Beschrijving |
: |
Alsof het ons eigen kind was Een terugblik op de redding van meer dan honderd Joodse kinderen tijdens de Tweede Wereldoorlog, georganiseerd vanuit het Noord-Limburgse dorp Tienray zie ook boek 00428 deel 2 Inhoud Deel 1 1. Inleiding................................................................. 2 2. Hoe het allemaal begon.................................................... 8 3. Piet Meerburg en de Amsterdamse Studenten Groep (A.S.G.)................. 14 4. De verzetskrant 'Voor de Vrijheid', met toelichting...................... 20 5. Het 'Plakboek Tienray'................................................... 58 6. Hanna van de Voort...................................................... 123 7. Nico Dohmen............................................................. 177 8. De razzia in Tienray.................................................... 215 9. Wat de kranten zoal schreven............................................ 269 10. De Noord-Limburgse pleegouders per dorp (America t/m Melderslo)...... 285 11. Namenregister - duiknamen en familienamen (Deel 1)..................... 639 Inleiding Het prachtige ‘Plakboek Tienray’, zie hoofdstuk 5, laat al een bepaalde hoeveelheid Noord-Limburgse gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog zien, maar de bedoeling van dit boek is om daaraan een zeer aanzienlijke uitbreiding te geven. Deze uitbreiding betreft in het bijzonder het zo veel mogelijk in detail bekend maken van de zeer vele en moedige Noord-Limburgse pleegouders en de bij hen tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken joodse kinderen. Daarbij moet er bemoeienis zijn geweest van de verzetsgroep in Tienray, mede om de omvang van dit boek nog enigszins binnen de perken te houden. Met veel inspanning is geprobeerd de gegevens van al die pleegouders, zo veel jaar na het einde van die oorlog, te achterhalen. Geheel volledig zijn deze gegevens niet. Het was beslist veel te gevaarlijk om tijdens de oorlogsperiode aantekening te houden van welk kind zich waar bevond. Mochten dergelijke aantekeningen, bijvoorbeeld na een eventueel verraad, door de Duitse vijand worden gevonden, dan zou dat vrijwel zeker tot een grote ramp hebben geleid. Niet alleen voor de groep van personen die zich bezig hield met het onderbrengen van de joodse kinderen en de joodse kinderen zelf, maar ook voor hun pleegouders. Gelukkig bleek het mogelijk veel basisgegevens te achterhalen uit de na de oorlog gemaakte aantekeningen uit de persoonlijke herinneringen van vooral Nico Dohmen. Er is gestreefd naar volledigheid, zowel wat de pleegouders betreft als de joodse kinderen met inbegrip van een beperkt aantal volwassenen. Ik ben er zeker van daarin niet volledig te zijn geslaagd. Maar klopt het dan wel allemaal wat er in deze ruime terugblik is beschreven? Nee, helaas, ook dat niet. Meer dan vijfenzestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is het een onmogelijke opgave gebleken om alle feiten en feitjes met betrekking tot de Noord- Limburgse hulp aan ondergedoken joodse kinderen, georganiseerd vanuit Tienray, tot in detail en juist weer te geven. De betreffende pleegouders zijn nu vrijwel allemaal overleden en zelfs van hun kinderen zijn er thans nog maar weinig in leven. In een aantal gevallen moest dan de, meestal zeer beperkte, informatie via mondelinge overlevering van de kleinkinderen komen. Maar ook direct na afloop van die grote en verschrikkelijke oorlog zou een geheel betrouwbare en tot in alle details feitelijke weergave niet mogelijk zijn geweest. Al was het alleen maar, omdat niet iedereen zich alle details uit die turbulente periode precies had kunnen herinneren. Dan resteert een zo betrouwbaar mogelijke weergave van wat zich zoal in vooral de periode 1943-1945 heeft afgespeeld. En die poging is daartoe, met de uitgave van dit boek, ondernomen. Bij voorbaat dus een verontschuldiging voor alle zaken die ten onrechte in het geheel niet zijn opgenomen of toch niet geheel conform de feiten zijn. ‘Rodt mensen vindt ik het’, schreef een toen 12-jarig joods meisje aan haar ouders. 'In Limburg wonen de humaanste mensen van de wereld’, schreef Mau Peres.
klik op de pijlpunt links voor de volledige inleiding Dat de pleegouders, gezien vanuit het ondergedoken joodse kind, heel verschillend werden ervaren, blijkt wel uit vorenstaande twee citaten. Voor een groot deel valt dat ook wel te verklaren, zelfs zonder hierbij een diepgaande analyse te maken. Al dan niet bestaande problemen waren voor een deel toe te schrijven aan de leeftijd van het betreffende kind en aan de achtergrond van- en de opvoeding door zijn of haar biologische ouders. Maar ook de trieste omstandigheden speelden een belangrijke rol. Mogelijk was ook het feit of het joodse kind een jongen of een meisje was, van invloed. Het lijkt er wel op dat meisjes het tijdens die periode, over het algemeen gesproken, moeilijker hebben gehad dan jongens. Maar hoe de ervaringen bij de Noord-Limburgse pleegouders ook zijn geweest, bij de overgrote meerderheid van de joodse kinderen overheerst het gevoel van een al dan niet grote mate van blijdschap en dankbaarheid, boven die van verdriet. Nico Dohmen schreef, heel terecht, over de toewijding en het verantwoordelijkheidsgevoel, waarmee de joodse kinderen door de pleegouders werden opgevangen. Tijdens mijn gesprekken met de nabestaanden van de pleegouders bleek meermalen een bepaalde mate van teleurstelling te bestaan dat het betreffende joodse kind na de oorlog geen, contact meer heeft gehad met zijn of haar pleegouders. Dat wil ik hier in geen geval goedpraten. Wel meen ik, dat erin een bepaald aantal gevallen sprake is geweest van wat je zou kunnen noemen ‘verzachtende omstandigheden’. Sommige kinderen waren nog te jong om te kunnen weten, waar zij ondergedoken zijn geweest. En een aantal kinderen weet zich, door het grote aantal onderduik- adressen dat zij hadden, niet meer te herinneren bij welke families dat was of zelfs in welke plaats zij waren. En dan waren er joodse kinderen die zodanig traumatisch ‘uit de oorlog zijn gekomen’, dat zij in het geheel niets meer met die rampperiode te maken wilden hebben. Die wilden, om zichzelf te beschermen, alleen nog naar de toe- komst kijken. Toch weet ik, dat ook de kinderen die na de oorlog geen contact meer met hun pleegouders hebben gehad, deze wel degelijk dankbaar zijn geweest. Door het steeds groter wordende risico van deportatie en de toenemende activiteit van de verzetsgroepen, kwamen de joodse kinderen vooral in de periode september tot en met december 1943 naar Noord-Limburg. Er waren ongeveer twee keer zoveel jongens in Noord-Limburg ondergedoken als meisjes. Hun gemiddelde leeftijd op 1 november 1943 was bijna 9½ jaar. Bijna 2/3 van de in Noord-Limburg ondergedoken joden was in Amsterdam geboren. ‘In Limburg woonden de humaanste mensen van de wereld’, schreef Mau Peres. Maar waren het dan ook allemaal ‘helden’? Ik meen van wel, of minstens bijna allemaal. Volgens het Wolters’ Nederlandse woordenboek is een held ‘iemand die uitblinkt door moed’. Maar de betekenis van het woord ’held’ is tegenwoordig breed. Het kan worden aangetroffen in elke omstandigheid waarin men iemand bewondert. ‘Je bent mijn held’. Of, ‘Hij was de held van de dag’. Waren deze pleegouders ook helden? De een wellicht meer dan de ander. De risico’s waren weliswaar niet zo goed in te schatten, maar dat de onderdrukkers meedogenloos waren en op een barbaarse wijze konden toeslaan, was bekend. Desondanks hielp men vele medemensen, onder wie joodse kinderen. Wat zou er gebeuren, als er een razzia1 werd gehouden; hoe zou het dan aflopen? Niemand die dat toen met zekerheid kon voorspellen. Dus wat te doen? Een joods kind of een andere bedreigde persoon niet in huis opnemen en daardoor misschien in gewetensnood komen, of toch dat niet te voorspellen risico nemen voor zo lang de Duitse bezetting zou kunnen duren. Dan moest men de kans op een lange gevangenisstraf of misschien nog veel erger aanvaarden. Ondanks die grote risico’s, kozen vele Noord-Limburgers voor het laatste. En daarom waren het, naar mijn mening, ‘helden’. Vrijwel allemaal, vrijwel stuk voor stuk. En dat geldt ook voor die moeder van elf kinderen in Swolgen die, nadat bekend was geworden dat erin de directe omgeving een razzia had plaatsgevonden, enorm bang was geworden en vond dat haar joodse onderduiker niet langer in huis kon blijven vanwege de enorme risico’s voor haar hele gezin. Was zij niet ook een ‘heldin’ geweest, zeker tot die fatale datum? De echtgenoot van die Swolgense moeder stond toen voor een geweldig dilemma. De jongen toch in huis houden of proberen een ander onderkomen voor hem te vinden. Tot dat laatste werd uiteindelijk besloten! En wat zou er niet voor vreselijks kunnen gebeuren, als Hanna van de Voort, Nico Dohmen, Curt Loewenstein of één van de anderen van de ‘Groep Tienray’, het slachtoffer van een razzia zou zijn geworden? Zouden zij dan niet, door de beulen daartoe gedwongen, doorslaan en alles verraden. Wat een enorme risico’s! In dit boek zijn alleen die joodse kinderen en pleegouders opgenomen, waarvan het waarschijnlijk is dat vooral Hanna van de Voort en / of Nico Dohmen, in welke mate en in welk stadium dan ook, bij het vinden van een pleegadres betrokken zijn geweest. Het is bekend dat meerdere joden in Tienray en omgeving voor een langere of kortere tijd ondergedoken zijn geweest, waarvan echter geen betrokkenheid vanuit de ‘Groep Tienray’ kon worden vastgesteld. Bijvoorbeeld de op 4 augustus 1922 te Amsterdam geboren Jacob Vecht was, met de duiknaam ‘Dick Korf’, gedurende de periode november 1943 tot november 1944 ondergedoken bij de familie J.M. Lomme-Koppes, Broekstraat B 176 te Broekhuizenvorst. Vanzelfsprekend verdienen die pleegouders even zoveel eer. Voorts dient te worden opgemerkt dat een groot aantal kinderen op meerdere pleegadressen, ook binnen Tienray en omliggende dorpen, ondergedoken is geweest. Het bleek vrijwel onmogelijk om de juiste volgorde van die onderduikadressen te achterhalen. Veel, zeer veel in Noord-Limburg ondergedoken joden hebben hun leven aan deze Noord-Limburgse ‘helden’ te danken. Daardoor konden zij in de meeste gevallen in leven blijven en later zelf een gezin stichten. Zij zullen niet hebben verzuimd, hun kinderen en wellicht ook hun kleinkinderen van hun Noord-Limburgse ‘helden’ te hebben verteld. Slechts een klein aantal Noord-Limburgse ‘helden’ hebben, al dan niet postuum, meestal op initiatief van de joodse onderduiker, een YadVashem onderscheiding gekregen. Anderen, die deze onderscheiding misschien nog veel meer verdienden, hebben deze echter, om wat voor redenen dan ook, nooit mogen ontvangen. Dat maakt het belang van dit boek des te groter. Het boek ’ln Memoriam’ bevat de namen van de ruim 100.000 Joodse oorlogsslachtoffers, die tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Nederland werden gedeporteerd en van wie geen graf bekend is. De gegevens in dat boek zijn ontleend aan de gedenkboeken van de Oorlogsgravenstichting in Den Haag. Het doel van deze gedenkboeken is de Nederlandse oorlogsslachtoffers voor wie geen graf kon worden ingericht op passende wijze te herdenken, opdat zij naam voor naam in de herinnering voort blijven bestaan. In dat boek treffen we de namen aan van acht kinderen en twee volwassenen, die in Noord-Limburg ondergedoken zijn geweest en daarom ook vanaf deze plaats worden herdacht. Het zijn: Duifje Gans, geboren op 13 juni 1933 in Amsterdam en overleden op 6 september 1944 in Auschwitz. Duifje Gans was het laatst ondergedoken bij de familie J. Loogman-van Lunteren in Venray. Duifje werd maar 11 jaar. Arthur Ginsberg, geboren op 24 maart 1927 in Frankfort am Main en overleden op 16 oktober 1944 in Auschwitz. Arthur Ginsberg was het laatst ondergedoken bij de familie J. Schoeber-Vollenberg in America. Arthur werd maar 17 jaar. Benjamin Ginsberg, geboren op 7 september 1893 in Jedrzejow en overleden op 16 oktober 1944 in Auschwitz. Hij was de vader van Arthur Ginsberg. Benjamin Ginsberg was het laatst ondergedoken bij de familie J. Schoeber-Vollenberg in America. Benjamin werd maar 52 jaar. Rosa Ginsberg-Rosen, geboren op 10 juni 1897 in Winszniz en overleden op 31 oktober 1944 in Auschwitz. Zij was de moeder van Arthur Ginsberg. Rosa Ginsberg-Rosen was het laatst ondergedoken bij de familie J. Schoeber-Vollenberg in America. Rosa werd maar 48 jaar. Mathilda Elly Hartogs, geboren op 6 februari 1933 in Amsterdam en overleden op 6 september 1944 in Auschwitz. Mathilda Elly was het laatst ondergedoken bij de familie P.J.H. Swinkels-Bouten in Oirlo en werd bij de razzia op 6 juli 1944 in Oirlo gearresteerd. Mathilda Elly werd maar 11 jaar. Sara Heimann, geboren op 4 oktober 1933 in Amsterdam en overleden op 6 september 1944 in Auschwitz. Sara was het laatst ondergedoken bij de familie G. Baten-Rongen in Oirlo en werd bij de razzia Op 6 juli 1944 in Oirlo gearresteerd. Sara werd maar 10 jaar. Flora de Paauw, geboren op 15 december 1933 in Amsterdam en overleden op 6 september 1944 in Auschwitz. Floortje was het laatst ondergedoken bij de familie J.H. van Geffen-Nabben in Tienray en werd bij de razzia in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1944 opgepakt. Floortje werd maar 10 jaar. Willem de Paauw, geboren op 17 december 1934 in Amsterdam en overleden op 6 september 1944 in Auschwitz. Wimke was het laatst ondergedoken bij de familie F.H. Cruysberg-Huberts en zoon W. Cruysberg, die gehuwd was met Lies Dietz, in Tienray. Hij werd bij de razzia in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1944 opgepakt. Wimke werd maar 9 jaar. Louis van Wezel, geboren op 16 mei 1936 in Amsterdam en overleden op 18 oktober 1944 in Auschwitz. Louis was het laatst ondergedoken bij de familie P.H. Nabben-Meuffels in Tienray en werd opgepakt bij de razzia in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1944. Louis werd maar 8 jaar. Victor David van Wezel, geboren op 6 maart 1934 in Amsterdam en overleden op 18 oktober 1944 in Auschwitz. Victor David was het laatst ondergedoken bij de familie J.M. T. van Wanroy-Hermans in Broekhuizenvorst en werd opgepakt bij de razzia in de vroege ochtend van 1 augustus 1944. Victor David werd maar 10 jaar. Er bestaat de nodige onduidelijkheid over de datum dat de razzia in Tienray heeft plaatsgevonden. Bij nader onderzoek blijkt deze ramp zich te hebben voltrokken in de nacht van 31 juli 1944 op 1 augustus 1944, dus feitelijk op dinsdag 1 augustus 1944. Die datum is in dit boek dan ook steeds aangehouden. Dit boek had nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp van de zeer vele kinderen en kleinkinderen van de pleegouders van toen. Ik ben ze, zonder uitzondering, zeer dankbaar. Mede door hun bijdragen, zowel tekstueel als visueel, zijn de pleegouders niet langer anoniem gebleven. Ik zou voorts nog heel veel anderen, waaronder Jaap Polak, moeten bedanken voor hun bijdrage aan de totstandkoming van dit boek. En dat doe ik hierbij dan ook! Maar in het bijzonder bedank ik de Noord-Limburgse medewerking van: Bert Billekens, Sevenum, Jeu Derikx, Broekhuizenvorst, Leonoor Folkerts-van de Voort, Venray, Door Franssen-Camps, Swolgen, Wim Jochijms, Blitterswijck, Grad Lenssen, Horst, Jan van Lipzig, Meerlo, Wies Peeters, Broekhuizen, Betsy Snellen-Huberts, Tienray, Sraar Voesten, Grubbenvorst en Bep Vriens-Verstappen, Oirlo. Veel, heel veel Noord-Limburgse pleegouders die de eer niet wilden maar deze wel verdienden, krijgen deze nu alsnog. Zij het, helaas, postuum. Fred Roodenburg, april 2011
|