavië. Opnieuw brachten internationale bemiddelaars - Cyrus Vance en de Brit Lord Owen, die Lord Carringtons werkzaamheden overnam - de verschillende partijen in Bosnië rond de tafel. Ingrijpen Resultaten bleven echter ook nu uit. De strijd laaide in het najaar van 1992 zelfs nog hoger op omdat Kroaten en Moslims zich steeds hardnekkiger tegen de Servische milities teweerstelden. De buitenwereld bleek ernstig verdeeld over de vraag of er militair ingegrepen moest worden. Toen bijvoorbeeld Amerikaanse diplomaten begin oktober in de Veiligheidsraad de inzet van luchtmachteenheden suggereerden, om het door Servië voortdurende geschonden verbod op militaire vluchten effectief te maken, bleken Groot-Brittannië en Frankrijk grote bezwaren te hebben. Pas toen bij de Servische presidentsverkiezingen van 20 december Slobodan Milosevic werd herkozen lieten deze landen hun verzet varen en kon de Veiligheidsraad de beraadslagingen over het gebruik van geweld hervatten. Ook over een politieke oplossing voor Bosnië kon het Westen het onderling moeilijk eens worden. Het aarzelde tussen terugkeer naar de toestand die voor het conflict bestond (een multi-etnische eenheidsstaat onder een Moslim-premier) en opsplitsing van Bosnië volgens etnische criteria. De eerste mogelijkheid was praktisch onuitvoerbaar, de tweede zou een vorm van erkenning van de ‘etnische zuivering’ inhouden. Wat de Bosnische Moslims bovenal vreesden, was een onderling akkoord tussen Kroatische en Servische leiders over een deling van Bosnië. Sinds 1990 werd hier herhaaldelijk over onderhandeld; naarmate voor de Serviërs met doorvechten minder te winnen en meer te verliezen viel, nam de kans op een ondershands vergelijk toe. Tegelijk groeide hierdoor echter de kans op radicalisering onder de Moslims, die op de sympathie konden rekenen van landen als Iran, Libië en ook Turkije. Gemenebest van Onafhankelijke Staten Conflicten en desintegratieverschijnselen deden zich ook op grote schaal voor in de voormalige Sovjetunie. Het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, dat eind '1991 haastig in het leven was geroepen toen de Sovjetunie ophield te bestaan, bleek een bron van nieuwe spanningen te worden. Rusland hoopte op een soort statenbond, weliswaar zonder leidend centrum, maar wel met gemeenschappelijke organen. Daarentegen stelde Oekraïne juist het bereiken van zijn volledige zelfstandigheid centraal en beschouwde men in Kiev het GOS slechts als een zeer tijdelijk arrangement. Het was haast een wonder dat er toch nog een samenwerkingsverband te realiseren viel. Ook in 1992 bleef de relatie tussen beide republieken overigens explosief. Oekraïne kwam met enkele zeer controversiële aanspraken. Het eiste de jurisdictie op over alle ex-Sovjetstrijdkrachten op zijn grondgebied, waaronder de Zwarte-Zeevloot. Ook eiste het dat de Krim deel van de nieuwe staat zou blijven uit maken. Het deed bovendien pogingen een deel van het Sovjetkernarsenaal voorlopig onder zijn beheer te houden, ondanks aandringen van Moskou (en ook Washington) om met de status van niet-kernwapenland akkoord te gaan. Door de Oekraïense houding stagneerde de tenuitvoerlegging van het START-verdrag, dat op 31 juli 1991 door de VS en de toenmalige Sovjetunie was gesloten en dat voorzag in een vermindering van de strategische kernarsenalen met ten minste 30%. Niettemin ondertekenden op 18 juni de presidenten Bush en Jeltsin een overeenkomst over verdere verminderingen, tot ongeveer een derde van de toenmalige bestanden. Ook dit START 11-verdrag, dat eind 1992 in zijn definitieve vorm kon worden gegoten, bleek echter geblokkeerd te worden door de Oekraïense weigering om in te stemmen met de ontmanteling van ‘zijn’ deel van het voormalige Sovjetarsenaal. Voor Rusland vormden de Oekraïense opvattingen over onafhankelijkheid een regelrechte provocatie. Conservatieve, maar ook meer gematigde krachten in Moskou werden gesterkt in hun overtuiging dat Jeltsin niet alleen de Sovjetunie om zeep had geholpen, maar ook Ruslands positie als grote mogendheid had ondermijnd. Etnische problemen Ook in andere republieken bevonden zich Russische minderheden: in totaal woonden er zo’n 25 miljoen Russen buiten Rusland. In het bijzonder in de Baltische republieken bleken ze gediscrimineerd te worden, wat maakte dat ook de relaties tussen Moskou en Estland, Letland en Litouwen zeer gespannen raak- ten, In geen van bovengenoemde gevallen kwam het echter tot gewelddadige botsingen op grote schaa. Maar in andere delen van de voormalige Sovjetunie ging het minder vreedzaam toe. Zo braken in de ex-Sovjetrepubliek Moldavië begin 1992 hevige gevechten uit. Eerder had daar een deel van de bevolking, voornamelijk Russen en Oekraïeners, zich onder leiding van orthodoxe communisten verenigd in een afzonderlijke republiek langs de linkeroever van de Dnjestr. Het argument voor deze afscheiding was dat de Moldavische regering uit was op gedwongen ‘roemenisering’ en hereniging met het naburige Roemenië. Op 28 maart kondigde Moldavië de noodtoestand af en verhevigden de gevechten tussen Moldavische troepen en Russische gardisten van de ‘Dnjestrrepubliek’. Het conflict was mede daarom zo gevaarlijk omdat in de afgescheiden republiek eenheden waren gestationeerd van het 14de leger van de voormalige Sovjetunie, die zich soms met de strijd dreigden te bemoeien. Een ander toneel van hevige strijd vormde de Kaukasus. Armenië en Azerbajdzjan bleven elkaar naar het leven staan over de status van de enclave Nagorno-Karabach, waar de meerderheid van de bevolking uit Armeniërs bestaat, maar die sinds 1921 tot Azerbajdzjan behoort. In Georgië, met zijn gecompliceerde etnische structuur, laaiden voortdurend burgeroorlogen op. De verdrijving van de eind 1991 democratisch gekozen president Zviad Gamsachoerdia en de installatie van Edoeard Sjevardnadze tot voorzitter van een nieuw opgerichte Staatsraad, op 10 maart, betekenden zeker niet het einde van de chaotische en gewelddadige conflicten in deze republiek. Ook binnen Rusland, verreweg de grootste onder de nieuwe republieken, was het hier en daar zeer onrustig. Nationalistische uitbarstingen van geweld in gebieden als Tatarstan en de noordelijke Kaukasus leken het begin te zullen vormen van een uiteenvallen van de Russische federatie. Ook tegenover deze ontwikkeling stond de Russische president Jeltsin machteloos. Economische malaise De kritiek op hem van de kant van nationalisten en ex-communisten groeide in de loop van het jaar krachtig, wat maakte dat de Russische leiders ook hun economische hervormingsplannen niet behoorlijk konden uitvoeren. Slechts tot op zekere hoogte maakte Rusland vorderingen met het proces van economische hervormingen: prijzen werden geliberaliseerd, het socialistische stelsel van gecentraliseerde verdeling werd grotendeels ontmanteld en Moskou en andere grote steden veranderden door de komst van tienduizenden straathandelaren sterk van karakter. De privatisering van grote ondernemingen kwam echter slechts aarzelend op gang. Nieuwe ondernemers bleken zich meer aangetrokken te voelen tot handel dan tot produktie. De afspraken met het Internationaal Monetair Fonds wat betreft inflatie en begrotingstekorten werden niet nageleefd, en mede als gevolg hiervan bleven massale buitenlandse investeringen uit. Begin december weigerde het door conservatieven overheerste Russische parlement akkoord te gaan met het aanblijven van de liberaal Jegor Gaidar als premier. Dit betekende een zware tegenslag voor Jeltsin. De opvolger van Gaidar, ViktorTsjernomyrdin, verklaarde na zijn benoeming op 14 december dat hij aan het hervormingsbeleid zou vasthouden, maar niet ‘ten koste van verdere verarming van het volk’. Oost-Europa Desintegratieverschijnselen deden zich echter ook voor in landen die aanvankelijk een vrij zonnige toekomst leken te hebben. Dat gold in het bijzonder voor Tsjechoslowakije. Op 5 juni werden daar federale verkiezingen gehouden die in Slowakije een zege opleverden voor de linkse nationalisten van Vladimn- Meciar en die in de Tsjechische landen de liberalen van Vaclav Klaus aan de macht hielpen. De twee politici kregen van president Vaclav Havel de opdracht samen een nieuwe federale regering te vormen. Ze konden het echter slechts eens worden over de ontbinding van de federatie. Eind augustus kwamen ze overeen dat deze ontbinding op 1 januari 1993 van kracht zou worden. In het bijzonder de toekomstige Slowaakse republiek leek, als het armste deel der natie, moeilijke tijden tegemoet te gaan. Spanningen rezen met het naburige Hongarije toen Slowakije in september een grondwet aanvaardde waarin het Slowaaks als ‘staatstaal’ werd aangeduid. Mede hierom maakte Boedapest zich zorgen over het lot van de 600000 Hongaren in de Slowaakse republiek. Niet verrassend in dit verband is dat het meest homogene van de Oosteuropese landen, nl. Polen, in 1992 weinig onrust kende. Aan een periode van moeizaam zoeken naar een goed functionerende regering kwam een einde toen begin juli Hanna Suchocka erin slaagde een uit zeven partijen bestaande coalitie te vormen die de tegenstellingen in het Poolse parlement redelijk wist te overbruggen. Europese eenwording Anders dan in het voorafgaande jaar, vielen er in 1992 ook in westelijk Europa tekenen van desintegratie en groeiende instabiliteit waar te nemen. In het bijzonder de Europese eenwording had met ernstige tegenslagen te kampen. ‘1992’ was oorspronkelijk bedoeld als het jaar waarin de plannen voor een gemeenschappelijke markt, zonder binnengrenzen, afgerond zouden worden en een periode van nog grotere welvaart zou aanbreken. Deens nee De verschillende regeringen hadden bovendien gerekend op een snelle ratificatie van het ambitieuze Verdrag van Maastricht (1991), dat richtlijnen geeft voor aanzienlijk verdere economische en politieke integratie. Het was daarom een geduchte tegenvaller dat de Deense kiezers op 2 juni met 50,7% tegen 49,3% het Verdrag verwierpen. Strikt genomen betekende de weigering van één van de twaalf ondertekenaars om het Verdrag goed te keuren het einde van de overeenkomst. Dat was echter niet de conclusie die de EG-ministers van Buitenlandse Zaken trokken toen ze op 4 juni bijeenkwamen. Ze maakten de Denen duidelijk dat er geen sprake zou zijn van heronderhandeling. Zij zouden wél doorgaan met de ratificatie en desnoods Denemarken aan zichzelf overlaten. De redenen lagen voor de hand. Frankrijk wilde graag een hechte monetaire unie en de totstandkoming van één Europees defensiebeleid. Duitsland was ervan overtuigd dat een meer verenigd Europa de beste basis vormde voor een verenigd Duitsland. De Benelux-landen bleven vasthouden aan hun federale doelstellingen, hierin bijgevallen door Italië. Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland beschouwden het Verdrag als onderdeel van een pakket afspraken waartoe ook de toezegging van meer EG-steun aan de vier armste lidstaten behoorde. Ook de Britse regering, hoewel deze nooit enthousiast was geweest, wilde niet haar plaats in ‘het hart van Europa’ kwijtraken. Niettemin bleek al gauw dat het Deense ‘nee’ de ratificatie in enkele andere landen sterk zou bemoeilijken. Dat gold om te beginnen voor Frankrijk, waar president Francois Mitterrand een referendum uitschreef voor 20 september, aanvankelijk in de overtuiging dat een ruime meerderheid voorstander zou zijn. Dat bleek tegen te vallen, want slechts 51 % van de Fransen ging akkoord. Het onverwacht grote aantal nee-stemmen had te maken met vrees voor het verlies van de Franse soevereiniteit, afkeer van de ‘technocraten’ in Brussel, zorgen om het Duitse overwicht binnen de Gemeenschap, en niet te vergeten de impopulariteit van president Mitterrand. In de loop van september ontstond een nieuwe bedreiging voor Maastricht door de grote onrust op de Europese geldmarkt, die ertoe leidde dat Groot-Brittannië en Italië het wisselkoers-mechanisme (Europees Monetair Stelsel, EMS) van de EG verlieten. Ook de Franse frank kwam onder grote druk te staan. Hierdoor werd twijfel gezaaid over de haalbaarheid van een der belangrijkste onderdelen van Maastricht, nl. de Economische en Monetaire Unie. Edinburgh In Groot-Brittannië groeide in de hieropvolgende weken de tegenstand tegen het Verdrag zodanig dat premier Major het Lagerhuis om een uitspraak vroeg. Slechts met een meerderheid van drie stemmen - een deel van Majors eigen Conservatieve partij stemde tegen - besloot het parlement begin november de ratificatieprocedure in gang te zetten. Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Edinburgh, op 11 en 12 december, probeerden de regeringsleiders de scherven van de afgelopen maanden wat te lijmen. Zo werd de Denen via een gecompliceerde formule de mogelijkheid geboden bepaalde onderdelen van Maastricht niet na te komen. Een tweede Deens referendum, in 1993, zou hopelijk een positieve uitslag opleveren en kon aldus een gunstige invloed hebben op de uiteindelijke beslissing van het Lagerhuis. In Edinburgh werd tevens besloten om in 1993 onderhandelingen te openen met Noorwegen, Zweden, Finland en Oostenrijk over hun eventuele toetreding tot de Gemeenschap. Zwitserland, dat aanvankelijk ook kandidaat was, leek voorlopig buiten Europa te zullen blijven toen de kiezers zich begin december uitspraken tegen toetreding tot de Europese Economische Ruimte (EER), die in 1991 tussen EG en EVA was overeengekomen. Politieke crises De crisis in de EG vormde in wezen een afspiegeling van de crises die de regeringen van de grootste lidstaten doormaakten. In Bonn, Parijs, Londen en Rome waren regeringen aan de macht die alle zeer impopulair waren en waarvan het prestige zwaar was aangetast door factoren als grote werkloosheid, als bedreigend ervaren immigratie, verheviging van de recessie en door problemen die onvermijdelijk ontstaan wanneer een partij te lang aan de macht is. Zeker in Italië deden zich ernstige desintegratieverschijnselen voor. Zo trad de mafia steeds gewelddadiger op. Op 23 mei werd in Palermo rechter Giovanni Falcone, die door zijn optreden tegen de ‘mafiosi’ bekendheid had verworven, het slachtoffer van een bomaanslag. Twee maanden later werd zijn collega-maffiabestrijder Paolo Borsellino op dezelfde wijze vermoord. Pogingen van de Italiaanse regering het gezwollen overheidsbudget flink te reduceren, waren in oktober aanleiding tot een golf van stakingen en demonstraties. Zorgwekkend was ook de uitslag van plaatselijke verkiezingen op 27 september in Mantua, waarbij de twee grote partijen werden weggevaagd en de regionale afscheidingsbeweging Lega Lombarda een derde van de stemmen kreeg. Racistisch geweld Beklemmender nog waren de ontwikkelingen in Duitsland, waar neonazistische jongeren keer op keer gewelddaden pleegden, in het bijzonder tegen buitenlanders. Zeker toen in augustus een bende ultrarechtsen in de Oostduitse havenstad Rostock een verblijfplaats voor asielzoekers - vooral Vietnamezen en zigeuners - aanviel en het complex in brand stak, ging er een golf van ontzetting over Duitsland en de rest van Europa. Het was overigens maar één van de vele honderden aanslagen op asielzoekers, vernielingen van joodse grafstenen en andere vormen van gewelddadig extremisme. Het rechtse extremisme werd steevast aan een combinatie van twee oorzaken toegeschreven. In de eerste plaats zou de sterk toegenomen stroom asielzoekers uit Oost-Europa en delen van de Derde Wereld de vreemdelingenhaat enorm hebben aangewakkerd. Het aantal asielzoekers dat in 1992 Duitsland binnenkwam - en daar dankzij de liberale wetgeving voorlopig kon blijven - lag boven de 400 000. De tweede oorzaak was de economische recessie. Anders dan bondskanselier Helmut Kohl in 1990 voorspeld had, was de Duitse eenwording een geldverslindende zaak en was er voorlopig geen kijk op dat de Oostduitse economie zich op korte termijn tot een produktieve vrije-markteconomie zou ont- wikkelen. In het voormalige Oost-Duitsland bracht dit vooral massale werkloosheid, in westelijk Duitsland gaf het aanleiding tot groeiende ergernis over een dalende levensstandaard en hogere belastingen. Anders dan regeringswoordvoerders soms betoogden, bleef het rechtse extremisme niet beperkt tot kleine groepen ‘skinheads’ en neonazistische jongeren. In april behaalden de Republikaner, een extreem rechtse partij onder leiding van de voormalige SS-er Franz Schönhuber, bij verkiezingen in Baden-Württemberg, 10,9% van de stemmen. Een andere partij die electorale winst boekte, en die zich speciaal tegen vreemdelingen richtte, was de Deutsche Volksunion. In oostelijk Duitsland werden de Deutsche Alternative de leidende ultra-rechtse partij. Amerikaanse verkiezingen In 1992 vonden in de Verenigde Staten presidentsverkiezingen plaats, de eerste sinds het einde van de Koude Oorlog. Tot medio 1991 leek een tweede ambtstermijn voor president George Bush binnen bereik te liggen. Amerika had onder zijn bewind eerst de ineenstorting van het communisme meegemaakt en vervolgens had het met succes, aan het hoofd van een internationale coalitie van bijna dertig landen, Irak uit Koeweit verdreven. De Amerikaanse kiezers bleken zich echter voor alles zorgen te maken over Amerika’s verlies aan economische kracht, de ontoereikende medische en onderwijsvoorzieningen, de verpaupering in de grote steden, enz. Het verwijt aan Bush luidde vooral dat hij op deze gebieden geen strategie ontwikkeld had en dat hij al zijn aandacht op de buitenlandse politiek had geconcentreerd. Zijn belangrijkste tegenstander, de Democraat Bill Clinton, betoogde bovendien met succes dat Bush de noodzaak tot optreden tegen Saddam Hussein zelf geschapen had door hem tot kort voor de Iraakse invasie van Koeweit te verwennen met leningen en wapenleveranties. Bush bleek hierop geen antwoord te hebben. Op de Republikeinse conventie in Houston benadrukte hij dat morele normen, en in het bijzonder ‘family values’, slechts veilig waren bij zijn eigen partij. Clinton, die zich tot een onvermoeibaar redenaar ontpopte, wist Bush op 3 november met een krappe voorsprong te verslaan. Onverwacht succesvol was tevens de miljardair Ross Perot, die als onafhankelijk kandidaat 19% van de stemmen behaalde. Perot wist knap in te spelen op de groeiende afkeer bij het electoraat van de politici in Washington. De verkiezingsstrijd in de VS, en de neiging van beide kandidaten om zich voornamelijk op binnenlandse problemen te concentreren, betekende dat er van Amerikaans internationaal leiderschap in 1992 weinig sprake was. Tekenend was dat in augustus minister van Buitenlandse Zaken James Baker aftrad om zich te kunnen wijden aan het leiden van de verkiezingscampagne van president Bush. Het gebrek aan Amerikaanse leiding manifesteerde zich onder meer op de Balkan, waar het zoeken naar oplossingen grotendeels aan de Europeanen werd overgelaten. Verwaarloosd werd echter ook de regio die eerder bij uitstek de belangstelling van Baker had genoten, het Midden-Oosten. Vredesbesprekingen Hier deed zich een onverwachte mogelijkheid voor om tot een doorbraak in het vredesproces te komen, toen door de Israëlische verkiezingen van 23 juni een einde kwam aan een 15-jarige regeringsperiode van de Likudpartij. De nieuwe premier, Yitzhak Rabin, had zich tijdens de campagne aanmerkelijk minder terughoudend opgesteld tegenover de eind 1991 begonnen vredesbesprekingen dan zijn voorganger Yitzhak Shamir. In het bijzonder toonde Rabin zich geïnteresseerd in een akkoord over Palestijns zelfbestuur in bezet gebied, als overgangsfase naar een definitieve oplossing. Terwijl Shamir enorme bedragen besteedde aan joodse vestigingen op de westelijke Jordaanoever, verklaarde Rabin zich tegenstander van ‘politieke’ (zij het niet van ‘strategische’) nederzettingen. Herhaaldelijk verklaarde hij dat, hoewel hij een onafhankelijke Palestijnse staat onwenselijk vond, Israël niet in staat was twee miljoen Arabieren binnen zijn grenzen te houden. Het optimisme verdween echter snel. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO bleek niet geïnteresseerd in het aanbod tot beperkt zelfbestuur. Syrië had geen belangstelling voor Israëls suggestie tot een ‘territoriaal compromis’ over de Golanhoogvlakte en eiste volledige terugtrekking. In de loop van het najaar begon het geweld in de bezette gebieden weer toe te nemen, niet alleen van de kant van PLO-aanhangers, maar ook van de fundamentalistische beweging HAMAS, die de bezette gebieden geheel onder moslims beheer wilde brengen. Toen Israël in december op aanslagen van HAMAS reageerde met de deportatie van 415 Palestijnen, leek de kans op een succesvol einde van de vredesbesprekingen voorlopig verkeken. Verenigde Naties Slechts daar waar de aandrang om in te grijpen overweldigend was en de risico’s betrekkelijk gering leken, bleven de Amerikanen bereid hun gewicht in de schaal te werpen. Zo deed president Bush op 25 november aan VN-secretaris-generaal Boutros Boutros Ghali het aanbod Amerikaanse troepen naar Somalië te sturen. Doel was ervoor te zorgen dat hulp- en voedselkonvooien ongehinderd hun bestemming konden bereiken in dit door burgeroorlog en hongersnood zwaar getroffen land. De internationale samenwerking gaf overigens een zeer wisselend beeld te zien. Door het wegvallen van de Oost-Westtegenstelling, die de besluitvorming in de Veiligheidsraad veertig j aar lang had vertraagd of geblokkeerd, leken de Verenigde Naties op het terrein van vrede, veiligheid en mensenrechten eindelijk de rol te kunnen gaan spelen die de oprichters ervan voor ogen had gestaan. Dit kwam vooral tot uiting in het groeiend aantal vredesmachten, waaronder de omvangrijke operaties in Cambodja en het voormalige Joegoslavië. De druk nam in de loop van het jaar toe om de taak van deze eenheden desgewenst niet te beperken tot peace-keeping, maar uit te breiden naar peace-enforcing. In Cambodja hadden de VN tevens de taak het democratiseringsproces te begeleiden. Overigens had het verdwijnen van de Sovjetunie een ingrijpende invloed op het karakter van de VN-besluiten. Ex-cliënten van Moskou, waaronder Irak en Libië, werden door de Veiligheidsraad met resoluties getroffen die tot voor kort ondenkbaar waren. Een voorbeeld hiervan was de resolutie in maart tegen Libië, waarin dit land werd opgedragen verdachten in de Lockerbie-zaak uit te leveren, op straffe van een luchtvaart- en wapenembargo. Economische samenwerking De samenwerking op economisch gebied wilde veel minder vlotten. Naarmate de verschillende regeringen zich meer met interne problemen bezig gingen houden. leken zij minder begrip voor elkaars belangen op te brengen. Wel spraken de leiders van de groep van de zeven grootste industrielanden (de G 7) zich tijdens hun ontmoeting in München, in juli, wederom uit voor spoedige afronding van een nieuw vrijhandelsakkoord in het kader van de GATT. De tegenstellingen tussen EG en VS over agrarische im- en exporten, die tot dusver een akkoord hadden verhinderd, leken overbrugd toen op 20 november de Europese Commissie met de Amerikanen afspraken maakte over de laatste netelige kwesties die een akkoord in de weg stonden. De Franse premier Pierre Bérégovoy noemde de overeenkomst echter ‘onaanvaardbaar’, waarmee hij tegemoet kwam aan de protesterende Franse boeren, maar een succesvolle afsluiting van de zgn. Uruguay-ronde ernstig bemoeilijkte. Beter vlotte het met de samenwerking tussen de VS, Canada en Mexico, die op 12 augustus de Noordamerikaanse Vrijhandelszone (NAFTA) oprichtten. Hierdoor zullen alle heffingen, quota en importlicenties in het onderlinge handelsverkeer worden opgeheven. Milieuconferentie Verdeeld waren tenslotte de reacties op de resultaten van de UNCED, de Wereldconferentie over Milieu en Ontwikkeling, die begin juni in Rio de Janeiro werd gehouden. Tot de resultaten behoren twee milieuverdragen (betreffende biodiversiteit en klimaatverandering) die zonder deze bijeenkomst nooit tot stand zouden zijn gebracht. Er kon voorts een 800 bladzijden tellend actieplan, Agenda 21, worden opgesteld. Van groot belang was verder de intensieve voorbereiding, die twee jaar geduurd had en waarbij de deelnemende landen met nationale rapporten moesten komen. Van betekenis was eveneens dat de meer dan honderd regeringsleiders die voor de ‘Earth Summit’ naar Rio kwamen, nu persoonlijk met het probleem werden geconfronteerd. Teleurstellend was daarentegen dat er nauwelijks harde afspraken werden gemaakt en dat steeds opnieuw duidelijk werd dat, zowel in rijke als in arme landen, milieubescherming nog steeds niet als een zaak van de hoogste prioriteit wordt beschouwd. Hans van der Meiden |
Medium | : | Jaarboek |
Taal | : | Nederlands |
Uitgever | : | Elsevier Amsterdam/Brussel |
Aantal pagina's | : | 432 |