![]() |
![]() |
HEEMKUNDEKRING
|
![]() |
![]() |
Heemkundekring 'Op de Beek' → Beeldbank Bibliotheek → Zoekresultaat |
Aantal gevonden publicaties : 47 (uit: 659)
Getoond wordt publicatie : 31 t/m 47 |
||
|
Klik op publicatie voor vergroting en meer informatie
31. |
![]() |
Boeknummer: 00385
Het jaar in woord en beeld 1987 Historie -- Het jaar in woord en beeld (1987) [Diverse] Het jaar in woord en beeld Encyclopedisch jaarboek 1987 Een encyclopedisch verslag van het jaar 1986 INHOUD Samenstelling en medewerkers 4 Voorbericht 5-6 Chronologie van het jaar 1986 7-16 ALFABETISCH GEDEELTE 17-325 COMPENDIUM Necrologie 326-327 Bevolkingsgegevens Nederland 328 Bevolkingsgegevens België 329 Staatkundige en sociaal-economische gegevens van alle landen ter wereld 330-337 Sociaal-economische gegevens van de niet-westerse landen 338-339 Sociaal-economische gegevens van de OESO-landen 340 Lijst van afkortingen 341-343 Medewerkende instellingen en fotoverantwoording 344 REGISTER 345-359 VOORBERICHT In 1986 werd de in 1985 op gang gekomen ontspanning tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, ondanks enkele incidenten, voortgezet. Hoogtepunt was de ontmoeting tussen de Amerikaanse president Reagan en de Sovjetrussische partijleider Gorbatsjov in de IJslandse hoofdstad Reykjavik. Het leek er daarbij op dat het initiatief meer en meer bij de Sovjet-Unie kwam te liggen, waaraan de dynamische persoonlijkheid van de nieuwe partijleider niet geheel onschuldig was. Ook binnenslands zorgde Gorbatsjov voor de nodige beroering door de nadruk die hij legde op de noodzaak van meer openheid (glasnost) in de Sovjetmaatschappij. Illustratief daarvoor was de aanpak van de berichtgeving over de grootste kernramp uit de geschiedenis, de brand in de kerncentrale van Tsjernobyl in de Oekraine. Werd aanvankelijk de grootst mogelijke geheimhouding en terughoudendheid in de binnenlandse berichtgeving betracht, na enige tijd gaven de autoriteiten opening van zaken en werd met voor de Sovjet-Unie ongekende openhartigheid verslag gedaan over de oorzaak en de gevolgen van de catastrofe die tot ver in West-Europa merkbaar waren. Hoogtepunt van het nieuwe beleid was de opheffing van de ballingschap van de Nobelprijswinnaar en dissident-Andrei Sacharov. In de Verenigde Staten daarentegen werd het prestige van president Reagan zwaar aangetast door de onthullingen over de betrokkenheid van zijn persoonlijke staf bij de illegale wapenhandel met Iran, terwijl de Senaatsverkiezingen in een grote overwinning voor de Democraten resulteerden, waardoor de relatie tussen president en Congres niet gemakkelijker werd. Het merendeel van de Europese bondgenoten reageerde negatief op de Amerikaanse bombardementen op Libië, dat verantwoordelijk gesteld werd voor het aanhoudende internationale terrorisme. In het Midden-Oosten bleef de situatie wat betreft de verhouding tussen Israël en de Arabische buurlanden vrijwel gelijk, zij het dat de toenadering tot Jordanië en Marokko voortgezet werd. Wel kwam het tot een definitieve breuk tussen Jordanië en de PLO. De situatie in Libanon bleef verward, met Syrië als voornaamste buitenlandse deelnemer aan de burgeroorlog. Ontvoeringen van Europeanen en Amerikanen en bloedige aanslagen in Frankrijk zorgden ervoor dat het Libanese strijdtoneel niet uit de aandacht van de westerse media verdween. Een van de nijpendste problemen voor een groot aantal Zuidamerikaanse landen, t.w. de enorme schulden aan buitenlandse banken, werd in 1986 ondanks het Baker-Plan niet verder tot een oplossing gebracht. De daling van de aardolieprijs op de wereldmarkt zorgde zelfs voor nieuwe problemen voor enkele van die landen, m.n. Mexico en Venezuela, doordat hun voornaamste exportartikel minder opbracht. Ook de olieproducerende landen in het Midden-Oosten raakten in de problemen en 1 miljoen gastarbeiders, afkomstig uit Egypte, Pakistan en andere landen, werden naar huis gestuurd. In politiek opzicht was er in 1986 in de meeste Latijnsamerikaanse landen sprake van een stabilisering van de situatie. In Suriname echter werd het bewind van legerleider Bouterse meer en meer bedreigd door het optreden van het junglecommando van Brunswijk en in Haïti moest het gehate regime van ‘president voor het leven’ Duvalier plaatsmaken voor een nieuwe regering die democratisering van het openbare leven in het vooruitzicht stelde. Op de Filippijnen deed zich een gelijke ontwikkeling voor door het vertrek van Marcos die opgevolgd werd door de weduwe van de man die jarenlang zijn politieke opponent was geweest, Corazon Aquino. Bij beide machtswisselingen werd druk van de kant van de Verenigde Staten vermoed. In de Volksrepubliek China werd het tempo van de economische liberalisering enigszins vertraagd, maar de verjonging van het partijkader betekende een garantie voor de voortzetting van de enkele jaren eerder ingeslagen weg. In Sri Lanka ging de bloedige confrontatie tussen Tamil-guerrillastrijders en het leger door waarbij in toenemende mate de burgerbevolking het slachtoffer werd. In 1986 ging alle aandacht naar de ontwikkelingen in Zuid-Afrika, waar ondanks terugtrekking van enkele westerse ondernemingen geen doorbraak kwam in de door apartheid gekarakteriseerde verhouding tussen blank en zwart. In Nederland stond het politieke leven in 1986 in het teken van de grote verkiezingswinst van het CDA waardoor de regering-Lubbers haar beleid van bezuinigingen kon voortzetten. Ook in 1986 waren de winterse weersomstandigheden zodanig dat de Elfstedentocht onder enorme publieke belangstelling weer gereden kon worden. In Amsterdam werd Het Muziektheater, thuisbasis voor het Nationaal Ballet en de Nederlandse Opera, geopend en in Zeeland werd met de afsluiting van de Oosterschelde een mijlpaal bereikt in de voltooiing van het Deltaplan. In België, waar de economie door een lage inflatie enigszins kon herademen, lanceerde de regering het ‘Sint-Annaplan’, een besparingsoperatie waarbij alle overheidsdepartementen betrokken waren. Ook werd na lang aarzelen een afslanking van de Kempense Steenkolenmijnen in het vooruitzicht gesteld. In het najaar bracht een uitspraak van de Raad van State, die de burgemeesterbenoeming van José Happart in Voeren nietig verklaarde, de communautaire verscheurdheid van het land weer op het voorplan. De regeringscrisis die hierop volgde, was hevig maar van korte duur. Veel aandacht ging ook naar het proces tegen oud-premier Vanden Boeynants, diverse andere fraudeschandalen en het faillissement (en de verrassende redding) van het dagblad De Morgen. DE REDACTIE Elsevier Amsterdam/Brussel;  |
32. |
![]() |
Boeknummer: 00386
Het jaar in woord en beeld 1988 Historie -- Het jaar in woord en beeld (1988) [Diverse] Het jaar in woord en beeld Encyclopedisch jaarboek 1988 Een encyclopedisch verslag van het jaar 1987 INHOUD Samenstelling en medewerkers 4 Voorbericht 5-6 Chronologie van het jaar 1987 7-16 ALFABETISCH GEDEELTE 17-323 COMPENDIUM Necrologie 324-325 Bevolkingsgegevens Nederland 326 Bevolkingsgegevens België 327 Staatkundige en sociaal-economische gegevens van alle landen ter wereld 328-335 Sociaal-economische gegevens van de niet-westerse landen 336-338 Sociaal-economische gegevens van de OESO-landen 338 Lijst van afkortingen 339-341 Medewerkende instellingen en fotoverantwoording 342 REGISTER 343-359 VOORBERICHT De ontspanning tussen de beide grootmachten, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, werd in 1987 voortgezet en vond haar bekroning in de ondertekening van het verdrag tot beperking van de middellange afstandsraketten (INF-akkoord), waarvoor de Russische partijleider Gorbatsjov naar Washington kwam. Het door Gorbatsjov in de Sovjet-Unie op gang gezette proces van meer openheid (glasnost) en politieke en economische hervormingen (perestrojka) werd in intellectuele en artistieke kringen daar enthousiast ontvangen en uitgedragen, maar stuitte binnen het militaire en partij-apparaat op taaie weerstand. De Sovjetrussische betrokkenheid bij Afghanistan bleef ook in 1987 voortduren, maar het werd uit verklaringen van de regering in Moskou duidelijk dat men op korte termijn een oplossing wilde vinden die een terugtrekking van de Sovjettroepen mogelijk zou maken. In de Verenigde Staten bleef de schaduw van de geheime wapenleveranties aan Iran boven president Reagan en zijn naaste medewerkers hangen. De publikatie van twee rapporten, één van een door de president zelf ingestelde commissie en één van een door het Congres benoemde commissie, deed de twijfel aan de bekwaamheid en integriteit van de president en zijn persoonlijke staf alleen maar toenemen. De presidentsverkiezingen van 1988 wierpen hun schaduwen vooruit in de vorm van voorverkiezingen in enkele staten, waarbij echter nog geen duidelijke kanshebber naar voren kwam. In Midden- Amerika lanceerde de Costaricaanse president Arias Sanchez een vredesplan dat hem de Nobelprijs voor de vrede opleverde en deze ‘achtertuin’ van de Verenigde Staten een nieuwe periode van samenwerking en nationale verzoening zou moeten geven. In Suriname werd de terugkeer naar democratischer verhoudingen in gang gezet door algemene verkiezingen die overtuigend gewonnen werden door de burgerlijke partijen, waarmee een einde leek te komen aan de overheersende invloed van de militairen op het politieke leven. In Argentinië bleven de militairen zich roeren, zij het zonder veel gevolgen voor de regering van president Alfonsin, maar zijn positie werd wel verzwakt door de grote verkiezingswinst van de peronisten ten koste van zijn eigen Radicale Partij. In Chili wist president Pinochet zich te handhaven en hij leek zijn positie verder te versterken. In Haïti moesten algemene verkiezingen uitgesteld worden na gewelddadige acties van aanhangers van de verdreven president Duvalier. De Filippijnse president Aquino bleef beperkt in haar politieke mogelijkheden. Van de door haar in het vooruitzicht gestelde politieke maar vooral sociale hervormingen kon door tegenwerking uit geheel verschillende hoeken nog niet veel gerealiseerd worden, wat haar geloofwaardigheid verder ondermijnde. In Zuid-Korea koos de bevolking via een referendum met overgrote meerderheid voor een nieuwe grondwet die voorziet in democratischer verhoudingen in de toekomst. De in de Volksrepubliek China enige jaren geleden in gang gezette liberalisering werd voortgezet. De verjonging van het staats- en partijkader ging verder. In de autonome regio Tibet vonden gewelddadige demonstraties plaats tegen de Chinese aanwezigheid en er werd de terugkeer van de geestelijke leider, de dalai lama, geëist. In India bleven de tegenstellingen tussen Sikhs en Hindoes het politieke leven beïnvloeden en er was sprake van een verdere verzwakking van de positie van premier Gandhi. Het land raakte ook directer betrokken bij de conflicten tussen Tamils en Singalezen op Sri Lanka door een akkoord dat tussen de regeringen van beide staten werd gesloten dat o.a. voorzag in interventie van Indiase troepen in de strijd op het eiland. In de vele conflicten en problemen in het Midden-Oosten was een verdere internationalisering en polarisering te onderkennen. Doordat als gevolg van de oorlogshandelingen tussen Iran en Irak de vrije doorvaart in de Perzische Golf in gevaar kwam, besloten de westerse mogendheden onder aanvoering van de Verenigde Staten marine-eenheden naar het gebied te zenden. In de situatie in Libanon veranderde weinig in positieve zin en in Israël waar de verdeeldheid binnen de regering over het te voeren beleid met betrekking tot de Arabische buurlanden aanhield, kwamen de Palestijnse inwoners, met name in de Gazastrook, in toenemende mate in conflict met Israëliërs. De verdeeldheid binnen de Palestijnse bevrijdingsorganisaties werd opgeheven. In Tunesië werd president Bourguiba wegens hoge leeftijd afgezet. Premier Thatcher van Groot-Brittannië wist door een indrukwekkende verkiezingsoverwinning haar positie, in zowel binnen- als buitenland te verstevigen. Het politieke bedrijf in de Bondsrepubliek Duitsland kwam in opspraak door de zelfmoord van premier Barschel van Sleeswijk-Holstein die beschuldigd werd van malicieuze praktijken tegenover zijn politieke tegenstanders. In Frankrijk kwamen de politieke verhoudingen meer en meer in het teken te staan van de naderende presidentsverkiezingen. Oostenrijk bleef in de internationale aandacht door het oorlogsverleden van zijn president Waldheim. Een gebeurtenis die vergaande gevolgen voor vrijwel alle landen maar zeker voor de westerse industrielanden had, was de spectaculaire val van de koersen van de aandelen op de beurs in Wall Street, vrijwel onmiddellijk gevolgd door dalingen in andere belangrijke financiële centra. De eveneens aanhoudende daling van de koers van de dollar bracht de westerse landen er toe het topoverleg over een gemeenschappelijke aanpak van de gevolgen te intensiveren. In Nederland bleef de politieke discussie geconcentreerd op de bezuinigingen bij de overheid en in de sociale sector en de aanpak van de werkloosheid. Gebeurtenissen van persoonlijke aard die de aandacht trokken, waren de ontvoering van de topman van het Aholdconcern Gerrit Jan Heijn en het overlijden van de socialistische voorman en oud-premier Joop den Uyl. In België trachtte de regering het belang van het economische herstelbeleid in te roepen om de groeiende Vlaams-Waalse tegenstellingen, culminerend in de kwestie Voeren, te bezweren. De mislukking van die poging leidde in het najaar tot de val van de regering. Bij de vervroegde parlementsverkiezingen behield het ontslagnemende kabinet een zo nipte meerderheid dat een coalitiewisseling en een lange formatieperiode zo goed als onvermijdelijk waren. Een wekenlange mijnwerkersstaking kon de gedeeltelijke sluiting van de Kempense Steenkolenmijnen niet beletten en ook de Belgische spoorwegmaatschappij maatschappij was aan een strenge sanering toe. Vóór de haven van Zeebrugge kwamen tientallen mensen om bij het kapseizen van een veerboot. DE REDACTIE Elsevier Amsterdam/Brussel;  |
33. |
![]() |
Boeknummer: 00387
Het jaar in woord en beeld 1989 Historie -- Het jaar in woord en beeld (1989) [Diverse] Het jaar in woord en beeld Encyclopedisch jaarboek 1989 Een encyclopedisch verslag van het jaar 1988 INHOUD Samenstelling en medewerkers 4 Woord vooraf van de uitgever 5 Voorbericht 7-8 CHRONOLOGIE VAN HET JAAR 1988 9-64 MENS EN MAATSCHAPPIJ 65-222 LANDENOVERZICHT 223-321 Artikelen 224-321 Bevolkingsgegevens Nederland 322 Bevolkingsgegevens België 323 Staatkundige en sociaal-economische gegevens van alle landen ter wereld 324-331 Sociaal-economische gegevens van de niet-westerse landen 332-334 Sociaal-economische gegevens van de OESO-landen 334 LIJST VAN AFKORTINGEN 335-337 MEDEWERKENDE INSTELLINGEN EN FOTOVERANTWOORDING 338 NECROLOGIE 339-340 REGISTER 341-359 INHOUDSOPGAVE 360 Geachte Lezer, Voor u ligt het Winkler Prins Jaarboek. Het biedt u de samenvatting van de belangrijkste nieuwsfeiten van 1988. De redactie heeft zorgvuldig de relevante feiten verzameld, voor u samengevat en gemakkelijk toegankelijk gemaakt. Daarbij is voor een deel gebruik gemaakt van bronnen die pas in het voorjaar 1989 zijn verschenen. Daarom verschijnt het Winkler Prins Jaarboek eerst in september, maar daarmee is het ook een uiterst complete samenvatting. De opzet van dit Winkler Prins Jaarboek is, vergeleken met de voorgaande edities, iets veranderd en daarmee duidelijk verbeterd. Om de vele informatie die het Winkler Prins Jaarboek bevat, nog toegankelijker te maken, is met ingang van deze editie gekozen voor een andere rangschikking van de verschillende onderdelen. De chronologie, sinds jaren een vast onderdeel van het jaarboek, is aanzienlijk uitgebreid. Het alfabetisch gedeelte is in tweeën gesplitst, allereerst een alfabetisch gerangschikt gedeelte onder de naam Mens en Maatschappij, met vaste en wisselende trefwoorden, en vervolgens een landenoverzicht. De andere onderdelen van het Jaarboek, zoals statistische gegevens, tabellen, lijsten van afkortingen en register, zijn uitgevoerd zoals u in de voorafgaande jaren gewend was. De redactie zou graag uw suggesties ontvangen voor aanvullingen of verbeteringen van het Winkler Prins Jaarboek. Daarmee kan bij de samenstelling van de volgende edities rekening gehouden worden. Wij wensen u vele plezierige uren met het Winkler Prins Jaarboek toe. De uitgever VOORWOORD 1988 zal waarschijnlijk de geschiedenis ingaan als het jaar, waarin een aantal al jaren slepende internationale conflicten opgelost of dichter naar een oplossing gebracht werden. Allereerst werd de enige jaren geleden ingezette politiek van toenadering tussen de twee grootmachten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, bekroond met de ondertekening van het INF-akkoord dat voorziet in de afschaffing van de korte-afstandraketten, die de beide machtsblokken op elkaars grondgebied gericht hadden. Tevens werden ook regelingen getroffen voor een aantal lokale conflicthaarden, waarbij de beide mogendheden of hun bondgenoten betrokken waren of dreigden betrokken te raken. De bloedige Golfoorlog tussen Irak en Iran, die duizenden mensenlevens heeft gekost, werd beëindigd; de Sovjet- Unie kondigde aan haar troepen uit Afghanistan te zullen terugtrekken en er waren voor het eerst officiële contacten tussen Moskou en Peking, die mogelijk in een duurzamer overlegsituatie zullen uitmonden. In Afrika kwam een akkoord tot stand tussen Zuid-Afrika, Angola en Cuba over de beëindiging van de burgeroorlog in Angola en de staatkundige toekomst van Namibië, en er werd een akkoord gesloten tussen Marokko en het Polisario over de Westelijke Sahara. In het Midden-Oosten werd door de militante opstelling van de Palestijnse bevolkingsgroep in de door Israël bezette gebieden, en door het initiatief van koning Hoessein van Jordanië om zijn aanspraken op de door Israël bezette Westoever op te geven, en het daarop volgende uitroepen van een autonome Palestijnse staat, de al jaren durende status quo doorbroken en mogelijk een uitzicht op een oplossing van het Palestijnse probleem geboden. Bij de grote mogendheden veranderde er binnenslands ook het nodige. In de Verenigde Staten won Reagans partijgenoot Bush op overtuigende wijze de presidentsverkiezingen. In de Sovjet-Unie wist partijleider Gorbatsjov zijn positie verder te verstevigen door tegenstanders van zijn op openheid en herstructurering gericht beleid uit te schakelen, zijn voorstellen voor politieke hervormingen aanvaard te krijgen en zich tot staatshoofd te laten kiezen. De liberalisering van de berichtgeving in de media en van het artistieke leven in het algemeen werd voortgezet en leidde o.a. tot ongekende onthullingen over het Stalinistische verleden en zelfs tot rehabilitatie van tot nog toe doodgezwegen of verketterde communisten van het eerste uur. De grotere openheid leidde ook tot kritische kanttekeningen bij één van de grondslagen van de huidige Sovjet-Unie: het samenleven binnen een federatief staatsverband van volken met geheel verschillende etnische, culturele en historische achtergronden. Met name in de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen werd openlijk geageerd tegen de monopoliepositie van de communistische partij. In de Kaukasische republieken kwam het tot bloedige onlusten die met militair geweld onderdrukt moesten worden n.a.v. protesten tegen de positie van de Armeense minderheid in de republiek Azerbajdzjan. De Oosteuropese staten gaven elk hun eigen invulling aan de door Moskou nu openlijk gepropageerde perestrojka, waarbij de DDR en Tsjechoslowakije zich het behoudendst opstelden en Hongarije het verst ging. In Polen bleef de verboden vakbeweging Solidariteit ook in 1988 een machtsfactor, waarmee staat en partij rekening moesten houden. In de meeste Westeuropese landen zette het economisch herstel dat enkele jaren geleden begon, verder door. De groeicijfers waren bevredigend maar de werkloosheid liep in de meeste landen niet noemenswaard terug en lijkt daarmee een structureel probleem te blijven. In Frankrijk werd president Mitterrand op overtuigende wijze herkozen wat hem in de gelegenheid stelde een partijgenoot tot premier te benoemen, waarmee een eind kwam aan de ongelukkige situatie waarbij een politieke tegenstander van het staatshoofd het premierschap bekleedde. De Bondsrepubliek Duitsland werd opgeschrikt door de plotselinge dood van de sterke man van Beieren, Franz Josef Strauss. De sterke vrouw van Groot-Brittannië, Margaret Thatcher, wist zich mede dankzij een sterk verdeelde oppositie te handhaven. In Latijns-Amerika traden veel nieuwe staatshoofden voor het voetlicht. Mexico, Venezuela en Ecuador kozen een nieuwe president. Chili’s dictator Pinochet kreeg van het electoraat te horen dat een voortzetting van zijn ambtsperiode niet gewenst werd en in Suriname werd een nieuwe president beëdigd en leek een nieuwe fase ingeluid te zijn op weg naar een verdere democratisering van de samenleving. In Panama wist de sterke man Noriega, in opspraak gekomen door beschuldigingen van betrokkenheid bij drugshandel, zich ondanks openlijke inmenging van de Verenigde Staten te handhaven. In Nicaragua kwam het tot een akkoord tussen de contra’s en de Sandinisten, en Haïti beleefde wederom een staatsgreep. De Volksrepubliek China, T’ai-wan en Zuid-Korea kregen elk een nieuw staatshoofd, terwijl in China de verjonging van het partij- en regeringsapparaat voortgezet werd. Ook in de Volksrepubliek stak het nationaliteitenprobleem weer de kop op door de onlusten in Tibet die met militair geweld onderdrukt werden. In Pakistan leek in de politiek een nieuwe periode aangebroken met de verkiezingsoverwinning van Benazir Bhutto, de dochter van de in 1980 ter dood gebrachte tegenstander van generaal Zia ul-Haq, die zelf bij een vliegtuigongeluk om het leven kwam. Op de Filippijnen bleef mevrouw Aquino aan de macht ondanks toenemende kritiek op haar naaste omgeving en met name haar familieleden. In Zuid-Afrika verloren de gematigden aan invloed door de verkiezingswinst van de Conservatieve partij en een poging van de regering om haar de wind uit de zeilen te nemen door een verbod van een groot aantal anti- apartheidsgroeperingen liep op niets uit door een algemene proteststaking van de zwarte bevolkingsgroep. Ook in Israël wonnen de behoudende groeperingen aan invloed door de verkiezingswinst van de religieuze partijen. Voor het eerst werd ook door met Israël sympathiserende landen openlijk kritiek geleverd op het optreden in de bezette gebieden. In Nederland kon de regering geruststellende woorden laten horen over de economische ontwikkelingen, maar niet over de werkgelegenheid die ver achterblijft bij het aanbod van arbeid. De bezuinigingsoperatie van de overheid werd verder voortgezet, zij het dat meer en meer belangengroepen daar bezwaar tegen aantekenden. Een kabinetscrisis over het rapport van de parlementaire enquêtecommissie die een onderzoek had ingesteld naar de gang van zaken bij de aanmaak van een nieuw fraudebestendig paspoort, werd door bekwaam manoeuvreren van premier Lubbers voorkomen. De opzienbarende ontvoeringszaak van Heijn vond zijn ontknoping met de arrestatie van de dader en de vondst van het stoffelijk overschot van het slachtoffer. In België begon het verslagjaar met een spectaculaire beursstrijd rond de Generale Maatschappij, de belangrijkste Belgische holding; hoofdrolspelers waren Italiaanse en Franse kapitaalgroepen. Formateur J.-L. Dehaene kreeg na maandenlange onderhandelingen een stabiele vijfpartijenregering op de been, opnieuw geleid door W. Martens. Deze bracht nog binnen het jaar o.m. de eerste twee fasen van een ingrijpende, federalistische staatshervorming en een belastinghervorming tot stand. In het najaar raakte België verwikkeld in diplomatieke schermutselingen met zijn vroegere kolonie Zaïre. Meer nog dan in voorafgaande jaren kwam de problematiek met betrekking tot het behoud van het milieu in de belangstelling. De onthullingen over de verslechtering van het milieu namen snel in aantal toe en deden overheden en internationale samenwerkingsorganisaties rapporten en meerjarenplannen publiceren, zonder dat er overigens concrete maatregelen werden genomen. De redactie en de auteurs hebben zich veel inspanningen getroost deze grote verscheidenheid aan gebeurtenissen en ontwikkelingen overzichtelijk te rangschikken om zo het Jaarboek 1989 een betrouwbare historische bron te laten zijn. Winkler Prins Redactie Elsevier Amsterdam/Brussel;  |
34. |
![]() |
Boeknummer: 00391
Het jaar in woord en beeld 1993 Historie -- Het jaar in woord en beeld (1993) [Diverse] Het jaar in woord en beeld Encyclopedisch jaarboek 1993 Een encyclopedisch verslag van het jaar 1992 Inhoud 7. De wereld in 1992 - Hans van der Meulen 13. Chronologie van 1992 - Rik Fransen, Jet van Motman 63. Politiek 64.Europa en het Verdrag van Maastricht - Paul Tennissen 68. De toekomst van het GOS - Huib Hendrikse 72. De Joegoslavische brandhaard - Wilma van Meteren 76. Beelden van Afrika - Peter Geschiere 80. Landen - Sorin Alexandrescu, Eric Beijen, Han ten Brummelhuis, Jac Dijt, Jozien Driessen-van het Reve, Geert Groot Koerkamp, Wim van Haaren, Paul Hoebink, Theo Jonker, John Kleinen Stefan Landsberger Laszló Maracz, Johan van Minnen, Jet van Motman, Otto van den Muijzenberg, Guido Peeters, Stephan Raes, Pieter de Rijke, Janet Rodenburg, Karel Roskam, Erik van Schaik, Willem van Schendel, Henk en Nico Schulte Nordholt, Theo van Toor, Nevenka Tromp-Vrkic, Boudewijn Walraven 287. Organisaties - Eric Beijen, Karel Blei, Lambert van Gelder, Wim van Haaren, Ruud Hoff, Jan Klabbers, Dick Leurdijk, Hans van der Meulen, Otto van den Muijzenberg 295. Maatschappij 296. De wereldeconomie in 1992 - Ed Lof 300. Migratie in Europa - Han Entzinger 304. Varia - Paul Brandt 311. Nieuwe produkten - Frans Duivis 317. Cultuur 318. Presentatie Nederlandse cultuur in het buitenland - Maarten Mourik 322. Beeldende kunst - Veerle van Durme, Ankie de Jongh-Vermeulen 328. Dans - Conrad van de Weetering 330. Film - Hans Beerekamp 336. Literatuur - Jaap Goedegebuure, Joop Strating 344. Media - Joan Hemels, Jan Drijvers 350. Mode - Marian Conrads 352. Muziek - Hans de Velde, Erna Metdepenninghen, Erik van den Berg, Rob Leurentop, Swie Tio 360. Theater - Willem Rodenhuis, Pol Arias 363. Vormgeving - Renny Ramakers 365. Wetenschap 366. De milieutop in Rio - Lucas Reijnders 370. Veiligheid in het verkeer - Willem A. Wagenaar 374. Dendrochronologie in beweging - Aart Brouwer 378. Varia - George Beekman 385. Sport - Frans Duivis 403. Overleden in 1992 - Jolijn van Dop, Jan Fraipont 417. Het weer - Francis Bauwens (KMI, Ukkel), Peter Timofeeff (KNMI, de Bilt) 421. Prijzen - Maggy Groenewald-Froger 425 Register 432 Fotoverantwoording De wereld in 1992 Het jaar 1992 stond in het teken van groeiende etnische spanningen in Midden- en Oost-Europa, zowel binnen landen als tussen landen onderling. Europa, dat sinds het begin van de jaren vijftig zo ongeveer het meest stabiele deel van de wereld was geweest, werd hierdoor een van de grootste mondiale conflictgebieden. Internationale bemoeienis was niet toereikend om de groeiende instabiliteit, de wrede etnische zuiveringsacties en de zorgwekkende economische teruggang in grote delen van oostelijk Europa tegen te houden. Joegoslavië Dat gold zeker voor het voormalige Joegoslavië, hoewel hier aanvankelijk een keer ten goede viel te constateren. De vijftiende wapenstilstand in de gevechten tussen Kroatië en het door Serviërs geleide Joegoslavische federale leger, die begin januari door de speciale VN-afgezant Cyrus Vance bereikt was, bleek goed te worden nageleefd. Hierdoor werd de weg geëffend voor de stationering van VN-vredestroepen. Deze internationale strijdmacht, die met 14000 man een der grootste uit de VN-geschiedenis was en contingenten uit 30 landen bevatte, begon in de loop van maart posities in te nemen. De meeste troepen werden geplaatst in Oost- en Zuid-Kroatië, en wel in de drie Servische enclaves Oost- en West-Slavonië en Krajina. Aanvankelijk heerste grote bezorgdheid over de veiligheid van deze troepen. Servische guerrillaleiders in de enclaves beschouwden de VN als handlangers van de Kroaten en dreigden met aanslagen. De Kroatische president Franjo Tudman daarentegen vreesde dat de VN-macht het verlies van een deel van zijn grondgebied aan Servië zou legitimeren en wilde daarom slechts met stationering voor de duur van een jaar akkoord gaan. Niettemin bleef het in Kroatië in 1992 betrekkelijk rustig. Bosnië Dat was niet het geval in Bosnië-Herzegovina. Toen in deze deelrepubliek stappen werden ondernomen om, naar het voorbeeld van Slovenië en Kroatië, de onafhankelijkheid uit te roepen, kwam het al gauw tot heftige gevechten tussen Kroatische en Moslimse troepen enerzijds en eenheden van het federale Joegoslavische leger en Servische guerrillastrijders aan de andere kant. De lont in het kruitvat was het referendum op 29 februari en 1 maart. Hierbij stemde 99,4% van de kiezers voor volledige zelfstandigheid. De overgrote meerderheid van de Serviërs, die ruim 30% van de bevolking uitmaakten, boycotte het referendum echter: onafhankelijkheid hield voor hen in dat ze in plaats van de grootste bevolkingsgroep (in Joegoslavië) een minderheid (in Bosnië) zouden worden. (Moslims vormden 44% van de Bosnische bevolking, Kroaten 17%). Op 27 maart riepen de Servische leiders in Bosnië een eigen republiek uit en begonnen ze, met hulp van het naburige Servië, grote delen van het land van Kroaten en vooral Moslims te ‘zuiveren’. Onder meer waren de Serviërs eropuit in Bosnië corridors tot stand te brengen naar Servische enclaves in Kroatië. Maar uit het feit dat ze in de loop van het jaar 70% van het Bosnische grondgebied bezetten, kon worden afgeleid dat het tevens hun bedoeling was de Servische minderheid in de republiek aan een overheersende positie te helpen. Op 21 april kwam Sarajevo, met zijn sterk gemengde bevolking, onder artillerievuur te liggen. De Servische beschietingen van de hoofdstad zouden het gehele jaar voortduren. Voedsel werd steeds schaarser omdat internationale hulpkonvooien vaak hun bestemming niet bereikten. Maar ook buiten de hoofdstad speelden zich verschrikkelijke taferelen af. Begin augustus kwamen de eerste berichten naar buiten over Servische concentratiekampen voor Kroaten en vooral Moslims. Martelingen en moordpartijen bleken hier dagelijks voor te komen. Ook de ‘etnische zuiveringen’ in de Bosnische dorpen gingen gepaard met moorddadig geweld tegen de burgerbevolking en verkrachtingen van vrouwen. De buitenwereld, en in het bijzonder de Britse Lord Carrington (tot eind augustus hoofd van de EG-vredesconferentie over Joegoslavië), deed vergeefse pogingen een staakt-het-vuren en een politieke regeling tot stand te brengen. De Veiligheidsraad van de VN kondigde op 30 mei sancties tegen Servië af, waaronder een verplichte, maar onvoldoende nageleefde, economische boycot. Eind augustus kwam in Londen onder auspiciën van de VN een groot aantal landen bijeen, dat onder meer besloot tot intensieve hulpacties en afkondiging van een verbod op militaire vluchten boven het voormalige Joegoslavië. Opnieuw brachten internationale bemiddelaars - Cyrus Vance en de Brit Lord Owen, die Lord Carringtons werkzaamheden overnam - de verschillende partijen in Bosnië rond de tafel. Ingrijpen Resultaten bleven echter ook nu uit. De strijd laaide in het najaar van 1992 zelfs nog hoger op omdat Kroaten en Moslims zich steeds hardnekkiger tegen de Servische milities teweerstelden. De buitenwereld bleek ernstig verdeeld over de vraag of er militair ingegrepen moest worden. Toen bijvoorbeeld Amerikaanse diplomaten begin oktober in de Veiligheidsraad de inzet van luchtmachteenheden suggereerden, om het door Servië voortdurende geschonden verbod op militaire vluchten effectief te maken, bleken Groot-Brittannië en Frankrijk grote bezwaren te hebben. Pas toen bij de Servische presidentsverkiezingen van 20 december Slobodan Milosevic werd herkozen lieten deze landen hun verzet varen en kon de Veiligheidsraad de beraadslagingen over het gebruik van geweld hervatten. Ook over een politieke oplossing voor Bosnië kon het Westen het onderling moeilijk eens worden. Het aarzelde tussen terugkeer naar de toestand die voor het conflict bestond (een multi-etnische eenheidsstaat onder een Moslim-premier) en opsplitsing van Bosnië volgens etnische criteria. De eerste mogelijkheid was praktisch onuitvoerbaar, de tweede zou een vorm van erkenning van de ‘etnische zuivering’ inhouden. Wat de Bosnische Moslims bovenal vreesden, was een onderling akkoord tussen Kroatische en Servische leiders over een deling van Bosnië. Sinds 1990 werd hier herhaaldelijk over onderhandeld; naarmate voor de Serviërs met doorvechten minder te winnen en meer te verliezen viel, nam de kans op een ondershands vergelijk toe. Tegelijk groeide hierdoor echter de kans op radicalisering onder de Moslims, die op de sympathie konden rekenen van landen als Iran, Libië en ook Turkije. Gemenebest van Onafhankelijke Staten Conflicten en desintegratieverschijnselen deden zich ook op grote schaal voor in de voormalige Sovjetunie. Het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, dat eind '1991 haastig in het leven was geroepen toen de Sovjetunie ophield te bestaan, bleek een bron van nieuwe spanningen te worden. Rusland hoopte op een soort statenbond, weliswaar zonder leidend centrum, maar wel met gemeenschappelijke organen. Daarentegen stelde Oekraïne juist het bereiken van zijn volledige zelfstandigheid centraal en beschouwde men in Kiev het GOS slechts als een zeer tijdelijk arrangement. Het was haast een wonder dat er toch nog een samenwerkingsverband te realiseren viel. Ook in 1992 bleef de relatie tussen beide republieken overigens explosief. Oekraïne kwam met enkele zeer controversiële aanspraken. Het eiste de jurisdictie op over alle ex-Sovjetstrijdkrachten op zijn grondgebied, waaronder de Zwarte-Zeevloot. Ook eiste het dat de Krim deel van de nieuwe staat zou blijven uit maken. Het deed bovendien pogingen een deel van het Sovjetkernarsenaal voorlopig onder zijn beheer te houden, ondanks aandringen van Moskou (en ook Washington) om met de status van niet-kernwapenland akkoord te gaan. Door de Oekraïense houding stagneerde de tenuitvoerlegging van het START-verdrag, dat op 31 juli 1991 door de VS en de toenmalige Sovjetunie was gesloten en dat voorzag in een vermindering van de strategische kernarsenalen met ten minste 30%. Niettemin ondertekenden op 18 juni de presidenten Bush en Jeltsin een overeenkomst over verdere verminderingen, tot ongeveer een derde van de toenmalige bestanden. Ook dit START 11-verdrag, dat eind 1992 in zijn definitieve vorm kon worden gegoten, bleek echter geblokkeerd te worden door de Oekraïense weigering om in te stemmen met de ontmanteling van ‘zijn’ deel van het voormalige Sovjetarsenaal. Voor Rusland vormden de Oekraïense opvattingen over onafhankelijkheid een regelrechte provocatie. Conservatieve, maar ook meer gematigde krachten in Moskou werden gesterkt in hun overtuiging dat Jeltsin niet alleen de Sovjetunie om zeep had geholpen, maar ook Ruslands positie als grote mogendheid had ondermijnd. Etnische problemen Ook in andere republieken bevonden zich Russische minderheden: in totaal woonden er zo’n 25 miljoen Russen buiten Rusland. In het bijzonder in de Baltische republieken bleken ze gediscrimineerd te worden, wat maakte dat ook de relaties tussen Moskou en Estland, Letland en Litouwen zeer gespannen raak- ten, In geen van bovengenoemde gevallen kwam het echter tot gewelddadige botsingen op grote schaa. Maar in andere delen van de voormalige Sovjetunie ging het minder vreedzaam toe. Zo braken in de ex-Sovjetrepubliek Moldavië begin 1992 hevige gevechten uit. Eerder had daar een deel van de bevolking, voornamelijk Russen en Oekraïeners, zich onder leiding van orthodoxe communisten verenigd in een afzonderlijke republiek langs de linkeroever van de Dnjestr. Het argument voor deze afscheiding was dat de Moldavische regering uit was op gedwongen ‘roemenisering’ en hereniging met het naburige Roemenië. Op 28 maart kondigde Moldavië de noodtoestand af en verhevigden de gevechten tussen Moldavische troepen en Russische gardisten van de ‘Dnjestrrepubliek’. Het conflict was mede daarom zo gevaarlijk omdat in de afgescheiden republiek eenheden waren gestationeerd van het 14de leger van de voormalige Sovjetunie, die zich soms met de strijd dreigden te bemoeien. Een ander toneel van hevige strijd vormde de Kaukasus. Armenië en Azerbajdzjan bleven elkaar naar het leven staan over de status van de enclave Nagorno-Karabach, waar de meerderheid van de bevolking uit Armeniërs bestaat, maar die sinds 1921 tot Azerbajdzjan behoort. In Georgië, met zijn gecompliceerde etnische structuur, laaiden voortdurend burgeroorlogen op. De verdrijving van de eind 1991 democratisch gekozen president Zviad Gamsachoerdia en de installatie van Edoeard Sjevardnadze tot voorzitter van een nieuw opgerichte Staatsraad, op 10 maart, betekenden zeker niet het einde van de chaotische en gewelddadige conflicten in deze republiek. Ook binnen Rusland, verreweg de grootste onder de nieuwe republieken, was het hier en daar zeer onrustig. Nationalistische uitbarstingen van geweld in gebieden als Tatarstan en de noordelijke Kaukasus leken het begin te zullen vormen van een uiteenvallen van de Russische federatie. Ook tegenover deze ontwikkeling stond de Russische president Jeltsin machteloos. Economische malaise De kritiek op hem van de kant van nationalisten en ex-communisten groeide in de loop van het jaar krachtig, wat maakte dat de Russische leiders ook hun economische hervormingsplannen niet behoorlijk konden uitvoeren. Slechts tot op zekere hoogte maakte Rusland vorderingen met het proces van economische hervormingen: prijzen werden geliberaliseerd, het socialistische stelsel van gecentraliseerde verdeling werd grotendeels ontmanteld en Moskou en andere grote steden veranderden door de komst van tienduizenden straathandelaren sterk van karakter. De privatisering van grote ondernemingen kwam echter slechts aarzelend op gang. Nieuwe ondernemers bleken zich meer aangetrokken te voelen tot handel dan tot produktie. De afspraken met het Internationaal Monetair Fonds wat betreft inflatie en begrotingstekorten werden niet nageleefd, en mede als gevolg hiervan bleven massale buitenlandse investeringen uit. Begin december weigerde het door conservatieven overheerste Russische parlement akkoord te gaan met het aanblijven van de liberaal Jegor Gaidar als premier. Dit betekende een zware tegenslag voor Jeltsin. De opvolger van Gaidar, ViktorTsjernomyrdin, verklaarde na zijn benoeming op 14 december dat hij aan het hervormingsbeleid zou vasthouden, maar niet ‘ten koste van verdere verarming van het volk’. Oost-Europa Desintegratieverschijnselen deden zich echter ook voor in landen die aanvankelijk een vrij zonnige toekomst leken te hebben. Dat gold in het bijzonder voor Tsjechoslowakije. Op 5 juni werden daar federale verkiezingen gehouden die in Slowakije een zege opleverden voor de linkse nationalisten van Vladimn- Meciar en die in de Tsjechische landen de liberalen van Vaclav Klaus aan de macht hielpen. De twee politici kregen van president Vaclav Havel de opdracht samen een nieuwe federale regering te vormen. Ze konden het echter slechts eens worden over de ontbinding van de federatie. Eind augustus kwamen ze overeen dat deze ontbinding op 1 januari 1993 van kracht zou worden. In het bijzonder de toekomstige Slowaakse republiek leek, als het armste deel der natie, moeilijke tijden tegemoet te gaan. Spanningen rezen met het naburige Hongarije toen Slowakije in september een grondwet aanvaardde waarin het Slowaaks als ‘staatstaal’ werd aangeduid. Mede hierom maakte Boedapest zich zorgen over het lot van de 600000 Hongaren in de Slowaakse republiek. Niet verrassend in dit verband is dat het meest homogene van de Oosteuropese landen, nl. Polen, in 1992 weinig onrust kende. Aan een periode van moeizaam zoeken naar een goed functionerende regering kwam een einde toen begin juli Hanna Suchocka erin slaagde een uit zeven partijen bestaande coalitie te vormen die de tegenstellingen in het Poolse parlement redelijk wist te overbruggen. Europese eenwording Anders dan in het voorafgaande jaar, vielen er in 1992 ook in westelijk Europa tekenen van desintegratie en groeiende instabiliteit waar te nemen. In het bijzonder de Europese eenwording had met ernstige tegenslagen te kampen. ‘1992’ was oorspronkelijk bedoeld als het jaar waarin de plannen voor een gemeenschappelijke markt, zonder binnengrenzen, afgerond zouden worden en een periode van nog grotere welvaart zou aanbreken. Deens nee De verschillende regeringen hadden bovendien gerekend op een snelle ratificatie van het ambitieuze Verdrag van Maastricht (1991), dat richtlijnen geeft voor aanzienlijk verdere economische en politieke integratie. Het was daarom een geduchte tegenvaller dat de Deense kiezers op 2 juni met 50,7% tegen 49,3% het Verdrag verwierpen. Strikt genomen betekende de weigering van één van de twaalf ondertekenaars om het Verdrag goed te keuren het einde van de overeenkomst. Dat was echter niet de conclusie die de EG-ministers van Buitenlandse Zaken trokken toen ze op 4 juni bijeenkwamen. Ze maakten de Denen duidelijk dat er geen sprake zou zijn van heronderhandeling. Zij zouden wél doorgaan met de ratificatie en desnoods Denemarken aan zichzelf overlaten. De redenen lagen voor de hand. Frankrijk wilde graag een hechte monetaire unie en de totstandkoming van één Europees defensiebeleid. Duitsland was ervan overtuigd dat een meer verenigd Europa de beste basis vormde voor een verenigd Duitsland. De Benelux-landen bleven vasthouden aan hun federale doelstellingen, hierin bijgevallen door Italië. Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland beschouwden het Verdrag als onderdeel van een pakket afspraken waartoe ook de toezegging van meer EG-steun aan de vier armste lidstaten behoorde. Ook de Britse regering, hoewel deze nooit enthousiast was geweest, wilde niet haar plaats in ‘het hart van Europa’ kwijtraken. Niettemin bleek al gauw dat het Deense ‘nee’ de ratificatie in enkele andere landen sterk zou bemoeilijken. Dat gold om te beginnen voor Frankrijk, waar president Francois Mitterrand een referendum uitschreef voor 20 september, aanvankelijk in de overtuiging dat een ruime meerderheid voorstander zou zijn. Dat bleek tegen te vallen, want slechts 51 % van de Fransen ging akkoord. Het onverwacht grote aantal nee-stemmen had te maken met vrees voor het verlies van de Franse soevereiniteit, afkeer van de ‘technocraten’ in Brussel, zorgen om het Duitse overwicht binnen de Gemeenschap, en niet te vergeten de impopulariteit van president Mitterrand. In de loop van september ontstond een nieuwe bedreiging voor Maastricht door de grote onrust op de Europese geldmarkt, die ertoe leidde dat Groot-Brittannië en Italië het wisselkoers-mechanisme (Europees Monetair Stelsel, EMS) van de EG verlieten. Ook de Franse frank kwam onder grote druk te staan. Hierdoor werd twijfel gezaaid over de haalbaarheid van een der belangrijkste onderdelen van Maastricht, nl. de Economische en Monetaire Unie. Edinburgh In Groot-Brittannië groeide in de hieropvolgende weken de tegenstand tegen het Verdrag zodanig dat premier Major het Lagerhuis om een uitspraak vroeg. Slechts met een meerderheid van drie stemmen - een deel van Majors eigen Conservatieve partij stemde tegen - besloot het parlement begin november de ratificatieprocedure in gang te zetten. Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Edinburgh, op 11 en 12 december, probeerden de regeringsleiders de scherven van de afgelopen maanden wat te lijmen. Zo werd de Denen via een gecompliceerde formule de mogelijkheid geboden bepaalde onderdelen van Maastricht niet na te komen. Een tweede Deens referendum, in 1993, zou hopelijk een positieve uitslag opleveren en kon aldus een gunstige invloed hebben op de uiteindelijke beslissing van het Lagerhuis. In Edinburgh werd tevens besloten om in 1993 onderhandelingen te openen met Noorwegen, Zweden, Finland en Oostenrijk over hun eventuele toetreding tot de Gemeenschap. Zwitserland, dat aanvankelijk ook kandidaat was, leek voorlopig buiten Europa te zullen blijven toen de kiezers zich begin december uitspraken tegen toetreding tot de Europese Economische Ruimte (EER), die in 1991 tussen EG en EVA was overeengekomen. Politieke crises De crisis in de EG vormde in wezen een afspiegeling van de crises die de regeringen van de grootste lidstaten doormaakten. In Bonn, Parijs, Londen en Rome waren regeringen aan de macht die alle zeer impopulair waren en waarvan het prestige zwaar was aangetast door factoren als grote werkloosheid, als bedreigend ervaren immigratie, verheviging van de recessie en door problemen die onvermijdelijk ontstaan wanneer een partij te lang aan de macht is. Zeker in Italië deden zich ernstige desintegratieverschijnselen voor. Zo trad de mafia steeds gewelddadiger op. Op 23 mei werd in Palermo rechter Giovanni Falcone, die door zijn optreden tegen de ‘mafiosi’ bekendheid had verworven, het slachtoffer van een bomaanslag. Twee maanden later werd zijn collega-maffiabestrijder Paolo Borsellino op dezelfde wijze vermoord. Pogingen van de Italiaanse regering het gezwollen overheidsbudget flink te reduceren, waren in oktober aanleiding tot een golf van stakingen en demonstraties. Zorgwekkend was ook de uitslag van plaatselijke verkiezingen op 27 september in Mantua, waarbij de twee grote partijen werden weggevaagd en de regionale afscheidingsbeweging Lega Lombarda een derde van de stemmen kreeg. Racistisch geweld Beklemmender nog waren de ontwikkelingen in Duitsland, waar neonazistische jongeren keer op keer gewelddaden pleegden, in het bijzonder tegen buitenlanders. Zeker toen in augustus een bende ultrarechtsen in de Oostduitse havenstad Rostock een verblijfplaats voor asielzoekers - vooral Vietnamezen en zigeuners - aanviel en het complex in brand stak, ging er een golf van ontzetting over Duitsland en de rest van Europa. Het was overigens maar één van de vele honderden aanslagen op asielzoekers, vernielingen van joodse grafstenen en andere vormen van gewelddadig extremisme. Het rechtse extremisme werd steevast aan een combinatie van twee oorzaken toegeschreven. In de eerste plaats zou de sterk toegenomen stroom asielzoekers uit Oost-Europa en delen van de Derde Wereld de vreemdelingenhaat enorm hebben aangewakkerd. Het aantal asielzoekers dat in 1992 Duitsland binnenkwam - en daar dankzij de liberale wetgeving voorlopig kon blijven - lag boven de 400 000. De tweede oorzaak was de economische recessie. Anders dan bondskanselier Helmut Kohl in 1990 voorspeld had, was de Duitse eenwording een geldverslindende zaak en was er voorlopig geen kijk op dat de Oostduitse economie zich op korte termijn tot een produktieve vrije-markteconomie zou ont- wikkelen. In het voormalige Oost-Duitsland bracht dit vooral massale werkloosheid, in westelijk Duitsland gaf het aanleiding tot groeiende ergernis over een dalende levensstandaard en hogere belastingen. Anders dan regeringswoordvoerders soms betoogden, bleef het rechtse extremisme niet beperkt tot kleine groepen ‘skinheads’ en neonazistische jongeren. In april behaalden de Republikaner, een extreem rechtse partij onder leiding van de voormalige SS-er Franz Schönhuber, bij verkiezingen in Baden-Württemberg, 10,9% van de stemmen. Een andere partij die electorale winst boekte, en die zich speciaal tegen vreemdelingen richtte, was de Deutsche Volksunion. In oostelijk Duitsland werden de Deutsche Alternative de leidende ultra-rechtse partij. Amerikaanse verkiezingen In 1992 vonden in de Verenigde Staten presidentsverkiezingen plaats, de eerste sinds het einde van de Koude Oorlog. Tot medio 1991 leek een tweede ambtstermijn voor president George Bush binnen bereik te liggen. Amerika had onder zijn bewind eerst de ineenstorting van het communisme meegemaakt en vervolgens had het met succes, aan het hoofd van een internationale coalitie van bijna dertig landen, Irak uit Koeweit verdreven. De Amerikaanse kiezers bleken zich echter voor alles zorgen te maken over Amerika’s verlies aan economische kracht, de ontoereikende medische en onderwijsvoorzieningen, de verpaupering in de grote steden, enz. Het verwijt aan Bush luidde vooral dat hij op deze gebieden geen strategie ontwikkeld had en dat hij al zijn aandacht op de buitenlandse politiek had geconcentreerd. Zijn belangrijkste tegenstander, de Democraat Bill Clinton, betoogde bovendien met succes dat Bush de noodzaak tot optreden tegen Saddam Hussein zelf geschapen had door hem tot kort voor de Iraakse invasie van Koeweit te verwennen met leningen en wapenleveranties. Bush bleek hierop geen antwoord te hebben. Op de Republikeinse conventie in Houston benadrukte hij dat morele normen, en in het bijzonder ‘family values’, slechts veilig waren bij zijn eigen partij. Clinton, die zich tot een onvermoeibaar redenaar ontpopte, wist Bush op 3 november met een krappe voorsprong te verslaan. Onverwacht succesvol was tevens de miljardair Ross Perot, die als onafhankelijk kandidaat 19% van de stemmen behaalde. Perot wist knap in te spelen op de groeiende afkeer bij het electoraat van de politici in Washington. De verkiezingsstrijd in de VS, en de neiging van beide kandidaten om zich voornamelijk op binnenlandse problemen te concentreren, betekende dat er van Amerikaans internationaal leiderschap in 1992 weinig sprake was. Tekenend was dat in augustus minister van Buitenlandse Zaken James Baker aftrad om zich te kunnen wijden aan het leiden van de verkiezingscampagne van president Bush. Het gebrek aan Amerikaanse leiding manifesteerde zich onder meer op de Balkan, waar het zoeken naar oplossingen grotendeels aan de Europeanen werd overgelaten. Verwaarloosd werd echter ook de regio die eerder bij uitstek de belangstelling van Baker had genoten, het Midden-Oosten. Vredesbesprekingen Hier deed zich een onverwachte mogelijkheid voor om tot een doorbraak in het vredesproces te komen, toen door de Israëlische verkiezingen van 23 juni een einde kwam aan een 15-jarige regeringsperiode van de Likudpartij. De nieuwe premier, Yitzhak Rabin, had zich tijdens de campagne aanmerkelijk minder terughoudend opgesteld tegenover de eind 1991 begonnen vredesbesprekingen dan zijn voorganger Yitzhak Shamir. In het bijzonder toonde Rabin zich geïnteresseerd in een akkoord over Palestijns zelfbestuur in bezet gebied, als overgangsfase naar een definitieve oplossing. Terwijl Shamir enorme bedragen besteedde aan joodse vestigingen op de westelijke Jordaanoever, verklaarde Rabin zich tegenstander van ‘politieke’ (zij het niet van ‘strategische’) nederzettingen. Herhaaldelijk verklaarde hij dat, hoewel hij een onafhankelijke Palestijnse staat onwenselijk vond, Israël niet in staat was twee miljoen Arabieren binnen zijn grenzen te houden. Het optimisme verdween echter snel. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO bleek niet geïnteresseerd in het aanbod tot beperkt zelfbestuur. Syrië had geen belangstelling voor Israëls suggestie tot een ‘territoriaal compromis’ over de Golanhoogvlakte en eiste volledige terugtrekking. In de loop van het najaar begon het geweld in de bezette gebieden weer toe te nemen, niet alleen van de kant van PLO-aanhangers, maar ook van de fundamentalistische beweging HAMAS, die de bezette gebieden geheel onder moslims beheer wilde brengen. Toen Israël in december op aanslagen van HAMAS reageerde met de deportatie van 415 Palestijnen, leek de kans op een succesvol einde van de vredesbesprekingen voorlopig verkeken. Verenigde Naties Slechts daar waar de aandrang om in te grijpen overweldigend was en de risico’s betrekkelijk gering leken, bleven de Amerikanen bereid hun gewicht in de schaal te werpen. Zo deed president Bush op 25 november aan VN-secretaris-generaal Boutros Boutros Ghali het aanbod Amerikaanse troepen naar Somalië te sturen. Doel was ervoor te zorgen dat hulp- en voedselkonvooien ongehinderd hun bestemming konden bereiken in dit door burgeroorlog en hongersnood zwaar getroffen land. De internationale samenwerking gaf overigens een zeer wisselend beeld te zien. Door het wegvallen van de Oost-Westtegenstelling, die de besluitvorming in de Veiligheidsraad veertig j aar lang had vertraagd of geblokkeerd, leken de Verenigde Naties op het terrein van vrede, veiligheid en mensenrechten eindelijk de rol te kunnen gaan spelen die de oprichters ervan voor ogen had gestaan. Dit kwam vooral tot uiting in het groeiend aantal vredesmachten, waaronder de omvangrijke operaties in Cambodja en het voormalige Joegoslavië. De druk nam in de loop van het jaar toe om de taak van deze eenheden desgewenst niet te beperken tot peace-keeping, maar uit te breiden naar peace-enforcing. In Cambodja hadden de VN tevens de taak het democratiseringsproces te begeleiden. Overigens had het verdwijnen van de Sovjetunie een ingrijpende invloed op het karakter van de VN-besluiten. Ex-cliënten van Moskou, waaronder Irak en Libië, werden door de Veiligheidsraad met resoluties getroffen die tot voor kort ondenkbaar waren. Een voorbeeld hiervan was de resolutie in maart tegen Libië, waarin dit land werd opgedragen verdachten in de Lockerbie-zaak uit te leveren, op straffe van een luchtvaart- en wapenembargo. Economische samenwerking De samenwerking op economisch gebied wilde veel minder vlotten. Naarmate de verschillende regeringen zich meer met interne problemen bezig gingen houden. leken zij minder begrip voor elkaars belangen op te brengen. Wel spraken de leiders van de groep van de zeven grootste industrielanden (de G 7) zich tijdens hun ontmoeting in München, in juli, wederom uit voor spoedige afronding van een nieuw vrijhandelsakkoord in het kader van de GATT. De tegenstellingen tussen EG en VS over agrarische im- en exporten, die tot dusver een akkoord hadden verhinderd, leken overbrugd toen op 20 november de Europese Commissie met de Amerikanen afspraken maakte over de laatste netelige kwesties die een akkoord in de weg stonden. De Franse premier Pierre Bérégovoy noemde de overeenkomst echter ‘onaanvaardbaar’, waarmee hij tegemoet kwam aan de protesterende Franse boeren, maar een succesvolle afsluiting van de zgn. Uruguay-ronde ernstig bemoeilijkte. Beter vlotte het met de samenwerking tussen de VS, Canada en Mexico, die op 12 augustus de Noordamerikaanse Vrijhandelszone (NAFTA) oprichtten. Hierdoor zullen alle heffingen, quota en importlicenties in het onderlinge handelsverkeer worden opgeheven. Milieuconferentie Verdeeld waren tenslotte de reacties op de resultaten van de UNCED, de Wereldconferentie over Milieu en Ontwikkeling, die begin juni in Rio de Janeiro werd gehouden. Tot de resultaten behoren twee milieuverdragen (betreffende biodiversiteit en klimaatverandering) die zonder deze bijeenkomst nooit tot stand zouden zijn gebracht. Er kon voorts een 800 bladzijden tellend actieplan, Agenda 21, worden opgesteld. Van groot belang was verder de intensieve voorbereiding, die twee jaar geduurd had en waarbij de deelnemende landen met nationale rapporten moesten komen. Van betekenis was eveneens dat de meer dan honderd regeringsleiders die voor de ‘Earth Summit’ naar Rio kwamen, nu persoonlijk met het probleem werden geconfronteerd. Teleurstellend was daarentegen dat er nauwelijks harde afspraken werden gemaakt en dat steeds opnieuw duidelijk werd dat, zowel in rijke als in arme landen, milieubescherming nog steeds niet als een zaak van de hoogste prioriteit wordt beschouwd. Hans van der Meiden Elsevier Amsterdam/Brussel;  |
35. |
![]() |
Boeknummer: 00404
Klein Geld Grof Geld. Munten van de Nederlandse Steden. Overheid -- Geld/Munten (1974) [Dr H. Enno van Gelder en mevr. Drs L. Thijssen] Boekje bij reizende tentoonstelling door Nederland TEN GELEIDE De te weinig bekende stedelijke muntslag, die in ons land enkele eeuwen heeft bestaan, heeft onze stichting Gemeentelijk Cultuurfonds al langer geboeid als een stukje verborgen locale cultuur, dat meer openbare aandacht en belangstelling verdiende. Dat het nu mogelijk is geworden aan dit onderwerp een fraaie tentoonstelling te wijden, strekt ons stichtingsbestuur bij zijn 10-jarig bestaan tot bijzondere voldoening. De locale activiteit met betrekking tot de muntslag was een verschijnsel met sterk economische achtergrond, doch ook met een duidelijk cultureel aspect in verband met de veelal kunstzinnige vormgeving en de techniek van vervaardiging. Dit aspect is thans nog versterkt doordat het verschijnsel deel van onze historie is geworden. Dit samengaan van cultuur en plaatselijke 'financiën' in het grijze verleden, maakt het onderwerp dezer tentoonstelling te meer aantrekkelijk voor uitwerking door een stichting, die haar taak vindt op het uitgestrekte terrein der plaatselijke cultuur en die haar geloofsbrieven ontving van een gemeentelijke bankinstelling, de Bank voor Ne- derlandsche Gemeenten. Onze stichting Gemeentelijk Cultuurfonds is grote dank verschuldigd aan Dr. H. Enno van Gelder, directeur van het Koninklijk Kabinet van munten, penningen en gesneden stenen, die het idee van de tentoonstelling heeft uitgewerkt en dit boekje heeft samengesteld, dat niet als een catalogus doch als een 'vade mecum’ voor de tentoonstelling is be- doeld. Voorts gaat onze dank uit naar de Rijksinspecteur voor roerende monumenten, die de zorgen van zijn Dienst heeft willen doen uitstrekken over de vormgeving, de technische verzorging en het circuleren van de tentoonstelling onder belangstellende gemeenten. Stg Gem. Cultuurfonds 's Gravenhage (Bank Ned. Gemeenten)ned.;  |
36. |
![]() |
Boeknummer: 00409
Geschiedenis van Breda Historie -- Breda, algemeen (1990) [drs. M.J.M. Duijghuisen] GESCHIEDENIS VAN BREDA Deel III HOOFDLIJNEN EN ACCENTEN 1795-1960 INHOUDSOPGAVE Voorwoord van de redactie XV Inleiding XVII I : Breda, 1795-1840. Een benauw(en)de veste 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 1 2 : Bevolking, huisvesting en gezondheid 2 2a : Bevolkingsontwikkeling: onverwachte bevolkingstoename; groot vrouwenoverschot; vestigingsoverschot; onevenwichtige leeftijdsopbouw mannen. 2 2b : Huisvesting: spreiding bevolking over de stad; woningbezetting; relatief gunstige situatie; verslechtering naar 1840 toe. 6 2c : Gezondheid: relatief gunstig sterftecijfer; kindersterfte; optreden stedelijke overheid; drinkwatervoorziening; voedselprijzen; kinderziekten; schurft en syfilis; : onwettige geboorten; stedelijke gezondheidszorg; stichting R.K. Burger Gasthuis. 9 3 : Bevolking en bestaansmiddelen 21 3a : Breda op het einde van de achttiende eeuw: economisch verval in de achttiende eeuw met uitzondering van de landbouw. 21 3b : Breda in de periode 1795-1840: nog immer zwakke stedelijke economie; beroepsstructuur 1811/1812; dominante dienstensector; vrouwenarbeid; beroepsstructuur 1849. 22 4 : Bevolking en welstand 26 4a : Welvaartsspreiding: situatie in 1808; kleine rijke en ambachtelijke handelssector; lonen eerste helft negentiende eeuw; belang omringende landbouw; bestedingen burgerij; belang garnizoen. 26 4b : Armoede en armoedebestrijding: grote omvang armoede; ruimtelijke spreiding van armoede en welvaart; geen verbetering rond 1828; instelling Tuchthuis; oprichting Stads Teekeninstituut en Armenschool in 1825. 32 5 : Bestuur 35 5a : Bredase patriotten: uitingen van patriottisme in 1785; exercitiegenootschappen; ‘Vaderlandsche Sociëteit’; rol advocaten; rol ‘Grote Sociëteit’ en ‘Burger-Sociëteit’. 35 5b : Intrede van katholieken: snelle doorbraak na 1795; geen ingrijpende veranderingen. 45 5c : Herstel der verhoudingen, rangen en standen: beleid stedelijk bestuur; gesloten maatschappelijke verhoudingen; ontwikkeling na 1814; toenemend aandeel van advocaten binnen de bestuurlijke elite; verwikkelingen rond de status van de stad. 46 5d : Financieel beleid: evenwicht tussen inkomsten en uitgaven; bezuinigingen; passief stedelijk onderwijsbeleid. 49 6 : De Belgische Opstand: weinig belangstelling onder de bevolking; Breda als voornaamste legermagazijn; stijgende prijzen; nadelen voor het bedrijfsleven; armoede en armenzorg; epidemieën; onwettige geboorten. 51 7 : Het sociaal-culturele leven 53 7a : Sociëteitsleven: verschillende doelstellingen; gezelligheid en ontwikkeling; politieke oogmerken; ‘Grote Sociëteit’; oranjegezindheid; leesgezelschap ‘Amicitia’; vrijmetselaars; ‘Sint-Joris Gilde’. 53 7b : Het theater- en muziekleven: levendig theaterleven in de achttiende eeuw; invloed vanuit Brussel; eerste schouwburg van 1802; belang militairen; Frans repertoire; introductie Duitse cultuur; muziekverenigingen; volksvermaak. 57 7c : Geloofsleven: zedenbederf en optreden Katholieke Kerk; rol katholieke en protestantse notabelen binnen het maatschappelijk leven; broederschappen; verhouding katholiek-protestant; geloof en filantropie. 59 8 : Slotbeschouwing 63 II : Breda, 1840-1885. Ontsloten ruimte 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 67 2 : Bevolking, gezondheid en huisvesting 67 2a : Bevolkingsontwikkeling: aanvankelijk stagnatie; snelle aanwas na 1870; groot belang migratiesaldo; stijgend aandeel geboortenoverschot. 67 2b : Bevolking en gezondheid: epidemieën; cholera in 1866; onhygiënische woonomstandigheden; drinkwateronderzoek; invloed waterstand; aanpak van riolering en bestrating; gemeentelijke leningen; ophalen straatvuilnis; oprichting stedelijk ziekenhuis. 70 2c : Prostitutie en stedelijk ziekenhuis: eerste pogingen tot reglementering prostitutie; verplichte registratie en keuring; aanstelling gemeentelijk geneesheer; verpleging prostituees aan de Haagdijk; poging zieke prostituées te doen opnemen in R.K. Gasthuis; druk door militaire commandant om maatregelen te treffen; instelling syfili- tisch gasthuis; verspreiding prostitutie in Breda; geregistreerde en clandestiene prostitutie. 75 2d : Huisvesting: hoge woningdruk; woningbouw en leegstand; woningbezetting en welstand; aannemers en volkswoningbouw. 86 3 : Bevolking en bestaansmiddelen 89 3a . Armoede: verslechterde toestand; naweeën Belgische Opstand; maatschappelijke onrust; instelling en opheffing stedelijk werkhuis; nadruk op scholing en opvoeding; hoge aantallen bedeelden; kerkelijke en gemeentelijke armenzorg; afnemende uitgaven voor onderstand; toenemende werkgelegenheid. 89 3b : De nijverheid: ontwikkeling beroepsstructuur 1849-1889; oprichting Kamer van Koophandel en Fabrieken; ambachtelijk karakter nijverheid, wegtrekken mannelijke beroepsbevolking; eerste vestigingen van nieuwe industrieën. 96 3c . Het verkeer: aanleg spoorwegen in België; overeenkomst over spoorwegverbinding tussen Antwerpen en Moerdijk; totstandkoming traject Roosendaal-Breda; stimulans voor de tuinbouw; rijksspoorwegenplan van 1860; aanleg traject Breda-Tilburg; festiviteiten in Breda; veranderde opstelling binnen Breda. 103 3d : Tuinbouw en stedelijke economie: de tuinbouw rondom Breda; stadshoveniers. 107 4 : De ontmanteling en uitleg van Breda: van vestingsteden naar verdedigingslinies; Vestingbesluit 1868; slopen van de stadspoorten; ontmanteling van de stad; F.W. van Gendt; plan van uitleg; ontbreken van gemeentelijke initiatieven; nijverheid of verfraaiing?; mogelijkheden tot industriële vestiging; Bredaas gemeentebestuur beslist anders. 108 5 : Gemeentelijk beleid: sfeer van traditie; nauwelijks inbreng van ‘nieuwkomers’. 5a : Gemeentelijke financiën: stedelijke inkomsten gebaseerd op accijnsheffing; afschaffing van de accijnzen op grond van de Gemeentewet 1850; invoering belasting per vierkante el; bezwaren vanuit burgerij; handhaving oude systeem; uiteindelijk verhoging hoofdelijke omslag; plannen tot invoering gasverlichting vanaf 1843; besluit in 1855 tot oprichting van gemeentelijke gasfabriek; beperkt gebruik van gaslantaarns als straatverlichting; snel stijgend particulier gasverbruik; gasafzet blijkt winstgevend. 114 5b : Onderwijs: nauwelijks openbaar onderwijs; problemen rond Latijnse School; onderwijsvernieuwing en C.H. Wenning; geen volksonderwijs; instelling Armenschool in 1824 en Stads Teekeninstituut, komst Diakonieschool en Nutsschool in jaren veertig; begin schoolstrijd; instelling Liefdesgesticht van de zusters Penitenten-Recollectinen; instelling Werkschool door de congregatie ‘Alles voor Allen’; opheffing ‘Stads Fransche en Nederduitsche Kostschool’ van Wenning; laag onderwijsniveau midden jaren vijftig; Onderwijswet 1857; opening in 1861 van ‘Eerste’ en ‘Tweede Burgerschool’; totstandkoming HBS; oprichting van het ‘Instituut St. Antoine’ door pastoor J. Stoop; felle reacties; bijzonder versus openbaar onderwijs. 122 6 : Mentaliteit en cultuur 130 6a : Liberalen en clericalen: protesten van katholieke zijde tegen bepaalde festiviteiten; tegenreacties; op politiek terrein aanvankelijk geen tegenstelling; monopoliepositie van ‘De Kiezersvereeniging’; afsplitsing van kiesvereniging ‘Eendragt’; samensmelting tot ‘Eendragt maakt Magt’; optreden ‘Grondwet en Eendragt’; tegenstellingen meer op landelijk dan op lokaal niveau; oprichting sociëteit ‘Katholieke Kring’; ‘Eendragt maakt Magt’ steeds conservatiever; aanhang ‘Katholieke Kring’; ‘Katholieke Kring’ vooralsnog geen kiesvereniging; affaire-Rikkers; ‘Katholieke Kring’ als splijtzwam; J.F. de Booy als vertegenwoordiger van oprechte liberaal-katholieken. 234 6b : Verenigingsleven: nog immer sociëteitsleven; opkomst culturele verenigingen; rederijkerskamer ‘Vreugdendal’; muziekleven; ‘St.-Jozefsgezellenvereniging’ voor arbeidende klasse. 146 7 : Slotbeschouwing 148 III: Breda, 1885-1930. Wijkende grenzen 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 151 2 : Bevolkingsontwikkeling, gezondheid en huisvesting 151 2a : Bevolkingsontwikkeling: wederom forse demografische groei; constant geboortenoverschot en doorgaans negatief migratiesaldo; verhouding Breda-randgemeenten; sterke daling geboorten- en sterftecijfer; in stijgende mate geboortenbeperking. 151 2b : Gezondheid: toenemend besef van het belang van hygiëne; instelling gemeentelijke keuringsdienst van waren; zuigelingenzorg; tuberculose als nieuwe volksziekte. 156 2c : Huisvesting: erbarmelijke woonomstandigheden eind negentiende begin twintigste eeuw; nauwelijks sprake van gemeentelijk beleid; woningonderzoek 1904; Woningwet 1901; woningbouwvereniging ‘Volkshuisvesting’; eerste complex volkswoningen; weinig medewerking gemeentebestuur bij financiering; leningen vanuit bedrijfsleven; andere woningbouwverenigingen; woningtelling 1918; woningbouwproductie 1921-1939; gemeentelijke woningbouw; noodwoningen; woningen voor ‘sociaal-achterlijken’; uitkomsten woning- onderzoek 1903-1926; woningtekort. 158 3 : De stedelijke ruimte: rechtsgebied Breda tot 1795; grondgebied van Breda vanaf 1826 min of meer beperkt tot vestingwerken. 180 3a : De annexatiepoging van 1899: tegenstand zowel binnen als buiten Breda; geen inlijving; aankoop Baronielaan en Belcrumpolder; overname door gemeentebestuur van tramwegmaatschappijen; uitbreidingsplan 1906; vanuit randgemeenten Plan-Ebbers; exploitatieplan Belcrumpolder. 184 3b : De architectuur: Antwerpse invloed; ‘aannemers-Jugendstil’; sobere stijl na Eerste Wereldoorlog. 194 4 : Bevolking en bestaansmiddelen: verhoogde consumptie en groter beroep op dienstensector; innovaties binnen bedrijfsleven; vergrote koopkracht door stijgende lonen. 195 4a . Industrialisatie en fabrieksarbeid: rond 1860 geen belangrijke industrie, industrialisatie tussen 1870 en 1930; groei dienstensector. 196 4b : Industrialisatie en huisarbeid: passement-, sigaren- en conservenindustrie; kinderarbeid. 198 4c : Economische ontwikkelingen na de Eerste Wereldoorlog: aanvankelijk gunstige economie; inzinking begin jaren twintig; industrie- versus handelsbelangen. 201 4d : Industriële ondernemers: de metaalnijverheid; de ‘Etna’; de ‘Machinefabriek Breda’; de voedings- en genotmiddelensector; suikerfabriek ‘Wittouck’; de ‘Faam’; de ‘Kwatta’; jam- en conservenindustrie; initiatieven tuinders in Breda en omgeving; de ‘Zjem’; de ‘Hero’; het Stulemeyer-concern. 202 4e : De Bredase industrie en haar bankiers: kassiers en kortetermijnkredieten; Bredase kassiers; concentratie bankwezen. 217 5 : Mentaliteit en beweging: behoudend katholicisme; nieuwe elementen in maatschappelijk-mentaal leven. 218 5a : Opkomst arbeidersorganisaties: organisaties vóór 1895; ‘St. Jozefs-gezellenvereeniging’; geringe verspreiding van vooruitstrevend denken; kiesrechtbewegingen 1891 en 1892; opkomst socialistische beweging; affaire ‘Volksbierhuis De Toekomst’; oprichting ‘R.K. Volksbond’ in 1895; verhouding ‘Volksbond’ - clerus; steun vanuit burgerij; na aanvankelijk succes, matheid; dr. Jan van den Brink; de SDAP; getalsmatige verhouding katholieke en neutraalsocialistische organisaties; stakingen. 219 5b : De ‘Eucharistische Kruistocht voor Fabrieksmeisjes: angst binnen Katholieke Kerk voor losgeslagen samenleving; streven naar herstel katholieke levenshouding door voorbeeldwerking; gevaren fabrieksarbeid voor meisjes; hoog percentage vrouwenarbeid binnen Bredase industrie; eerste E.K.-groep bij de ‘Kwatta’; samenwerking met fabrieksdirecties; activiteiten; deelname; splitsing der geesten binnen katholieke kamp. 226 6 : Sociaal beleid tijdens en na de Eerste Wereldoorlog: geen sterke traditie in actief (sociaal) beleid. 234 6a : Arbeidsbeurs: vóór 1914 geen aandacht voor plannen tot bestrijding werkloosheid; voorlopige arbeidsbemiddeling in 1914; definitieve arbeidsbeurs in 1918. 234 6b : De Eerste Wereldoorlog: vluchtelingenstroom vanuit België; de opvang; vluchtelingencomité; effecten op woning- en arbeidsmarkt; aanvankelijk mededogen, later antipathie. 235 6c : Arbeidsbemiddeling, werkverschaffing en werkloosheidsverzekering: functioneren arbeidsbeurs; werkverschaffing ‘nieuwe stijl’; werkverschaffing als gemeentelijke aangelegenheid; omvang; financiële nood gedurende Eerste Wereldoorlog; steuncomité; werkloosheidskassen; werkloosheid en ‘Burgerlijk Armbestuur’. 238 6d : Kerkelijke en particuliere armenzorg: instellingen van weldadigheid; bedeling; ‘St. Vincentiusvereniging’; liefdewerken; doelstellingen; ‘Bredase Armenzorg’. 244 7 : Kerkgenootschappen te Breda: overgrote meerderheid bevolking katholiek; nieuw bisdom Breda in 1853; ontwikkeling aantal parochies; overige kerkgenootschappen; getalsmatige verhoudingen. 246 8 : Parochie-en verenigingsleven: kerkelijk verenigingsleven; sportverenigingen; tennis, ‘Bredasche Lawn Tennis Vereeniging’; kegelen, ‘De Bredasche Latjesgooiers’; voetbal, NAC; muziekbeoefening; ‘St. Fidelisvereeniging’; bezorgdheid om de arbeidende jeugd; ‘Cecilia’; verlopend ledental; ‘Kunst aan het Volk’; bedrijfsverenigingen; overige culturele verenigingen; (reizende) bioscopen; kermis. 252 9 : Slotbeschouwing 258 IV: Breda, 1930-1960. Een open stad 1 : Inleiding: Breda gezien door tijdgenoten. 263 2 : De stedelijke ruimte: verzoek tot omvangrijke annexatie in 1921; afwijzing door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant; voorstel van bescheidener omvang; annexatie van 1927. 264 2a : De ontwikkeling na de annexatie van 1927: uitbreidingsplan voor de agglomeratie; nieuwe annexatieplannen eind jaren dertig; zeer ingrijpend voorstel provinciaal bestuur; fel verzet vanuit betrokken gemeenten behalve Breda; uiteindelijke inlijving in 1942; kleiner van opzet; discutabele besluitvorming. 266 2b : Uitbreidingen in de jaren vijftig: diverse uitbreidingsplannen; Heuvelkwartier als belangrijk stedebouwkundig project. 271 3 : Bevolkingsontwikkeling: wederom snelle bevolkingsaanwas tot 1965; sterke invloed van het aantal geboorten; opnieuw toenemende geboortenbeperking. 272 4 : Bevolking en bestaansmiddelen: bevolkingsgroei in samenhang met economische ontwikkeling van stad en omringend platteland. 276 4a : Crisis en werkloosheid: beroepsstructuur 1930; toenemende werkoosheid vanaf 1930; tot 1937 nog gunstig beeld in verhouding tot landelijke situatie; werkloosheid niet gelijkelijk verdeeld over de verschillende beroepsgroepen; voordeel late industrialisatie; geringe oorlogsschade voor bedrijfsleven. 276 4b : De jaren vijftig: industrialisatiegolf lijkt aan Breda voorbij te gaan; steeds grotere uitgaande pendel; werkgelegenheid in Breda niet aanlokkelijk voor geschoold personeel; geringe werkloosheid; zwakke positie lokaal bedrijfsleven; (her)oriëntatie van gemeentebestuur; instelling BRIM. 281 4c : Werklozenzorg: aanvankelijk bij Burgerlijk Armbestuur; toenemende druk tot oprichting gemeentelijke organisatie; instelling Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon. 284 5 : Ontwikkeling gemeentelijke organisatie: samenhang stedelijke groei en omvang gemeentelijk apparaat; steeds meer regelende, uitvoerende en coördinerende taken; toename omvang bestuursapparaat 1824-1960; groei ambtenarenapparaat; ontwikkeling grotere diensten. 293 6 Mentaliteit, stemgedrag en kerkelijkheid 296 6a : De stemmenverhoudingen: geen sociale onrust door werkloosheid; grote katholieke meerderheid; SDAP grootste oppositiepartij; stemgedrag 1930-1939; spanningen binnen katholieke blok; beginnende ontkerkelijking; stemgedrag 1949-1962. 296 6b : Kerkelijk leven en ontkerkelijking: godsdienstige verhoudingen 1930-1970; aandeel katholieken constant tot 1960; angst binnen Katholieke Kerk voor zedenverwildering; ontkerkelijking en sociale controle; hoog aandeel ‘non-paschanten’; Bredanaar sterk geneigd tot neutrale opstelling; zielzorg niet toegesneden op feitelijke situatie. 298 6c : Standenstad en ‘onmaatschappelijkheid’: Breda als sterk ‘gelaagde’ stad; toenemende belangstelling voor ‘onmaatschappelijkheid’ in jaren dertig; betrokken katholieke organisaties; toenemende gemeentelijke bemoeienis in jaren vijftig; Breda geen maatschappelijke eenheid. 304 7 : De Tweede Wereldoorlog: impressionistische schets. 306 7a : De Vlucht van Breda: snel oprukkend oorlogsgeweld; Frans legercommando beveelt evacuatie; voorbereidingen lopen spaak, vertrek naar Antwerpen op 12 mei; twee verschillende routes, via Hoogstraten en Zundert/Wuustwezel; Breda ingenomen zonder slag of stoot; ‘groep-Zundert/Wuustwezel’ keert terug; ‘groep-Hoogstraten’ door naar Antwerpen; verwarring en onduidelijkheid; verspreiding Bredanaars over groot gebied; repatriëring tweede groep vanaf mei. 307 7b : De jaren tot kort vóór de Bevrijding: in toenemende mate uitingen van de ‘nieuwe tijd’; uitingen van verzet op Koninginnedag 1940; verscherpte situatie vanaf 1941; de Joodse gemeenschap; 197 joden afgevoerd, slechts drie teruggekomen; internering Nederlandse militairen; ‘Arbeitseinsatz’; bombardement van station in 1943; gezondheidssituatie Bredase bevolking. 320 7c : Aanloop tot de Bevrijding en het Verzet: Dolle Dinsdag; terugkomst Duitsers; Breda meer en meer betrokken bij oorlogshandelingen; aanslagen door Verzet; ‘Nederlandsche Unie’; eerste Ordedienst; staking in Bredaas bedrijfsleven niet overgenomen door overheidsapparaat; ‘sociale verzet’; gewapend verzet; diverse verzetsgroepen; ‘Delta’ als overkoepelend orgaan; ‘Vloeiweide’-drama. 325 7d : De Bevrijding: Breda wordt weer bedreigd; snelle bevrijding; felle gevechten in noordoost-hoek; geen Engelsen maar Polen als bevrijders; aantallen oorlogsslachtoffers; bevrijdingsfeesten; generaal Maczek; zuiveringen en ‘bijltjesdag’. 328 8 : Slotbeschouwing 332 Literatuur over de geschiedenis van Breda, bijzonder voor de periode 1795-1960 337 Index 351 VOORWOORD Na de uitgave in 1977 van het tweede deel van de Geschiedenis van Breda, 1568-1795, en de heruitgave in 1976 van het eerste deel, tot 1568, ging de toenmalige redactiecommissie met instemming van de opdrachtgever, het college van burgemeester en wethouders, voort met haar werkzaamheden, namelijk de voorbereiding en publicatie van het derde deel over de Bredase historie, 1795-1960. Thans bestaat een moderne uitgave, die chronologisch de gehele stadsgeschiedenis bestrijkt met uitzondering van de meest recente periode, maar die thematisch uiteraard niet volledig uitgewerkt kon worden. De redactie heeft zich bij haar werk beziggehouden met onder meer de opstelling van schema’s van te behandelen onderwerpen, het doorlichten van de aanwezige lite- ratuur en het beschikbare archiefmateriaal, en het afnemen van interviews. Hierbij kon zij steeds een beroep doen op de Gemeentelijke Archiefdienst. Zeker speelde hierin mee dat van oudsher de gemeentearchivaris tevens als redactielid optrad. Gedurende het project werd de bereidwillige hulp en steun ontvangen van een grote groep tijdelijke en vaste archiefmedewerkers, van individuele redactieleden en van vele vrijwilligers; allerlei kleinere en grotere onderzoeksopdrachten in kranten, gemeenteverslagen en andere bronnen werden uitgevoerd. Het benaderen van mogelijke auteurs voor het boek leverde amper resultaat op. Het tijdrovende vooronderzoek en de uiteindelijke afwerking schrokken de plaatselijke historici kennelijk te zeer af, terwijl de beoefening van de eigen stadsgeschiedenis onvoldoende aantrekkingskracht leek te hebben op hen. Van de gepolste personen boden slechts enkele daadwerkelijke steun aan. Daarom werd afgeweken van de aanpak zoals gevolgd bij de totstandkoming van de beide eerste delen. Niet een groep van in wezen amateur-historici (althans van historici in vrije tijd), maar één schrijver, drs. M.J.M. Duijghuisen, is thans allereerst verantwoordelijk voor het eindproduct. Nadat de redactiecommissie het Bredase gemeentebestuur van het belang van het project had overtuigd, heeft hij in dienst van de gemeentelijke overheid gedurende drie jaren hieraan kunnen werken. Daardoor kreeg toch het tijdens de Tweede Wereldoorlog met geestdrift opgezette plan voor een complete stadsgeschie- denis voltooiing. De taak van de redactiecommissie wijzigde zich met dit al opnieuw, bij de totstandkoming van het eerste deel vormden de auteurs zelf de redactie, stemden zij aldus de afzonderlijke hoofdstukken op elkaar af en verzorgden zij gezamenlijk de publicatie; bij het tweede deel vervulde de redactiecommissie de rol van animator voor de in vrije tijd studerende en schrijvende auteurs, bewaakte zij een zekere mate van uniformiteit in benadering en trad zij in het vereiste geval als corrector op. De inleidingen op de beide eerste delen getuigen van dit verschil in aanpak. Deze keer moest de redactiecommissie uitzien naar een geschikte auteur en kon zij zich beperken tot het zich op afroep beschikbaar stellen voor commentaar, te meer daar de wetenschappelijke begeleiding primair bij de oud-Bredanaar prof. dr. P.M.M. Klep berustte en de redigerende arbeid hoofdzakelijk aan de gemeentearchivaris drs. P.M. Toebak toeviel. Het schrijven van een stadsgeschiedenis van de periode na 1795 geeft specifieke problemen. Verliepen tot dan toe de lokale ontwikkelingen nog enigszins autonoom, na het genoemde jaar bleek hiervan steeds minder. En op den duur was daarvan zelfs helemaal geen sprake meer. Zowel het hechtere Nederlandse staatsverband als de na- tionale, ja internationale betrekkingen op velerlei terrein bewerkten dit. Op verschillende manieren kan men een stadsgeschiedenis schrijven. De auteur heeft gekozen voor een niet-institutionele aanpak. Lokale grootheden en instellingen krijgen daardoor minder aandacht. Daar staat tegenover dat bepaalde structurele ontwikkelin- gen extra reliëf krijgen: grote lijnen en kaders, waarbinnen de optredende groepen en personen hun handelingen verrichtten en denkbeelden ontwikkelden. De auteur en de redactiecommissie hadden op voorhand gekozen voor een integrale geschiedschrijving per tijdsblok. Ieder hoofdstuk zou een bepaalde periode behan- delen, met inachtneming van de sociaal-economische, demografische, staatkundige, religieuze, culturele enz. aspecten. Gezien de relatief korte voorbereidingstijd is die evenwichtigheid niet bereikt. Bovendien was de beschikbare ruimte aan tekstpagina’s in het uit te geven boek beperkt. Er bestaan nog vele lacunes in de Bredase historiografie die door dit overzichtswerk niet worden opgevuld. De geschiedenis van Breda is met dit boek dan ook geenszins voltooid. Hoeveel bronnenmateriaal ligt niet nog te wachten op bewerking! En hoe verschillend pakken nieuwe generaties historici dezelfde thema’s niet aan! De delen I, II en III van de Geschiedenis van Breda op rij gezet bewijzen dit genoegzaam. Thans is het derde deel van de Geschiedenis van Breda gereed. Met dit resultaat beschouwt de redactiecommissie haar taak als beëindigd: een meerdelig handboek tot stand te brengen over de Bredase geschiedenis vanaf de vroegste periode tot aan 1960. Zij kan slechts de hoop en verwachting uitspreken dat het voorliggende boek aanzet zal zijn tot verder onderzoek en stedelijke geschiedschrijving. De commissie dankt speciaal de gemeentelijke overheid, voor het vertrouwen dat deze in haar stel- de en voor de beschikbaar gestelde garantiesubsidie. Hopelijk ziet mede de Bredase bevolking het belang van een publicatie als deze in. De Redactie INLEIDING De opzet van dit derde deel van de Geschiedenis van Breda verdient nadere toelichting daar hu enigszins ongebruikelijk is. Nog in het begin van 1984 beoogde de re- dactiecommissie volgens een geheel andere opzet te werk te gaan. Wat lag er ook meer voor de hand dan voort te gaan op de manier van deel II? De beproefde en respectabele werkwijze was zoveel mogelijk archiefmateriaal te doen bewerken tot goed onderbouwde geschiedenissen van allerlei facetten van het Bredase verleden Immers, één van de specifieke kenmerken van historisch onderzoek is het integreren van grote hoeveelheden verspreide en disparate documenten in een verhaal of een uiteenzetting. Een blik op het voorradige archiefmateriaal moet de redactieraad soms toch wel wat moedeloos hebben gemaakt. De delen I en II waren gebaseerd op de bewerking van een kleine selectie uit 350 strekkende meters Bredaas archief, plus uit het nodige materiaal berustend in ’s-Gravenhage, Brussel, ’s-Hertogenbosch en elders. Vele the- ma’s waren noodgedwongen onbesproken gebleven. Wat moest er dan nu gaan gebeuren? De auteurs van deel III konden steunen op het dubbele aantal meters, en zeker wel het vierdubbele wanneer men de niet-overgebrachte, particuliere en niet Bredase archieven meetelde. Zou men op de oude voet doorgaan, dan zou deel III minstens vier en misschien wel acht of tien banden gaan omvatten. Daar was geen beginnen aan. Er moest geselecteerd worden, er moesten hoofdthema’s en thema’s van ondergeschikt belang worden onderscheiden. Een moeilijke zaak. Toch bleek de redactie er in 1984 in geslaagd, op basis van twee gedetailleerde werkschema’s van respectievelijk mgr. dr. J.L.M. de Lepper en dr. F.A. Brekelmans, een praktisch kader te ontwerpen met negen thematische hoofdstukken en enige tientallen richtvragen betreffende allerhande interessante specifieke thema’s uit de negentiende- en twintigste-eeuwse stadsgeschiedenis. Gedacht werd aan twee boekdelen van ieder circa driehonderd bladzijden en aan de effectieve inzet van een flink aantal externe auteurs, medewerkers van de Gemeentelijke Archiefdienst en van vrijwilligers.(1) Gaat men uit van de vuistregel dat tien gedrukte pagina s geschied- schrijving op basis van archiefmateriaal en wetenschappelijke literatuur gemiddeld ongeveer zes werkweken in beslag nemen aan zoeken, selecteren, doornemen van het materiaal, het maken van aantekeningen, ordenen, bewerken en schrijven, dan kan men zich een indruk vormen van de enorme omvang die het project nog steeds had: ongeveer acht jaar werk, te verdelen over een tiental auteurs! In opdracht van de redactiecommissie voerde drs. R.A.M.C. Moulen Jansen begin 1984 een belangrijk nader onderzoek uit naar het beschikbare materiaal over de Bredase stadsontwikkeling (1851-1984). Zijn werk sloot aan op een initiatief van dr. J.P.A. van den Dam (de toenmalige gemeentesecretaris van Breda) en prof. dr. P.M.M. Klep (hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen), teneinde te komen tot een vergelijkende studie naar de ‘prestaties’ van de Brabantse steden in de negentiende en twintigste eeuw. In deze tijd draaide ook een vrijwilligersproject(2), dat een grote verscheidenheid aan onderzoeksresultaten opleverde. De heer Moulen Jansen schreef een degelijk rap- port, zich concentrerend op een aantal werkzame factoren in de stadsontwikkeling.(3) Na zijn vertrek zette drs. M.J.M. Duijghuisen aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen gedurende een jaar de verkenningswerkzaamheden voort. Intussen bleek de uitvoering van het ambitieuze plan van de redactieraad op grote praktische problemen te stuiten. Het werven van auteurs die later een (onderdeel van een) hoofdstuk zouden moeten schrijven, viel bitter tegen. Na het nodige beraad legden de heren Duijghuisen en Klep in oktober 1985 een drastisch herzien plan aan de redactieraad voor. Zij stapten af van de oorspronkelijke thematische opzet. De geschiedenis van Breda vanaf 1795 zou per periode behandeling moeten krijgen, met aandacht voor aspecten als de mentaliteit, de economie, de sociale omstandigheden en de politiek. De opzet werd thans ambitieus op een andere manier: het trekken van hoofdlijnen van een samenhangende maatschappelijke geschiedenis van Breda. De omvang werd teruggebracht tot driehonderd bladzijden: een bondig boek als uitgangspunt voor verder onderzoek.(4) De voorbereiding en uit- voering zouden ongeveer vier jaar in beslag nemen, nog afgezien van de administratieve ondersteuning in ruime zin. Na uitvoerige bespreking werd het ontwerp door de redactieraad goedgekeurd, doch het uitvoeringsprobleem bleef vooralsnog onopgelost. Nu de redactieraad geen auteurs kon vinden die zich gedurende langere tijd konden vrijmaken voor het feitelijke onderzoek, spande deze zich tot het uiterste in om een financiële oplossing te vinden. In de zomer van 1986 kreeg het onzekere voortbestaan van het project aandacht in de plaatselijke pers. De heer Brekelmans hield een vurig pleidooi voor een gemeentelijke subsidie(5), terwijl andere redactieleden achter de schermen hun invloed aanwendden. Succes bleef niet uit.(6) De gemeentelijke overheid maakte het mogelijk de patstelling te doorbreken en tot uitvoering over te gaan. Het boek diende echter eind 1989 al bij de drukker te liggen. Drie jaar de tijd dus, nog een jaar minder dan voorzien! Drs. Duijghuisen werd belast met de concrete uitvoering van het vele onderzoek en het schrijven van de tekst. De redactieraad stelde prof. Klep aan als wetenschappelijk adviseur voor de verdere ontwikkeling van de probleemstelling, betoogtrant en interne samenhang en voor een globale visie op de geschiedenis van de stad Breda. Bovendien nam hij de nabeschouwingen voor zijn rekening. Aldus was de opzet van deel III betrekkelijk snel geëvolueerd van een langdurig project met vele auteurs, zich grondig verdiepend in een aspect van de Bredase geschie- denis, naar een kortlopend project met één auteur; zonder de ambitie van volledigheid, maar met het idee een eerste visie op de jonge Bredase stadsgeschiedenis als geheel te ontwikkelen. Inderdaad een basis voor discussie en voortgezet onderzoek. Er moest bovendien onder grote tijdsdruk gewerkt worden. Begin 1988 legde de au- teur de redactieraad reeds een tekst voor met een uitgewerkt globaal beeld over de gehele periode 1795-1960. De redactieraad gaf aan waar accenten mogelijk anders gelegd konden worden, en sprak bij herhaling de hoop uit dat nog zoveel mogelijk (tijdverslindend!) archiefonderzoek werd ondernomen. Een aantal vrijwilligers, een zevental medewerkers van de Gemeentelijke Archiefdienst en de redactieleden jhr. drs. F.A. von Schmid en dr. J.P.A. van den Dam leverden waardevolle bijdragen.(7) Een belangrijk praktisch probleem bij het verwerken van de gegevens en het schrijven van het boek bleek de spanning tussen het algemene beeld en het detail te zijn. De auteur streefde naar een zekere gelijkmatigheid in de behandeling van de stof: grote lijnen gecombineerd met een beperkt aantal gedetailleerde uitweidingen. Deze uitweidingen konden niet talrijk zijn, maar waren onontbeerlijk wegens de couleur locale die zij nu eenmaal bieden. Zo kwam de auteur meer dan eens tot de conclusie dat bestaande detailstudies eigenlijk minder in aanmerking kwamen voor verwerking dan urgentere thema’s die nog helemaal niet onderzocht waren! Typisch de problemen van een beknopte synthese. Ondergetekenden geven toe, dat het niet altijd gelukt is om alle belangrijke en geplande onderdelen die plaats te geven waarop zij recht hadden. Het materiaal was daarvoor te omvangrijk en de beschikbare tijd te kort. En natuurlijk zijn er duizenden kleine thema’s te verzinnen waarover men niets zal vernemen. Moge dit grote-lijnenboek zodanig tot kritiek, en verder onderzoek prikkelen, dat de acht of tien banden over de geschiedenis na 1795 ooit nog eens werkelijk tot stand komen! Dat zou geen slecht effect zijn. Speciale dank gaat uit naar de reeds genoemden, maar niet vergeten mag worden ook de volgende (ex-)medewerk(st)ers en vrijwilligers van de Gemeentelijke Archief- dienst apart te vermelden: J.M.L. Bastiaansen, ing. H.C.F Bogaerts, J.C. Buitendijk, C.M.C. Buijsen, D. Dooremans, M.I. Ellert, B.C.M. Hoeks, drs. H.M.M. Huijgens-Van Kollenburg, G.G.A.M. Otten, D.P.J. van Riel, A.L. Schets, H. Tigelaar, A.L.J. Verschuuren, J.M.F. IJsseling, drs. H.D. Wessels en M.L.W.H. van den Wijngaard. Behalve de respectieve gemeentearchivarissen, mr. M.W. van Boven en drs. P.M. Toebak, hebben zij een werkelijk onmisbaar aandeel gehad aan het totaal der werkzaamheden: een deel van de inhoudelijke voorbereiding en beoordeling, het leeuweaandeel van de redigerende arbeid, de nagenoeg volledige keuze van het beeldmateriaal, de controle van het notenapparaat, de samenstelling van de bibliografie, de indexering en de complete administratieve ondersteuning. Zonder hen zou het tot drie jaren ingeperkte project nooit op tijd en met dezelfde kwaliteit zijn afgerond. drs. M.J.M. Duijghuisen prof. dr. P.M.M. Klep (1)Informatie voor de auteurs van het project Geschiedenis van Breda, 1795-ca 1960 (1984). (2). Hieraan namen actief deel: J. Ansems, C. van den Assum, J. Bader, B. Beusenberg, J. van Buel, E. Bos, J. Bouwes, C. Bovenberg, K. van Brink, M. Brongers-Alberts, C. Coenders, M. Dijkstra, G. van Donschot, F. Elias, J. Eygenraam, W. Frijters, G. van Gaaien, mevr. Geene, C. Gelens, M. Grosfeld-Van Beekhoven, S. Haans, J. Heijbroek, J. Jansen, H. Jansen, J. Knippels, L. Knitel, A. Koppers, W. Laarakker, A. Laenen, W. Leideritz, C. Lohmann, J. van der Made, J. Maramis, H. van der Meer de Walcheren, W. Meyer, B. Mittelmeijer, H. Munljewerff, C. van Nijnanten, H. Omstein, E. Poiesz, Y. Postma, P. Receveur, C. Reijnders, F. Roelvink, A. van Rijsewijk, J. Sadeé, A. Scheffer, E. Schouten, J. Schuiten, J. Schutte, L. Smedinga, P. van de Steenhoven, E. Stevens, H. Stevens, C. ten Teije, J. Ver- heij, J. Vleugels, W. van der Voort, J. de Waard en G. Wiegerink-De Jong. (3). Onderzoek naar de sterfelijke ontwikkeling van Breda (1851-1984). Op 5 oktober 1984 gaf hij over hetzelfde onderwerp een lezing op de Brabantse Archivarissendagen te Dussen. (4). M.J.M. Duijghuisen en P.M.M. Klep, Ontwerp voor een geschiedenis van Breda, 1795-1975 (Nijmegen, 1985). (5). Zie: De Stem, 16 augustus 1986 en 20 augustus 1986. (6). Zie: ibidem, 21 augustus 1986. (7). Rapporten werden vervaardigd door M. Broos, Aantekeningen over de spoorwegaanleg gedurende de negentiende eeuw; J van den Dam, Aantekeningen over twee decennia werkloosheid c.a in Breda (1919-1939); H Huijgens-Van Kollenburg, Belgische vluchtelingen in Breda tijdens de Eerste Wereldoorlog; R. de Jong, Opkomst katholieke groeperingen binnen Breda in de tweede helft van de negentiende eeuw; G. Olten, Ontman eling en uitleg der stad, 1865-1880; idem, Stedebouwkundige ontwikkeling van Breda, 1880-1930; F von Schmid Ontsluiting interviews afgenomen in de periode 1980-1986; L. Stulemeyer-Asselbergs, Rederijkerskamer Vreugdendal , E. Tigclaar, Kerkelijk leven negentiende en twintigste eeuw- H Wessels, Verslag religieus-politieke verhoudingen in de tweede helft van de negentiende eeuw; idem. Ambtenarenapparaat van Breda in de negentiende en twintigste eeuw. Boekhandel Gianotten Breda;  |
37. |
![]() |
Boeknummer: 00411
Bijdragen tot de geschiedenis zuiden van Nederland 1849-1903 Historie -- Brabant, algemeen (1966) [J.F. Vlekke] Bijdragen tot de geschiedenis zuiden van Nederland 1849-1903 Deel VI VOORWOORD Bij het schrijven van deze biografie heb ik aan den lijve ervaren, dat de objectiviteit een van de moeilijkste problemen is waarvoor de historicus zich gesteld ziet. De meeste hedendaagse historici zijn het er over eens, dat de geschiedschrijving gebonden is aan tijd en per- soon. In de geesteswetenschappen is een mechanisch, onpersoonlijk onderzoek een onbereikbaar ideaal. P. Geyl noemt de geschiedenis een discussie zonder einde, die niet tot de enige, algemeen aanvaarde conclusie zal leiden. J. Romein gaat in zijn 'Theoretische Geschie- denis' nog verder en komt tot de paradoxale formulering, dat de verdienste van de geschiedschrijver is gelegen niet in wat hij als historicus, maar in wat hij als niet-historicus waard is. Hij bedoelt hiermee te zeggen, dat het subjectieve element, de verklaring der historische feiten vanuit een bepaalde levensvisie, minstens even belangrijk is als die feiten zelf, het objectieve element. Niet als louter vakman moet men de geschiedenis tegemoet treden, maar ook als mens. Geschiedenis is kennis van de mens door de mens en kan alleen bestaan door samenwerking van subject en object. Maar tegelijkertijd eist geschiedenis een kritische beschouwing van de mens uit het verleden, zodat een objectieve stellingneming van de historicus een logisch gevolg is. De eerste norm voor de ge- schiedschrijving is wetenschappelijk, niet ethisch. Wie echter met J. Nota gelooft, dat de geschiedenis als wetenschap ontstaat uit de dialoog tussen geschiedvorser en de 'stemmen” uit het verleden die hij beluisteren wil, legt voor een verdere fundering ethische normen aan, waaraan hij zijn oordelen toetst'. Het schrijven van een biografie wordt pas dan tot een bevredigend einde gebracht als dit geschiedt vanuit een motief. Ik heb hieraan vaak moeten denken sinds Broeder Theophile Nijman mij opmerkzaam maakte op het leven van Jan Frederik Vlekke. De sociale bewogenheid van deze man appelleerde aan mijn levendige sociale belangstelling, die mij van huis uit werd meegegeven. Mijn vader wijdde een belangrijk deel van zijn leven aan allerlei sociale aktiviteiten in mijn geboortestad Roosendaal. Als wethouder van Sociale Zaken gedurende zeventien jaar, heeft hij mede vorm gegeven aan het sociale leefklimaat van West-Brabant. Als zodanig mag ik hem de inspirator noemen van dit werk. Het geslacht van wijlen mijn moeder stamt uit dezelfde streek als het geslacht Vlekke. Aan haar rustige toewijding en taaie vasthoudendheid dank ik mijn wetenschappelijke opgang. Met grote voldoening kan ik terugdenken aan de medewerking die ik mocht ondervinden van Prof. Dr. B. H. M. Vlekke. Hij heeft niet alleen de documentatie van zijn vader zorgvuldig bewaard, geordend en te mijner beschikking gesteld, maar ook mijn studie met grote belangstelling gevolgd en mij voortdurend geholpen, zonder daarbij enige invloed uit te oefenen op de waardeoordelen die ik over zijn vader heb geformuleerd. Het geregeld contact dat ik met hem mocht hebben, is uitgegroeid tot een warme vriendschap. Veel dank ben ik verschuldigd aan mijn promotor Prof. Dr. P. H. Winkelman onder wiens leiding ik deze studie heb kunnen voltooien. Zijn constructieve op- en aanmerkingen hebben het jeugdwerk doen uitgroeien tot de mannenmaat. Verder gaat mijn dank uit naar mijn collega’s en vrienden die de tekst van taalkundige ongerechtigheden hebben gezuiverd, naar de typiste en naar degenen die mij op allerlei manieren hebben geholpen. Een niet geringe steun ondervond ik van de archiefambtenaren H. Zandbergen en A. Buijsen bij het opsporen en hanteren van archivalia en literatuur en van de manier waarop zij mijn talloze werkuren op het Roosendaalse Gemeentearchief hebben veraangenaamd. Het heeft mij voorts aangenaam getroffen, dat verschillende gemeentebesturen, standsorganisaties en bedrijven, vooral de suiker- industrie, reeds vóór de verschijning van het boek blijken van belangstelling hebben getoond. Tenslotte ben ik het bestuur van de Stichting Zuidelijk Historisch Contact erkentelijk voor het opnemen van deze biografie in de Serie. De schrijver INHOUDSOPGAVE Voorwoord V Lijst van afbeeldingen XIV Geraadpleegde bronnen XV Geraadpleegde literatuur en gedrukte bronnen XVI Inleiding 1 De opkomst van de grootindustrie in Nederland rond 1870 — Malaise in de landbouw — Liberale crisis-therapie — Ontstaan beetwortelcultuur en suikerfabricage — Verandering in de ondememersactiviteit — Massificatie van de arbeid en begeleidingsverschijnselen — Individualistische karakter- trekken in sociale en economische ordening tweede helft negentiende eeuw — Jan Frederik Vlekke model voor nieuw ondernemerschap — Genealogie familie Vlekke — Biografische notities J. F. Vlekke, onderwijzer, boekhouder, directeur suikerfabriek te Oud Gastel — Periodisering van zijn werkzaamheid als industrieel — 1889 Begin sociale bedrijfsvoering — 1898 Aanvang sociale activiteit buiten de fabriek — Christelijk beginsel — Geestverwanten — Theorie en praktijk — Onverwachte dood — Grafrede van Ariëns — Verantwoording over indeling van het boek. Hoofdstuk I DE INDUSTRIEEL 22 Suikerfabricage in West-Brabant — Overzicht fabrieken — Suikerbereiding — Technische vooruitgang — Het verkrijgen van de grondstof — Con- tractsystemen — Protectie suikerindustrie — Accijnsheffing — Invloed accijnsheffing op beetwortelcultuur — Afschaffing protectie — Suikercon- ventie 1902. Gastelse Beetwortelsuikerfabriek 35 Oprichting — Maatschappelijk en bedrijfskapitaal — Eerste directeur J. J. van Sprangh — Optreden van J. F. Vlekke in aandeelhoudersvergadering — Zijn benoeming tot directeur 1881 — Expansie fabriek — Statistiek Gastelse Beetwortelsuikerfabriek en Fa. de Ram en Co., Roosendaal — Overzicht dividenduitkeringen — Goede en slechte campagnes — Bedrijfsconcentratie — Nevenindustrie — Vlekke contra oprichting Zuid-Neder- landsche Spiritusfabriek — Overzicht fabrieksexpansie onder Vlekke. Andere industriële activiteiten 59 Directeur St Antoine — Opbouw van deze fabriek — Reorganisatie andere fabrieken — Financieel expert — Bekendheid in het buitenland — Coöpe- ratieve weverij De Eendracht te Haaksbergen — Commissaris van deze weverij __ Liquidatie — Plan Ruijs de Beerenbrouck en Vlekke partici- patie in metaalfabriek te Maastricht. DE KOOPMAN 72 Wedijver om de grondstof — Verhouding teler-fabrikant — Tegenstrijdige belangen — Algemene Vereniging van landbouwers contra Bond van Suikerfabrikanten — Suikergehalte en gewicht — Partidpatie-contract — Bladen voor Suikerbietenteelt — Voor en tegen van het partidpatie-contract — Buiten Oud Gastel weinig in toepassing — Rijkspremie en participatie — Credietvoorziening — Rederij Oud- en Nieuw-Gastel. DE COÖPERATOR 94 Vormen van coöperatie — Coöperatie in de suikerindustrie — Eerste plannen mislukt — Sas van Gent — Vlekke voorstander van coöperatie — Voorbereider coöperatieve suikerindustrie West-Brabant — Supervisor plan coöperatieve suikerfabriek Steenbergen — Coöperatieve suikerfabrieken 1900-1910 contra Algemene Suikermaatschappij — Verkoop Gastelse Beetwortelsuikerfabriek — Oprichting, opzet en ontwikkeling coöperatieve suikerfabriek Dinteloord — Andere coöperaties — Bundeling — Machtsverhouding Centrale Suikermaatschappij en Bond van Coöperatieve Suiker- fabrieken. Hoofdstuk II DE WERKGEVER 106 Oude gezagsverhoudingen — Verzakelijking menselijke verhoudingen in de grootindustrie — Sociaal conservatisme in Brabant — Stemmen uit Tilburg — Vlekke contra Van Spaendonck — Streven naar gelijkberechtiging — Sociale en economische opvattingen in het liberale tijdvak — Op- komst vakbeweging — Tegenwerking werkgevers — Oude en nieuwe elementen in Vlekkes patroonschap — Het patriarchalisme van Le Play __ Vlekke en de arbeidersorganisatie — Scheiding sociale actie en politiek __ Gewijzigde visie op staatsbemoeiing — Gerechtvaardigde werkstaking — Modelwerkgevers — Invloed van Van Marken en Stork. Arbeidsloon 133 De vrije economie — De natuurlijke prijs van de arbeid — Loonvorming volgens economische of ethische norm — Katholieke visie op het loon- systeem — Het begrip sociale rechtvaardigheid — Loonregeling te Oud Gastel — Omschrijving familieloon — Loonsystemen bij Van Marken en Stork — Weeklonen op Gastelse Beetwortel suikerfabriek — Winstdeling — Daglonen in West-Brabant, Tilburg en Maastricht. Arbeidstijd en zondagsrust 148 Arbeidsduur in Nederland — Experiment Van Besouw inzake verkorting arbeidstijd — Vlekke over de arbeidstijd — De normale arbeidsdag — Arbeidstijden in Tilburg — Zondagsrust — Wetsontwerp-Lely op arbeidsen rusttijden — Zondagsarbeid in Brabantse suikerindustrie — Advies aan de bisschop over arbeid op zondag in verband met dispensatieverlening. Verhouding directie - personeel 162 Patronale zorg — Opvoeding tot volwassenheid — De Kleine Courant — Erekruisen voor trouwe dienst — Reglement voor de Arbeid — Arbeidsraad. Instellingen ter voorziening in materiële behoeften 169 Coöperatieve inkoopvereniging voor kolen en graan — Strijd over consumptie-coöperatie — Coöperatieve aspiraties van Vlekke — Arbeiders- woningen — Fabrieksspaarkas — Pensioenfonds — Invaliditeitsverzekering — Ziekenfonds — Fondsen bij Hovy, Van Marken, Stork, Regout — Weduwen fonds — Hygiënische verzorging — Fabrieksveiligheid. Godsdienstig leven, ontwikkeling en ontspanning 190 Armetierig volksleven — Brabantse geloofstrouw — Een kerk te Stampersgat — Clericale bekrompenheid — Schoolbezoek — Tekenschool — Fa- brieksbibliotheek — Geordend gezinsleven — Kroegleven — Muziek en toneel — De Hollandse Harmel. Hoofdstuk III DE DRANKBESTRIJDER 201 Alcoholisme in de 19e eeuw — Oorzaken en omvang — Eerste bestrijding — Amerika — Natte en droge deelstaten — Drankweerapostelen in Europa — Het falen van het persoonlijk appèl — Nieuwe wegen in de drankbestrijding — Studie van het alcoholisme — Drankbestrijdingsverenigingen — Innerlijke tweespalt geheelonthouders contra matigen — Prohibitie in de Verenigde Staten — Overheidsbemoeiing in andere landen —Local option — Gothenburgerstelsel. NEDERLAND 215 Eerste beweging — Heldring en Herckenrath — Ned. Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank — Eerste drankbestrijding in katholieke kring — Volksbond tegen Drankmisbruik — Overzicht drankgebruik — Andere drankbestrijdingsverenigingen — Vakbeweging en drankbestrijding. De katholieke drankbestrijding 221 Achterstand in organisatie •— Weerstanden tegen onthouding — Schaepman en de drankwet 1881 — De kwestie van de twee borrels. Eerste Organisatie 225 Ariëns als centrale figuur — Een belofte van drie vrienden — Ontstaan en groei Kruisverbond — Drankbestrijding een arbeiderszaak — Drank- weeractiviteiten van J. F. Vlekke — Eenling in het gewest — Drankmisbruik en hoger loon — Bestrijdingsmethodiek — Anti-alcoholpedagogie — Invloed arbeidstijd op drankgebruik — Voorbeeld hogere standen — Onthouding en karaktervorming — Contacten met gewijde sociale werkers. Het eerste katholieke matigheidscongres 239 Ariëns op jacht naar kopstukken — Plan voor een congres — Gematigd standpunt — Samenstelling comité — Vlekke als congresspreker — Schaep- man huldigt — Taak werkgever in de strijd tegen drankmisbruik — Sociale voorzorg beste drankbestrijding — Oorzaak en gevolg tussen sociale misère en drankmisbruik. Vruchten van het congres 248 Drankbestrijding zaak van het hele volk — Organisatie — Comité van actie — Versplintering St. Paulusbond — Brabant propageert matigheid — Sobriëtas Drie secties — Program voor werkgevers — Dagelijks bestuur Sobriëtas. Propaganda-voordrachten 257 Vlekke als propagandist in Limburg — Alcoholisme onderdeel sociale kwestie — Strijd tegen de jenever — Rede te Deventer — De vrouw en het Kruisverbond — De gave van het woord. De Paulusbond 263 Strijd tussen Paulisten en Kruisverbonders — Groei Paulusbond — Jenevercandidaten. In Eigen Kring 270 Melkdrinkende bietenlossers — Een anti-alcoholische burcht — Clericale bedilzucht — De eerste Paulusvereniging in het bisdom Breda— Een alcoholarm dorp — Jenever op het werk — Filippica in Dongen — Alcoholvrije olievlek — Drankbestrijding op de Katholiekendag. De eerste jaren van Sobriëtas 278 Nationale organisatie mislukt — Federatie diocesane bonden — Centrale raadsvergadering — Openbare actie — Criminaliteit en drankmisbruik — Ariëns verdedigt geloofsgenoten — Criminaliteit en immoraliteit — Drankbestrijding is sociale arbeid. Hoofdstuk IV DE VOORTREKKER 286 Afwachtende houding kerkelijke overheid — Rerum Novarum — Conservatieve en progressieve bisschoppen — Oude en nieuwe ideeën over staats- en gemeenschapsvormen — De school van Angers en de school van Luik — Christelijke democratie naast politieke democratie — Veuillotisme rem op de sociale actie — Naar syndicale organisatie — Progressief-concervatief op politiek gebied — Politiek karakter sociale kwestie in België — Adolf Daens — Daensisme. Sociale evolutie in katholiek Nederland 297 Minderheids-katholicisme — Negatieve elementen in beginnende christelijke sociale actie — Afwending liberalisme — De Tijd en het integralisme — Het Centrum bazuin van progressieven — Vlekke als publicist. Openbare actie 305 Sociale rhetorica — De christen-democraat J. F. Vlekke — Utramontaan — Het Daensisme in Nederland — Aanval op Daens — Begripsverwarring — Het neo-liberalisme — Polemiek rond de Arbeidswet — Een strijder tegen economisch liberalisme. Centraal Bureau voor Sociale Adviezen 316 Doel — Dagelijks bestuur — Commissies — Ledenbestand — Adviezen — Katholiek Arbeidskantoor — Activiteiten van een bestuurslid. De Klarenbeekse Club 325 Het koperen priesterjubileum van Gisbert Brom — Progressieven bijeen — Schaepmanianen zonder Schaepman — Chronica — Ledenlijst — Reünies — Discussiëren en spelevaren — Initiatieven — Te-Kort der Katholieken. Van Onzen Tijd 331 Gemêleerd gezelschap — Actie voor nieuw tijdschrift — Plan-Kalf mislukt — Toch een nieuw tijdschrift — Kwestie Kalf-Molkenboer Klaren- beek en Van Onzen Tijd — Nieuwe wegen in literatuur en kunst. Katholiek Sociaal Weekblad 338 Verwezenlijking van een ideaal — Aalberse redacteur Katholiek Sociaal Weekblad — Nolens supervisor — Twee Brabantse raadgevers — Finan- ciële regeling — Doelstelling — Een gewaardeerde medewerker. De Katholieke Sociale Actie 343 Een belangrijke staking — Comité van Actie — Katholieke Sociale Actie — Actieve leden in het Comité — Verzet tegen dericalisme — Vlekkes visie op de priesterlijke taak. Politieke opvattingen 351 Het gouden kalf — Sociaal werker is geen politicus — Een weigering aan Aalberse — Ergernis over het politieke spel — Politieke denkbeelden van Vlekke — Democratische gezindheid — Kiesverenigingen in West-Brabant — Verkiezingsperikelen — Kloek optreden — Politieke vrienden — Een burgemeestersbenoeming — Brabantse visie op de Limburgse Mijnwerkers- bond. Diocesane Katholiekendagen 359 Algemene Katholiekendag naar Duits model — Episcopaat achter Schaepman — Ariëns kiest andere weg — Geen' succes voor Ruijs de Beeren- brouck — Dood doorkruist een plan — Vlekke op de Limburgse Bondendag — Boerenorganisatie — De boerenapostel zoekt bondgenoot — Onder- steuningsfonds voor onderwijzers — Spreker gezocht voor Venlo — Onderonsje bij de burgemeester — Vlekkes visie op de katholieke sociale actie Evolutie in denkbeelden — Diocesane congressen als forum voor problemen van de dag — Katholiekendagen in Bossche bisdom — Weige- ring om persoonlijke redenen — Les extrèmes se touchent — Van conservatief naar progressief — Merkwaardige coïncidentie — Eerste Katholie- kendag te Breda — Ontwerpers — Ontkrachte conclusie — Te weinig progressiviteit. Bij zijn dood 373 De veldheer sneuvelt — Liquidatie fondsen — Bestaanszekerheid op te zwak fundament Een moedige dorpsarts — Arbitragecommissie __ Dood kwam te vroeg — In memoriam van Aalberse — Begrafenis __ Roddel en laster — Opnieuw ontdekt — Monument — Onthulling. BIJLAGEN I Brief M. J. G. Kuypers aan Dr. Gisbert Brom, I-9-19O3 378 II Het Participatie-Contract der Gastelsche Beetwortelsuikerfabriek 379 III Berijmd verzoek om bietenvracht van schipper G. Steenstra, Schenkenschans, 2-7-1901 383 IV Brief S. J. Van Dieten aan J. F. Vlekke over Paulusbond, 18-11-1898 385 V Gedicht ”In Memoriam Jan Frederik Vlekke 1849-1903” door H. Enmann, s.j. Gepubliceerd in Het Centrum, 21-5-1903. 386 VI Rede van Gerard Brom bij onthulling Vlekke-monument te Stampersgat, 23-8-1958 387 Stichting Zuidelijk Contact;  |
38. |
![]() |
Boeknummer: 00416
Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1855 Historie -- Plattelands- en boerenleven (1992) [A.H. Crijns, F.W.J. Krielaars] Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1855 INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF V VERANTWOORDING VII BRONNENPUBLIKATIES EN LITERATUUR XXIV LIJST VAN TABELLEN XXX LIJST VAN KAARTEN XXXI LIJST VAN AFBEELDINGEN XXXI DEEL A AANDACHT VOOR DE LANDBOUW 3 Al vóór 1800 toenemende interesse voor de landbouw 3: ook in Brabant: Thijs 3; Van Breugcl 4; De la Court 4: Kops 5; deelnemers landbouwenquête 5; Van de Graaf! 6; goed beeld van de landbouw rond 1800 mogelijk 7; belangstelling voor landbouw wordt weer gerin- ger 7; over Brabantse landbouw in 1813-'5O weinig geschreven 7. Hoofdstuk I BEVOLKING EN GROND Hoofdstuk II DE MEST VOOR DE AKKERS MOET KOMEN VAN HET VEE Hoofdstuk III ENIGE (ANDERE) STRUKTURELE ASPEKTEN VAN DE BEDRIJVEN Hoofdstuk IV VEEL BLEEF BIJ HET OUDE Hoofdstuk V IN DE MEESTE AGRARISCHE GEZINNEN IS ARMOE TROEF Hoofdstuk VI HET ZANDGEBIED VAN NOORD-BRABANT Hoofdstuk VII AGRARISCH GRONDGEBRUIK EN VEESTAPEL Hoofdstuk VIII BOERENLEVEN EN BOERENWERK Hoofdstuk IX BEDRIJVEN EN OMSTANDIGHEDEN SLOTBESCHOUWING 329 Het bedrijfstype veranderde niet wezenlijk 329; zelfvoorziening bleef de primaire doelstelling 330; rogge was het belangrijkste landbouwge- was 330; de omvang van de veestapel nam toe maar kwalitatief veranderde er weinig 332; de agrarische bevolkingsdruk werd alsmaar gro- ter 333; de verdeling van de werkzaamheden veranderde niet 333; de bedrijfsvoering bleef traditioneel 334; maar er waren ook lichtpunten 335. INDEX VAN GEOGRAFISCHE NAMEN 345 INDEX VAN PERSOONSNAMEN 350 CURRICULA V1TAE 352 WOORD VOORAF De afspraak om samen een boek te schrijven was snel gemaakt. Ook het onderwerp was geen probleem. Het kleine gemengde bedrijf op de zandgronden in Noord- Brabant, dat we tijdens ons leven en werken nog zo goed gekend hadden, werd in 25 turbulente jaren geschiedenis. Waar lagen de wortels van dat gemengde landbouw- bedrijf? Deze indringende vraag, waarover zo weinig geschreven was, hield ons intens bezig. Voor het uitwerken van deze vraagstelling werden we in sterke mate gesteund en gestimuleerd door prof, van den Eerenbeemt en de NCB, met name door de heren Heijmans, Latijnhouwers en Merkx. Hun belangstelling en daadwerkelijke hulp is voor ons van grote invloed geweest om het onderwerp aan te pakken en uit te werken. Het eerste resultaat van onze arbeid, waaraan we met plezier en volharding hebben gewerkt, ligt thans voor u. Dat de Stichting Zuidelijk Historisch Contact samen met de NCB ons werk wil publiceren, geeft ons veel voldoening. Van onze beide echtgenoten, Miekc en Miek, hebben we veel ruimte en steun gekregen om ons opnieuw', ondanks de pensioengerechtigde leeftijd, terug te trek- ken in de studeerkamer. We willen het boek dan ook aan hen opdragen, mede ter compensatie van te weinig geleverde arbeid in het huishoudelijk bedrijf. In de beginfase van het onderzoek hebben we gesprekken gevoerd met een aantal oudere boeren en kenners van de vroegere landbouw. Veel dank zijn we verschul- digd aan de familie Vos uit Roosendaal die het niet gepubliceerde werk van hun grootvader Jacobus (Ko) Vos, dat tot 1870 terugging, aan ons ter beschikking heb- ben gesteld. Bij ons werk hebben we in ruime mate gebruik gemaakt van boeken van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en de Katholieke Universiteit Brabant. Medewerkers van beide instellingen hebben ons met raad en daad bijgestaan. Tenslotte moesten de vruchten van ons werk worden getypt en daarbij zijn Pat van Bijnen, Myriam Crijns, Christine van Lingen en medewerksters van het secre- tariaat van de NCB ons behulpzaam geweest. De steun van allen die hiervoor genoemd zijn was voor ons onmisbaar. Daarvoor onze bijzondere dank! Voor ons was het een zinvolle tijdsbesteding. Het boek is af maar het werk is nog niet klaar. A.H. Crijns - F.W.J. Kriellaars VERANTWOORDING Waarom dit boek? De jonge agrariërs van nu hebben een totaal ander beeld van de Brabantse landbouw dan de ouderen onder ons. Voor hen zijn de moderne bedrijven met grote eenheden een natuurlijk gegeven. Vernieuwingen, snelle ontwikkelingen en een slagvaardig beleid zijn voor hen vertrouwde begrippen. Het verleden van de vele kleine gemengde bedrijven hebben zij nauwelijks of niet gekend. Voorzover zij er nog iets over horen, zal het toch spoedig voor hen het 'grijze verleden' zijn, een periode die voorgoed is afgesloten. Hoe geheel anders is het gesteld met de boeren, die min of meer bewust de crisis van de dertiger jaren, de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw en de ontwikkelingen nadien hebben meegemaakt. Zij hebben als het ware twee keer geleefd. Eerst de onmogelijkheid om vooruit te komen, voorzichtig handelen, wan- trouwen en afkeer van het nieuwe en toen langzaam maar zeker de grote ommekeer. Zij staan veel dichter bij de wortels van het oude, die de grondslag vormden voor de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Maar beide generaties komen uit hetzelfde nest. De op het eerste oog onverklaarbare ontwikkelingsdrang uit de zestiger jaren vindt zijn oorsprong in de niet aflaten- de strijd van vorige generaties om het hoofd boven water te houden. Er is in het verleden een grote potentie aan energie en wilskracht opgebouwd, die eens tot ontlading moest komen. Daarnaast werden er organisaties, instellingen en instanties opgericht om de boeren vooruit te helpen. Toen de geesten rijp waren en de marktomstandigheden gunstig werden, is uit het samengaan van deze factoren de grote sprong voorwaarts gemaakt. Om een beeld uit de huidige tijd te gebruiken, onbeduidende amateurs zijn er door noeste arbeid in geslaagd om topsporters te worden. De geschiedenis van de Brabantse boeren en hun bedrijven is beladen met spanning, inspanning, voor- en tegenspoed. Door onze verbondenheid met die landbouw vinden wij, dat hun verhaal moet worden opgeschreven. Het is opmerkelijk dat in de Brabantse geschiedschrijving de landbouw slechts zelden als centraal thema is behandeld. En dat, terwijl toch vaststaat dat diezelfde landbouw in onze provincie gedurende vele eeuwen de belangrijkste bestaansbron is geweest. Wij schrijven het op voor de boeren van nu en uit respect voor de inzet van generaties die hen zijn voorgegaan. Zo'n dertig jaar geleden ving in de landbouw en op de boerenbedrijven van de Brabantse zandgronden een proces van veranderingen aan. Het verliep aanvankelijk nog maar langzaam, maar al vrij snel kreeg het vaart en werd het ingrijpender. Opvallend hierbij was dat het begon in de streken met van nature de minst vruchtbare grond. Vandaag den dag kenmerkt de landbouw in de zandgebieden zich door een veel kleiner aantal bedrijven, een ver doorgevoerde specialisatie, de inzet van weinig arbeid maar van veel kapitaal en een zeer sterke instelling op de markt. Daarmee wijkt de landbouw van vandaag bijzonder veel af van de landbouw van voorheen, toen het zogenaamde gemengde bedrijf als het ware synoniem was met het zandbedrijf. Wel was er op een beperkt aantal bedrijven enige specialisatie - in de richting van tuinbouw -, maar het overgrote deel van de bedrijven droeg een gemengd karakter, met akkerbouw en veehouderij, beide op een kleinschalige wijze bedreven. Het beschikbare areaal grond liep tussen de afzonderlijke bedrijven wel uiteen, maar ze hadden een eenvormig bedrijfstype met akkergewassen, weiland, koeien met jongvee, varkens en kippen én de akkerbouw stond goeddeels in dienst van de veehouderij. Over wie en wat? Dit boek gaat in op de landbouw, de boeren en hun bedrijven. Een verdere beperking is dat wij schrijven over het Brabantse zandgebied (zie kaart 3). Hiermede willen wij anderen uiteraard niet te kort doen, maar het was noodzakelijk gezien hun specifieke situatie. De schrale Brabantse zandgronden hebben sedert eeuwen geen andere gebruiksvorm toegelaten dan bedrijven met bouwland, grasland en vee. Het is het 'eeuwige' gevecht geweest van de Brabantse boer om de van nature weinig vruchtbare grond te verbeteren. Bepalend daarvoor was in eerste instantie de vee- stapel. Hiertoe was de potstal de 'krachtcentrale' van de bedrijven voor de mestbereiding. Op de hogere zandgronden kon zich van nature alleen de weinig eisende heide handhaven. Het gemeenschappelijk gebruik van woeste grond was normaal. Scha- pen, runderen en ook ganzen konden er voedsel zoeken. Heiplaggen werden naar huis gehaald voor de mestbereiding. Op deze wijze had er voortdurend over- dracht van vruchtbaarheid plaats van heidevelden naar de in cultuur zijnde gronden. De woeste grond was zo de tweede 'krachtcentrale' van de bedrijven. Specifiek voor de zandgronden waren ook de vele kleine bedrijven die in de eerste plaats gericht waren op zelfvoorziening. Wat verder nodig was om te leven, moest worden gemaakt of gekocht. Vandaar de vele nevenwerkzaamheden zoals weven, spinnen, klompenmaken, turfsteken enz. Het gezinsbedrijf van toen was ge- richt op produktie, verzorging, zelfvoorziening, mestbereiding, verzamelen en vele nevenwerkzaamheden. Er moest nergens zo geploeterd worden om aan de kost te komen als in het zandgebied. Hoe kleiner het bedrijf, hoe groter de noodzaak om nevenwerkzaamheden te verrichten. Hun huisnijverheid heeft mede de grondslag gelegd voor de industriële ontwikkeling van hel gewest. Specifiek voor het Brabantse zandgebied waren ook de beslotenheid, de ligging in een grensgebied met onzekere toestanden en de slechte waterstaatkundige situatie. Er waren zoveel tegenwerkende krachten met als gevolg dat het als een van de armste en achterlijkste gebieden van ons land werd beschouwd. Waarom het tijdvak 1800-1885? Het zijn de laatste generaties van boeren geweest die geheel op eigen kracht waren aangewezen. Bedrijfsvoering en werkmethoden waren traditioneel bepaald en veranderingen voltrokken zich slechts langzaam. Er werd weliswaar ontgonnen, maar ook de bevolkingsdruk nam toe waardoor de bedrijven toch klein bleven. Er werden landbouwverenigingen opgericht, maar het overgrote deel van de zandboeren werd geen lid. De landbouwkennis nam toe, vooral op het gebied van de land- bouwscheikunde maar tot praktische toepassing van die kennis kwam het nog niet. Maatschappelijk veranderde er veel door de toename van nijverheid en handel, de aanleg van wegen en de komst van de spoorwegen. Maar de boer koos voorlopig voor het oude en vertrouwde en de veiligheid van de beslotenheid. Beïnvloeding van buiten, voorzover die hem bereikte, werd gewantrouwd. Rond en na 1800 vonden grote politieke veranderingen plaats. Zo kenden we de tijd van de Bataafse Republiek, de Franse tijd, de instelling van het Koninkrijk, de vorming van de provincie Noord-Brabant en de afscheiding van België. Ook na 1830 beleefde de landbouw nog zorgelijke tijden hetgeen culmineerde in de mislukking van de aardappeloogst in 1845 tengevolge van de aardappelziekte. Rond 1850 brak er een betere tijd aan voor de vaderlandse landbouw. De prijzen van de belangrijkste produk- ten gingen omhoog en de handel met het buitenland werd geliberaliseerd. De kleine Brabantse zandboer had weliswaar weinig te verkopen, maar langzaam maar zeker ging hij zich toch meer richten op de markt. De veehouderij werd belangrijker en de betrekkelijk gunstige tijd voor deze sector duurde tot 1885. Voor de beschrijving van het tijdvak 1800-1885 waren wij uiteraard afhankelijk van de beschikbare bronnen. Rond 1800 werd er vrij veel gepubliceerd over de Brabantse landbouw. Daarna werd het minder en onregelmatiger, maar na 1850 trad er verbetering op. Ook de overheid kreeg toen belang bij een betere verslagleg- ging. Regelmatig verschenen de algemene verslagen van den Landbouw en de verslagen van den toestand der provincie Noord-Brabant. Vandaar de meer uitvoerige beschrijving van de situatie rond 1800 en de ontwikkeling van de landbouw tussen 1850 en 1885. De ontwikkelingen tussen 1800 en 1850 werden in verkorte vorm weergegeven. Hel jaar 1885 werd als eindpunt genomen omdat het gemengde bedrijf, met een overheersende positie van de akkerbouw, toen nog aanwezig was. Tegen 1880 ving in ons land een landbouwcrisis aan, welke eersten vooral een akkerbouwcrisis was, maar omstreeks 1885 ook de veehouderij trof en zeker van grote invloed zou zijn op de ontwikkeling van de landbouw op de Brabantse zandgronden. Men maakte zich toen ernstige zorgen over de toekomst van tic Nederlandse landbouw. Dit leidde tol de instelling van een commissie voor de landbouw in 1886; deze kreeg tol taak de landbouw door te lichten en voorstellen ter verbetering te doen. Voor wie geschreven? Allereerst voor de boeren van nu en voor de velen die zich verbonden voelen met de Brabantse landbouw. Maar uiteraard ook voor allen die belangstelling hebben voor geschiedkundige ontwikkelingen in Noord-Brabant. Onze doelstelling was: Het opstellen van een historische beschrijving van de stand van zaken en ontwikkelingen zoals deze in het zandgebied van Noord-Brabant sedert 1800 hebben plaatsgevonden. Beschrijving van veranderingen die er zijn geweest en hoe deze van buitenaf en van binnenuit zijn beïnvloed. Wij hebben getracht om aan deze studie de volgende hoofdkenmerken mee te geven: — wetenschappelijk verantwoord — verstaanbare taal gebruiken — beperken tot hoofdzaken — inhoud richten op doelgroepen. Het geven van zoveel mogelijk informatie stond voorop. Wat is er gebeurd en hoe is het gekomen? Waar mogelijk hebben wij naar verklaringen gezocht. Maar net als vandaag was ook toen de boerenbevolking gemengd van samenstelling en er zullen verschillende opvattingen zijn geweest over wat er gebeurde en hoe het zou moeten zijn. Voor ons was het een ontdekkingsreis in de tijd. Wij willen de lezers meenemen op deze interessante reis en het aan hun verbeeldingskracht overlaten, hoe zij de tijd van toen voor zichzelf willen interpreteren. Tilburg, 15 augustus 1987 A.H. Crijns F.W.J. Kriellaars Stichting Historisch Contact Tilburg;  |
39. |
![]() |
Boeknummer: 00417
Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1886-1930 Historie -- Plattelands- en boerenleven (1992) [A.H. Crijns, F.W.J. Krielaars] Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1886-1930 INHOUDSOPGAVE VERANTWOORDING V BRONNENPUBLIKATIES EN LITERATUUR XXV LIJST VAN TABELLEN XXXII LUST VAN KAARTEN XXXVI LUST VAN AFBEELDINGEN XXXVII Deel A.: VANUIT EEN CRISIS NAAR EEN BETERE TIJD Hoofdstuk 1 UIT EEN DIEP DAL KRUIPT DE LANDBOUW NAAR BOVEN Hoofdstuk II GROND EN GRONDGEBRUIK Hoofdstuk III DE VEESTAPEL Hoofdstuk IV BEDRIJVEN IN VERANDERING Deel B VOORUITGANG ONDANKS TEGENSPOED Hoofdstuk V INSTELLINGEN TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW Hoofdstuk VI OVERHEIDSZORG VOOR DE LANDBOUW Hoofdstuk VII BESTEMMING EN INRICHTING VAN GRONDEN EN AGRARISCH GRONDGEBRUIK Hoofdstuk VIII DE VEESTAPEL IN ONTWIKKELING Hoofdstuk IX BEDRIJVEN, BOERDERIJEN EN INRICHTING Hoofdstuk X RENDEMENT EN FINANCIËLE RESULTATEN SLOTBESCHOUWING 379 Economische en politieke omstandigheden en maatschappelijke veranderingen speelden een rol 379; een periode waarin veel ge- beurde, gemengde bedrijven konden uitgroeien tot veredelingsbedrijven 379; de overheid ging zich bezighouden met de landbouw, onderwijs, onderzoeken voorlichting kwamen tot ontwikkeling 380; een andere krachtcentrale voor de boeren was de opkomst en snelle groei van het georganiseerde bedrijfsleven 381; de coöperatieve beweging kwam van de grond met velerlei activiteiten 381; het ge- bruik van kunstmest maakte ontginnen mogelijk voor de uitbreiding van bouwland en grasland 382; door een betere voederpositie in herfst en winter kon de sopketel voor het rundvee verdwijnen 382; de veestapel nam toe en het tuinbouwareaal werd regelmatig uitge- breid 383; er kwamen meer bedrijven, aanvankelijk nam de pacht toe maar na 1910 steeg de eigendom 383; kunstmestgebruik bete- kende tevens het einde van de potstal 384; veranderingen in de bedrijven leidden tot arbeidsverlichting 384. Het tijdperk van 1850 tot 1885 was de aanloopperiode naar een nieuwe tijd. Daarna kwamen zoveel veranderingen en vernieuwin- gen op gang dat met recht kan worden gesproken van een periode die van historische betekenis was 384; ontwikkelingen builen en rond de bedrijven werden door de boeren in het Brabants zandgebied gemakkelijker en eerder aanvaard dan veranderingen en aan- passingen binnen de bedrijven 384. INDEX VAN GEOGRAFISCHE NAMEN 391 INDEX VAN PERSOONSNAMEN 397 CURRICULA VITAE 401 VERANTWOORDING Keuze van. tijdvakken voor indeling In het vorige boek over het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant werd het jaar 1885 als eindpunt genomen. De laatste zin in het 'Woord vooraf’ luidde toen: ”Het boek is af maar het werk is nog niet klaar.” Dat hield een belofte in voor de lezer. Vier jaar later is het zover; voor u ligt het tweede boek, waar in de ontwikkeling van het gemengde bedrijf tot 1930 wordt beschreven. Waarom werd 1885 als eindjaar van het vorige en 1886 als startjaar van het nieuwe boek gekozen? Er waren twee belangrijke redenen voor. Rond die tijd leefde en werkte de laatste generatie van boeren die geheel op eigen kracht was aangewezen. Zij moest het doen zonder eigen organisatie, coöperaties en overheidsbemoeiing van enige betekenis. Er was weliswaar een bewustwordingsproces op gang gekomen dat het anders zou moeten, maar de boer op het zand bleef voorlopig kiezen voor het oude en vertrouwde en de veiligheid van de beslotenheid. Nieuwigheden in bedrijfs- verband maakten hem onzeker. Er kwam weliswaar wat meer vee en het bouwplan ging veranderen, maar akkerbouw, zelfvoorziening, potstal en mestproduktie bleven vooralsnog een belangrijke rol spelen. Het bleef tot 1885 een aanloopperiode naar een nieuwe tijd. Verder brak rond 1880 een langdurige landbouwcrisis uit, die eerst de akkerbouw maar enkele jaren later ook de veehouderij zou treffen. De gevolgen van de crisis waren mede van invloed op veranderingsprocessen en ontwikkelingen die zich na 1885 gingen voltrekken. Maar voorlopig zag het er niet rooskleurig uit. Men maakte zich ernstige zorgen over de toekomst van de Nederlandse landbouw. In 1886 werd een Commissie van Landbouw ingesteld, die adviezen moest uitbrengen, hoe de neergaande lijn kon worden gekeerd en de positie van de landbouw en de bedrijven kon worden versterkt. Dat was uiteraard ook van belang voor de Brabantse landbouw en daarom begint dit boek met het werk van de Commissie. Het tijdvak dat nu beschreven wordt loopt door tot 1930. Waarom werd dit als eindjaar genomen? In 1929 brak een ernstige crisis op wereldschaal uit die, evenals in 1880, in de agrarische sector begon bij de akkerbouw. Tot 1930 kende de veehouderij nog weinig problemen. Maar kort daarna was de crisis algemeen en de land- bouw ging opnieuw een onzekere periode tegemoet. Weliswaar trad na een aantal jaren enig herstel op maar kort daarna begon de Tweede Wereldoorlog. Crisis en oor- log tussen 1930 en 1945 was een abnormale tijd waarin maatregelen van de overheid goeddeels de mogelijkheden van de bedrijven bepaalden. De echte ontwik- kelingen van de landbouw en de gemengde bedrijven op de zandgronden had daarvoor plaatsgevonden. Daarom was het beter om in 1930 te stoppen. Het bedrijfstype, dat toen was ontstaan, was er ook nog in 1950. Evenals het vorige boek bestaat ook deze uitgave uit 2 delen. Er moest tussen 1885 en 1930 een jaartal worden gevonden waarin zo mogelijk een ontwikkelingsperiode werd afgesloten en een andere ging beginnen. In 1895 was het dieptepunt van de crisis weliswaar voorbij, maar het duurde tot 1900 voor het echt beter begon te worden. Intussen diende zich in de agrarische sector diverse ontwikkelingen aan die ook na 1900 doorgingen. De komst van boterfabrieken, de NCB, aankoopcoöperaties, boerenleenbanken en tuinbouwveilingen volgden elkaar in snel tempo op. Het was opvallend met welk gemak de kleine zandboeren deze vernieuwingen buiten het eigen bedrijf oppakten. Deze werden veel eerder aanvaard dan veranderingen in bedrijfsverband zoals het gebruiken van kunstmest. Daar speelde het vasthouden aan de traditie nog een heel belangrijke rol. Maar wat later gingen ontwikkelingen buiten het bedrijf stimulerend werken op veranderingen binnen de bedrijfsvoering. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. De verwachtingen waren somber en het lag voor de hand om dit jaartal aan te houden als scheiding tussen de delen A en B. Maar aanvankelijk viel het nogal mee en veel ontwikkelingen gingen gewoon door. Bij het bestuderen en bewerken van het voorhanden zijnde cijfermateriaal bleek ook 1910 een belangrijk jaar te zijn. Enerzijds werd toen voor het eerst uitgegaan van landbouwgebieden in plaats van de landbouwstelsels van Staring die voordien wer- den gebruikt. Verder had de oude veetelling afgedaan en in 1910 werd voor het eerst het vee geteld volgens een nieuwe opzet en op een andere tijd van het jaar. Vooral voor tellingen die slechts om de tien jaar werden gehouden gaf dat problemen voor de schrijvers. Beide jaartallen waren belangrijk en ertussen in lag een over- gangsgebied tussen de delen A en B. Bij de bewerking van de hoofdstukken hebben zij de inhoud ervan zo op elkaar afgestemd, dat zonder overlapping een goede aan- sluiting werd verkregen. Voor wie geschreven ? In het vorige boek werd de doelgroep van lezers als volgt geformuleerd: Allereerst voor de boeren van nu en voor de velen die zich verbonden voelen met de Brabantse landoouw. Maar uiteraard ook voor allen die belangstelling hebben voor geschiedkundige ontwikkelingen in Noord-Brabant. Zeker nu de verwerkte materie wat dichterbij komt is het van groot belang dat de boeren kennis kunnen nemen van een historische periode die zo bepalend was voor hun verworvenheden van vandaag. Op 1 november 1891, nu 100 jaar geleden, werd Petrus van Hoek benoemd tol eerste Rijkslandbouwleraar voor Noord-Brabant. Een titel die later vervangen werd door Rijkslandbouwconsulent. Zijn betekenis voor de ontwikkeling van de Brabantse landbouw wordt verderop in het boek geschetst. Hij zorgde o.a. voor de opleiding van landbouwonderwijzers en dat betekende een doorbraak omdat toen ook meer cursussen konden worden gegeven. Ook na zijn vertrek uit Noord-Brabant in 1901 ging deze ontwikkeling door en in 1930 had practisch ieder dorp een en soms meer landbouw- en/of tuinbouwonderwijzers. Velen van hen waren actief in de dorps- gemeenschap en vertrouwensman van de boeren. Daarom wordt het boek opgedragen aan de nagedachtenis van P. van Hoek en de groep van landbouw- en tuinbouw- onderwijzers. Zij hebben niet alleen veel betekend voor de Brabantse land- en tuinbouw maar bovendien bewaren oudere boeren en tuinders nog goede herinneringen aan hun meester. Tot besluit Ook bij het maken van het tweede boek werden we in sterke mate gesteund en gestimuleerd door prof. H. van den Eerenbeemt van de KUB en drs. A. Heijmans van de NCB. Dat de Stichting Zuidelijk Historisch Contact samen met de NCB ons werk gaat publiceren geeft ons weer veel voldoening. Een bijzondere inbreng had ir. K. Oomen uit Zwolle die belangrijk uitgangsmateriaal van het gemengde bedrijf van zijn grootvader uit Teteringen heeft bewerkt en beschikbaar gesteld. Hij deed dit aan de hand van opgeschreven jeugdherinneringen van zijn vader en zijn grootvader had gedurende 10 jaar een boekhouding bijgehouden. Naast alle andere informatie had- den we daarmee een voorbeeld uit de praktijk als waardevolle aanvulling op alle beschouwingen. Van onze beide echtgenoten hebben we opnieuw ruimte en steun gekregen om ons terug te trekken in de studeerkamer. Medewerkers van de KUB hielpen ons bij het zoeken en vinden van de benodigde literatuur. Het typewerk werd verzorgd door Myriam Crijns, Marian van Kaam, Pat Kriellaars en Christine van Lingen. De steun van allen die hiervoor genoemd zijn was voor ons onmisbaar. Daarvoor onze bijzondere dank. In goed overleg is besloten om niet samen verder te gaan met het schrijven van boeken. Van de andere kant is het werk niet helemaal klaar. De opdracht die we ons gesteld hadden, was, te zoeken naar de wortels van het kleine gemengde bedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant. En de ontwikkelingen te volgen naar het veege- richt veredelingsbedrijf. Dat was in 1930 al goeddeels het geval en we hopen die opdracht naar de lezers toe goed te hebben uitgevoerd. Ook na 1930 maakten de boeren met hun bedrijven nog moeilijke en zelfs kommervolle tijden door, maar vanaf 1945 werd de draad weer opgepakt. Hel was de- zelfde ontwikkelingsrichting die al vanaf het begin van deze eeuw was ingeslagen. 1 november 1991 A.H. Crijns - F.W.J. Kriellaars Stichting Historisch Contact Tilburg;  |
40. |
![]() |
Boeknummer: 00425
Eer en schande Historie -- Plattelands- en boerenleven (1995) [G. Rooijakkers] Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant Inhoud Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! . .7 Een gewest in wording . .13 1. Het 'Brabants eigene’ in historisch perspectief . .21 2. Spinningen en labbayen: de houseparties van het oude Brabant . .37 3. De mei planten: nachtlopen en venstervrijen . .53 4. Kwanselbieren: de meid losschieten . .67 5. Kramen en kinderfeesten: met den krommen errem . .81 6. Begrafenissen in Brabant: over uitvaarten en zuipvaarten . . 97 7. De dag des Heren: het zondagspak . .113 8. Kermis en carnaval: bekkesnijden en ganswerpen . .127 9. De eer van de vogel: schuttersgilden . .143 10. Vloeken en tieren: God ziet mij . .159 Register van plaatsen, personen en zaken . .174 Illustratieverantwoording 176 Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! In Helmond had men dikwijls 'den hooren geblasen’ voor Cornelius Costius, die er in de roerige periode na de Vrede van Münster, van 1648 tot 1678, predikant was. Deze Dienaar des Woords mishandelde naar verluidt in dronken toestand zijn vrouw door te 'nijpen, bijten en slaan’. Op straat werd dan in Helmond door de overwegend katholieke bevolking geroepen: 'Laet ons den beer gaen jagen! Den predicant heeft sijn wijf geslagen!’ Bij het zogeheten beerjagen werd iemand door de samengedromde menigte met een koord door een poel of rivier getrokken, soms tot verdrinkens toe. Meestal ging het om een man, maar het beerjagen kon ook tegen vrouwen gericht zijn. Zo werd in Veghel op 4 september 1717 Geertrui van Laerschot, een vrouw van lichte zeden, met een touw letterlijk door het slijk gehaald. Vervolgens werd zij met men- sendrek overgoten. En de predikant Stephanus Hanewinkel verhaalde aan het einde van de achttiende eeuw van een katholieke 'bejaarde Dochter’ uit Hoogeloon die in een 'Geuzen-bijbel’ placht te lezen. Toen zij ondanks vermaningen hierin volhardde, werd zij in haar eigen huis door een familielid mishandeld en werd zij ook slachtoffer van het beerjagen: 'Op een avond kwamen verscheidene Roomsche Inwooners in haar huis, mishandelden haar, sleepten haar bij de hairen, en trokken haar eindelijk naar eenen Water-poel, waardoor men deeze ongelukkige heên sleepte.’ Het meest bekende, typisch Meierijse volksgericht was wel het 'tafelen’, waarbij eveneens dierlijke symboliek een rol speelde, en wel in de vorm van dode 'krengen’ die ter tafel werden gebracht. Dit charivari-ritueel vond bijvoorbeeld plaats wanneer een jon- gedochter of weduwe op het laatste moment de ondertrouw afblies. Het tafelen is te beschouwen als een afschrikwekkende vorm van straattheater, waarbij een royaal met uitwerpselen en kaf gelardeerde strooien pop, die de betrokken persoon moest voor- stellen, onder oorverdovend geschreeuw en ketelmuziek ten tonele werd gevoerd. Door 'al het slegste zoort van Volk, langs dien we te zamen zijnde gerot’, aldus een jurist in 1765, werden bij een smid of timmerman een slijpsteen en bij boeren een kar, em- mers, ketels en kuipen gehaald. Deze werd ongevraagd, goed- of kwaadschiks, van het erf meegenomen om te dienen als strafin- strumenten. De kar of karren, meestal waren het er meer, werd tegen het huis van het ongehuwd meisje of de weduwe geplaatst. Op de kar plaatste men de slijpsteen of een echte tafel waarop men een dood dier, of een deel van zo’n kreng, had gelegd. De kui- pen werden met behulp van de emmers en ketels, waarmee tevens de ketelmuziek werd gemaakt, gevuld met drek en vuiligheid uit de secreten en riolen. Vervolgens werd alle ondergesmeerd; vooral de deuren en vensters kregen een goede beurt. In extreme gevallen kwam het tot een handgemeen met de bewoners die, wanneer zij protesteerden door de menigte konden worden gemoles- teerd. Meestal werden de slachtoffers echte symbolisch mishandeld. Een of twee strooien poppen, 'op welker eene een Hoed, en op de andere een Trekmuts word gezet’, werd dan bijvoorbeeld 'neffens malkanderen aan de voorschreve Slijpsteen of Kar’ geplaatst, onder ijselijk geschreeuw en geroep. In Oost-Brabant bestonden diverse vaste handelingspatronen oftewel rituele repertoires om overtredingen, in het bijzonder die van de huwelijksmoraal, informeel te bestraffen. Karakteristiek is ook het zogenaamde ploegspannen, waarbij een echtge- noot die zijn vrouw slecht behandelde door (meestal vrouwelijke) buurtgenoten werd gedwongen zijn eigen erf om te ploegen. De overheid bezag dit charivari-ritueel in de loop van de achttiende eeuw met toenemende zorg als een ongeoorloofde vorm van eigenrichting. Zo kreeg een hoge gerechtsdienaar in maart 1789 bericht dat te Opwetten bij Nuenen een menigte was bij- eengekomen om een man die in 'eene slegte harmonie’ met zijn vrouw leefde, in de ploeg te spannen om hem een stuk akker- land te doen openscheuren. Deze handelwijze was direct strijdig met een verordening dienaangaande van de Haagse Staten-Gene- raal uit 1765. Nu was het ploegspannen geen exclusieve bestraffing van mannen die hun vrouw mishandelden, ook 'slechte’ vrouwen kon deze schandstraf ten deel vallen. Er bestonden ook allerlei variaties van dit strafritueel. Zo werd in plaats van een ploeg ook wel een eg als strafinstrument gebruikt, of, zoals een hoge ambtenaar het in 1765 omschreef: de slachtoffers worden 'bij ’t Hair en Kleederen buiten hun Huisen gesleept, en met veelvuldige slagen gedwongen om een gedeelte van dat Land te Eegten, dat is te zeggen het Koorn onder de Aarde te herken’. Met behulp van dit soort acties werden ongewenste gedragingen, die van een in de groep algemeen geaccepteerde norm afwe- ken, op een rituele wijze bestraft. Afwijkend gedrag kon gevoelig eerverlies opleveren waardoor men de schande over zichzelf en zijn of haar familie afriep. Eer speelde in het dagelijks leven op het pre-industriële platteland een grote rol. Wilde men als vol- waardig lid van de plaatselijke gemeenschap worden erkend dan was men 'een man van eer’ die naar 'eer en geweten’ handelde en zijn vingers niet wilde branden aan zaken 'waar geen eer aan te behalen’ was; men hield dan liever 'de eer aan zichzelf. Vrou- wen die 'hun eer’ hadden verloren leefden doorgaans in schande. 'Eer is teer’, luidt het gezegde. Zo was ’s lands wijs en ’s lands eer, ook in het oude Brabant. Toch werd iemand die naast het potje pieste niet meteen ongenadig afgestraft. Meestal had het individu of de familie in kwestie al het een en ander op de kerfstok en was het bestrafte voorval de spreekwoordelijke druppel die de emmer van het onge- noegen deed overlopen. Het volksgericht vormde de publieke afkeuring van de slechte reputatie die het slachtoffer reeds had opge- bouwd. De straffen varieerden in zwaarte en konden meer of minder verstrekkende gevolgen hebben. Meestal onderging het slacht- offer de vernederingen lijdzaam, om gelouterd weer te worden opgenomen in de gemeenschap. Ook al werd men dan min of meer 'in ere hersteld’, het nagenoeg onuitwisbare brandmerk van schande - dat een familie soms generaties kon achtervolgen - noopte het slachtoffer niet zelden een andere woonplaats te kiezen. In een enkel geval werd de belaagde ertoe gedwóngen het veld te ruimen. Het volksgericht was dan een waar verbanningsritueel, waarbij bomen werden omgekapt, putten gedempt, vensters ingeslagen en daken vernield. De dode dieren die hieraan te pas kwamen, maakten duidelijk dat de overtreder van de groepsre- gels in maatschappelijk opzicht als het ware als dood werd beschouwd. De plattelandscultuur was overwegend hard en zakelijk, alle romantische beeldvorming ten spijt. Het ging bij de volksgerichten niet om irrationeel of anekdotisch primitief geweld. Het is geen teken van gebrek aan beschaving of van achterlijkheid. Integendeel: het gemeenschappelijk geweld werd als een weloverwogen en effectief ritueel medium inge- zet om concrete gemeenschappelijke doelen te bereiken. De ongehuwde jongeren uit de directe woonomgeving, de buurt of het gehucht speelden doorgaans een prominente rol. Zij waren nog geen gezeten burgers met huis en haard en konden zich in de oude plattelandssamenleving als 'jonkheid’ veel permitteren. Zij zijn als het ware de aangewezen 'opruimers’ van maatschappelijk ‘vuil’; de smetten werden getoond door ze met viezigheid te besmeuren. Opvattingen over eer en schande werden gekoppeld aan elementaire noties als rein en vuil. Veel rituelen hebben dan ook een zeker homeopathisch karakter: door iets te bezoedelen wil men de door het ongewenste gedrag veroorzaakte maatschappelijke schandvlek ontsmetten. De begrippen wild en beschaafd of dierlijk en menselijk keren steeds weer terug. De slachtoffers worden niet voor niets 'ver- dierlijkt’ of 'geanimaliseerd’, zoals bij het ploegspannen en het beerjagen. Er wordt bij voorkeur gecommuniceerd met behulp van het tegendeel: zo gebruikt men geen levende beesten of groene gewassen, maar krengen en kaf of stro; geen voedingsmiddelen, maar juist uitwerpselen die, letterlijk misplaatst, niet op de akker maar tegen het huis worden geworpen. Eer en schande hebben veel te maken met lichamelijkheid: het betreft vaak seksuele overtredingen die op een sociaalbiologische wijze worden afgestraft. Het lichaam kunnen we opvatten als een symbool van de samenleving, en zij die zich hierbuiten plaatsen worden dan ook geasso- cieerd met lichaamsafscheidingen: ze worden uitgekotst, afgezeken, bespuwd en besmeurd. Dit boek is voortgevloeid uit een tiendelige radio-serie over Brabantse volksgebruiken die in 1995 werd uitgezonden door Omroep Brabant naar aanleiding van de eveneens bij uitgeverij SUN in de reeks Memoria verschenen studie Rituele repertoires. Volkscul- tuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853. Het voorliggende boek is met opzet niet geannoteerd of voorzien van literatuuropgaven. Het wil een populair-wetenschappelijke bijdrage leveren aan een verantwoorde omgang met het regionale verleden. Het tracht zaken die op het eerste gezicht een anekdotisch karakter hebben, in een cultureel kader en ontwikkelingsperspectief te plaatsen, waardoor ze een diepere betekenis en grotere reikwijdte krijgen. Wie verder wil lezen of geïnteresseerd is in de gebruikte informatiebronnen wordt verwezen naar de genoemde studie Als een rode draad loopt door beide boeken de met het leven van alledag verweven religieuze cultuur, alhoewel hier bewust niet de nadruk is gelegd op de zogenaamde 'volksdevotie’. Op zich is die heel interessant en belangrijk, maar afgezien van het feit dat hierover wat Noord-Brabant betreft reeds de nodige literatuur bestaat, willen we juist aantonen dat de religieuze cultuur veel breder kan worden opgevat en allerlei onverwachte aspecten heeft. Deze publikatie heeft geen encyclopedische pretentie, ze wil zeker geen compleet en alomvattend beeld geven van de dagelijk- se praktijken in het verleden. Aan de hand van een aantal thema’s worden essentiële aspecten van de plattelandscultuur - zoals het systeem van de giften, de rol van het geweld, de overgangsrituelen in kalender en levensloop, en de prominente rol van de jonkheid - belicht. Centraal staat hier de wisselende houding van kerkelijke en wereldlijke overheden, zowel katholieke als protestantse, tegenover het dagelijks leven van groepen mensen in het oostelijk deel van de huidige provincie Noord-Brabant tijdens het Ancien Régime, de zeventiende en achttiende eeuw. De vormgeving van deze alledaagse werkelijkheid wordt veelal aangeduid als volkscutuur, in feite een veelkleurig stelsel van groepsculturen met economische, politieke, religieuze en sociaal-culturele verschillen. Onder 'volksgebruiken’ dienen we hier dan ook de vaste handelingspatronen te verstaan die binnen of tussen groepen in een bepaal- de samenleving 'in gebruik’ zijn om informatie uit te wisselen over de status waarin iets of iemand zich bevindt. Aangezien we voornamelijk zijn aangewezen op gegevens die zijn opgetekend door vertegenwoordigers van de geletterde elites zoals geestelijken of ambtenaren, overheerst in de bronnen vaak het negatieve, het gaat meestal om overtredingen die berispt of beboet werden. Het is voor de cultuurhistoricus echter een uitdaging om deze gekleurde beschrijvingen om te zetten in een zo betrouwbaar en representatief mogelijk beeld. Door systematisch de normen en waarden van de overheden en penvoerders weg te filteren krijgen we nieuw zicht op de dagelijkse praktijken van onze voorouders. Zij waren geen passieve onderdanen of parochianen, maar mensen van vlees en bloed die op creatieve wijze omgingen met de al dan niet geschreven wetten en regels waarmee ze werden geconfronteerd. Op welke manieren zij zich in de loop der tijd de ‘van bovenaf aangeboden of opgelegde cultuurvormen hebben toegeëigend staat in dit boek beschreven, variërend van instem- mende acceptatie tot gewelddadig verzet. Hierbij was steevast de eer in het geding: onmisbaar maatschappelijk kapitaal en tegelijk de achilleshiel van zowel macho als machthebber. SUN Nijmegen;  |
41. |
![]() |
Boeknummer: 00440
Mijn droom voor ons land Overheid -- Koningshuis (2003) [ Nederlanders] Mijn droom voor ons land. Inspiratie voor de koning. Voorwoord Voor u ligt een heus Droomboek. Een verzameling dromen van en voor ons allemaal. Wat blijkt? We zitten vol creatieve, inspirerende en enthousiaste ideeën over de toekomst van Nederland en de Caribische gebieden van ons Koninkrijk. Mensen hebben hun hart laten spreken en een enorme variatie aan dromen opgestuurd. De dromen weerspiegelen de diversiteit binnen ons Koninkrijk, dat vanaf het einde van dit jaar zijn 200-jarig bestaan viert. Dit boek dient om onze nieuwe Koning inspiratie te geven bij het vervullen van zijn koningschap, waarin hij, zoals hij op de dag van zijn inhuldiging aangaf, wil aanmoedigen en verbinden. De ingestuurde dromen laten zien dat we openstaan voor nieuwe ideeën en inzichten. Dat we de ruimte zoeken, en vinden, om het beste bij onszelf en elkaar naar boven te halen. We wensen onszelf een Koninkrijk toe dat midden in de wereld staat en dat open naar de toekomst kijkt. Een modern, duurzaam en innovatiefland. In totaal heeft het Nationaal Comité Inhuldiging ruim 6500 dromen ontvangen. Uit alle bijdragen spreekt een grote betrokkenheid en enthousiasme. De deskundige jury had de moeilijke maar mooie taak om de meest inspirerende, verrassende en begrijpelijke dromen te kiezen. Zij heeft dat gedaan in acht categorieën: Groen, Elke dag, Samen, Lach, Wereld, Beweging, Kunst, Kansen. Het resultaat hiervan leest u in dit Droomboek, waarin het Comité door combineren en redigeren zo veel mogelijk recht heeft willen doen aan de hoeveelheid en diversiteit aan dromen. Het Comité wil iedereen die dromen heeft ingestuurd en de leden van de jury hartelijk danken voor hun inspanningen, energie en creativiteit. De Nationale Postcode Loterij heeft dit initiatief zowel financieel als organisatorisch mogelijk gemaakt. Samen met een aantal partners heeft zij dit boek tot een prachtig naslagwerk gemaakt ter herinnering aan 30 april 2013, een belangrijke en bijzondere dag in onze historie. Het Nationaal Comité Inhuldiging is ook hun daar veel dank voor verschuldigd. Veel plezier en inspiratie bij het lezen en bekijken van dit Droomboek. Juni 2013, Hans Wijers Voorzitter Nationaal Comité Inhuldiging Op bladzijde 89 kunt u een analyse van de dromen lezen, geschreven door Paul Schnabel. Nieuw Amsterdam Uitgevers;  |
42. |
![]() |
Boeknummer: 00502
Met andere ogen. Natuur in de Baronie Natuur -- Baronie van Breda (2019) [Pijnappels, Piet; Engen, Hans van] Met andere ogen. Natuur in de Baronie Stichting Annakapel;  |
43. |
![]() |
Boeknummer: 00532
Het aanzien van 1984. Twaalf maanden wereldnieuws in beeld. Historie -- Nederland, algemeen (1985) [Redactie Het Spectrum mmv Han van Bree,Frans Duivis,Peter Gielissen, Tjeerd van der Velde] Fotoboek van markante gebeurtenissen en personen in Nederland en uit het wereldnieuws in 1984 Het Aanzien van 1984: 1984 was, net zo min als voorgaande jaren een vrolijk jaar, al waren er zeker verheugende gebeurtenissen, waarvan dit boek ook getuigt. 1984 onderscheidde zich vooral door de onthullingen van jokkernijen, leugens, frauder en bedrog. Een paar opvallende voorbeelden: in de Duits Bondsrepubliek rolden enkele hooggeplaatste koppen door sterke aanwijzingen dat ze als politici geld hadden aangenomen van de firma Flick, en de vervalsing van de Hitlerdagboeken zorgde voor een spectaculaire rechtszaak. In België was een omvangrijk omkoopschandaal in de voetbalwereld lange tijd voorpaginanieuws. In Nederland onthulde de parlementaire enquête over RSV een onthutsend beeld van beleid waarbij veel werkgelegenheid en overheidsgeld gemoeid was; een onderzoek naar zwart geld bij enkele banken leverde ook zware verdenkingen op. Daarnaast waren er weer vele pogingen om, op al dan niet geweldloze wijze, elkaar te overtuigen van het eigen gelijk, zelden met resultaat: Iran en Irak bleven elkaar bestoken met argumenten en wapenvuur; de partijen in Libanon lieten het evenmin bij woorden. De Amerikaanse president Reagan arrangeerde een gesprek met Gromyko, de Russische minister van Buitenlandse Zaken, dat minder dé belangen van de ontspanning tussen beide machtsblokken diende dan wel die van zijn verkiezingscampagne. Een anonieme afzender legde mijnen die de Rode Zee onveilig maakten; premier Thatcher ontving een IRA-bom in Brighton als oorverdovend argument. In Zuid-Afrika kregen de zwarten en de kleurlingen hun eigen verkiezingen, die echter tot niets leidden behalve rellen en doodslag. In Polen werd amnestie voor politieke gevangenen afgekondigd, maar kort daarop werd Popieluszko, belangrijk priester-verzetsstrijder, vermoord. De gewelddadige dood van premier Indira Gandhi leidde tot nog meer bloedvergieten in India. Maar er waren ook lichtpunten. In El Salvador maakte president Duarte een opening naar zijn tegenstanders. China en Groot- Brittannië werden het eens over de toekomstige status van Hong-Kong. Het staatsbezoek van de Zuidkoreaansë president aan Japan sloot een zwarte bladzijde af in de geschiedenis van beide landen. In de Filippijnen betekende de aanbieding van het meerderheidsrapport over de moord op oppositieleider Aquino wellicht een kentering in de politieke verhoudingen. De Olympische Spelen in Los Angeles boeiden miljoenen kijkers in de hele wereld, ondanks de boycot door bijna alle Oostbloklanden. Het grote goed van de vrijheid die op zoveel plaatsen bedreigd wordt, gaf de herdenking van D-Day en de bevrijding van België en zuidelijk Nederland in 1944 een extra dimensie. Daarnaast waren het huwelijk van prinses Astrid, het herstel van prins Claus, de jaarlijkse toekenning van prijzen om de mensheid te in haar zoeken naar vrede en perfectie evenzovele verademingen in een roerig jaar. U vindt het allemaal terug in dit boek: een jaar wereldbeleven. Het Spectrum Bv;  |
44. |
![]() |
Boeknummer: 00544
Het aanzien van 1995. Twaalf maanden wereldnieuws in beeld. Historie -- Nederland, algemeen (1996) [Han van Bree] Fotoboek van markante gebeurtenissen en personen in Nederland en uit het wereldnieuws in 1995 Het aanzien van 1995 Voor de een zal 1995 in de herinnering voortleven als het jaar waarin de natuur zich danig roerde. Het jaar begon met overstromingen in Nederland en België. Tienduizenden mensen moesten uit de laaggelegen polders worden geëvacueerd. Er vielen gelukkig geen doden, maar er was wel veel commotie. Bij overstromingen elders, zoals in China, en bij ander natuurgeweld zoals aardbevingen, hittegolven en orkanen, vielen wel heel wat slachtoffers te betreuren. In het Japanse Kobe en het Russische Neftegorsk bijvoorbeeld vielen duizenden doden door zware aardbevingen. Voor een ander was 1995 het jaar van de sportieve successen van Ajax. De Amsterdammers veroverden voor het eerst sinds 1973 de ‘cup met de grote oren’ door in de finale van de Champions League met 1-0 van AC Milan te winnen. Bovendien wonnen zij de Wereldcup door na straf- schoppen het Braziliaanse Gremio te verslaan. Wellicht zal 1995 geboekstaafd worden als het jaar waarin een basis werd gelegd voor de vrede in Bosnië en de beëindiging van de Algerijnse bur- geroorlog. Maar het was ook het jaar waarin zowel de Amerikanen als de Israëliërs werden opgeschrikt door aanslagen, gepleegd op en door ‘eigen’ volk. Een overheidsgebouw in Oklahoma City werd niet, zoals aanvankelijk gedacht, opgeblazen door moslimfundamentalisten, maar door uiterst rechtse blanke nationalisten. En de moord op de Israëlische premier Yitzhak Rabin was niet het werk van Palestijnen, maar van orthodox- joodse tegenstanders van het vredesproces. De aanslagen veroorzaakten niet alleen een schok in de betreffende landen, maar ook daarbuiten. 1995 was evenzeer het jaar van terugblikken. Het was immers precies vijftig jaar geleden dat Tweede Wereldoorlog werd beëindigd en dat werd overal ter wereld herdacht, van Dresden tot Hiroshima, van Dachau tot Apeldoorn. De VN, in 1945 opgericht om oorlogen te voorkomen, vierde haar vijftigste verjaardag zonder al te veel feestelijkheden. Gebrek aan financiële middelen en aan daadkracht speelden de organisatie parten. België werd geconfronteerd met de gevolgen van een zaak uit een recenter verleden. De Agusta-affaire, waarbij de Italiaanse helikopterfirma Agusta smeergeld zou hebben betaald aan politici om een order in de wacht te slepen, deed ook in 1995 koppen rollen. Minister van Buitenland- se Zaken Frank Vandenbroucke en NAVO-topman Willy Claes moesten hun functies neerleggen. Ook werd 1995 opgeschrikt door milieuperikelen. Greenpeace roerde zich heftig en kreeg voor elkaar dat Shell het olieplatform Brent Spar niet in zee dumpte. Maar de milieu-organisatie slaagde er niet in de Fransen af te houden van onderzeese kernproeven in de Stille Oceaan. Terwijl de kinderen skeelerden en met flippo’s speelden, sommige mensen genoten en anderen schande spraken van de ingepakte Rijksdag en velen Busje komt zo meezongen, treurde Nederland om het overlijden van bekende, gevreesde of geliefde landgenoten als Ischa Meijer, Annie M.G. Schmidt, W.F. Hermans en Rien Poortvliet. Minder aandacht was er voor het heengaan van Gerard Vermeulen. De journalist en bladenman was de geestelijke vader van de Aanzien-reeks, en verdient als zodanig op deze plek een eresaluut. Hij was degene die de opzet bedacht waarin groot en klein wereldnieuws, grappige en droevige berichten naast elkaar in één boek worden weergegeven, opdat iedereen zijn of haar beeld van het jaar kan vormen. Een prachtige formule, waardoor de lezer ook aan dit deel het nodige plezier zal beleven. Voor de een zal 1995 het jaar zijn van de watersnood, bij de ander heeft de vrede in Bosnië, het tegenhouden van de dumping van de Brent Spar of het succes van Ajax meer indruk nagelaten. Al deze zaken en nog veel meer zijn terug te vinden in deze Aanzien-uitgave. Het nieuws wordt geïllustreerd met de beste nieuwsfoto’s en korte, informatieve tek- sten. Het Aanzien van 1995 is een prettig lees- en naslagwerk. Een greep uit de inhoud: ■ burgeroorlog Tsjetsjenië ■ Rijksdag in Berlijn ingepakt ■ Frankrijk houdt reeks kernproeven bij Mururoa ■ NAVO-topman Claes en minister Vandenbroucke treden af vanwege Agusta-affaire ■ koningin Beatrix brengt staatsbezoek aan Indonesië ■ premier Rabin (Israël) vermoord ■ O.J. Simpson vrijgesproken van moord ■ aanslag op overheidsgebouw in Oklahoma City ■ openhartig televisie-interview prinses Diana ■ Poncke Princen in Nederland ■ Annie M.G. Schmidt, W.F. Hermans, Ischa Meijer en Rien Poortvliet overlijden ■ gifgasaanslagen in Tokio ■ hittegolf teistert West-Europa ■ aanslagen op metro Parijs ■ ‘Busje komt zo’ wordt hit ■ onthutsende onthullingen in parlementaire onderzoeksenquête opsporingsmethoden ■ Rintje Ritsma wint Europese en wereldtitel schaatsen ■ vredesplan voor Noord-lerland Het Spectrum BV;  |
45. |
![]() |
Boeknummer: 00557
Het aanzien van 2008. Twaalf maanden wereldnieuws in beeld. Historie -- Nederland, algemeen (2009) [Han van Bree] Fotoboek van markante gebeurtenissen en personen in Nederland en uit het wereldnieuws 2008 Het aanzien van 2008 Woord vooraf Vertrouwen Dat was hét woord van 2008. In veel gevallen ging het om het gebrek eraan, maar soms ook juist om hoop op een betere toekomst. Dat laatste gold met name voor Barack Obama. Hope and change. Hoop en verandering waren de centrale thema’s van zijn campagne. En blijkbaar hadden de meeste Amerikanen vertrouwen in hem. Hij vertegen- woordigde de hoop op een betere toekomst, op een ander Amerika. En dat werd niet alleen door zijn landgenoten met gejuich ontvangen. De hele wereld leek zijn historische zege mee te vieren. De eerste zwarte Amerikaanse president staat voor de zware taak het in hem gestelde vertrouwen te rechtvaardigen. Kredietcrisis Heel anders was het gesteld met het vertrouwen in het bankwezen. Dat zakte volledig weg. Niet alleen vertrouwden de consumenten de banken niet meer - en met recht gezien de vele banken die in ernstige problemen kwamen - maar de financiële instellingen vertrouwden ook elkaar niet meer. Een typisch geval van ‘zoals de waard is’? Hoe het ook zij, de hypotheekcrisis in de Verenigde Staten bleek veel verstrekkender gevolgen te hebben dan in eerste instantie was gedacht. Als een kaartenhuis zakte de financiële wereld ineen en dankzij de vaak vermaledijde overheid, de vaak vermaledijde Europese Unie en de vaak vermaledijde euro stortte niet het hele economische stelsel ineen, al was een recessie onvermijdelijk. Opvallend genoeg nam het vertrouwen in politici - zoals de Nederlandse minister van Finan- ciën Wouter Bos en de Belgische premier Yves Leterme - door kordaat optreden tijdens de crisis toe. Nederland Ella Vogelaar verloor het vertrouwen van de PvdA-top, terwijl zij in de naar haar genoemde probleemwijken toch inmiddels het nodige krediet had opgebouwd. Maar haar presentatie en omgang met de pers lieten te wensen over en dus moest zij weg. Wouter Bos en de zijnen hadden meer vertrouwen in Eberhard van der Laan om het integratiedebat een nieuwe wending te geven en populistische en populaire politici als Rita Verdonk en Geert Wilders de wind uit de zeilen te nemen. Wilders had geen enkel vertrouwen in de Koran en droeg dat uit middels een omstreden film, Fitna. Het vertrouwen van de naaste medewerkers van Verdonk in haar en haar ‘beweging’ Trots Op Nederland (TON) was vaak ver te zoeken en onduidelijk was niet alleen de inhoud van haar programma, maar ook de omvang van haar aanhang. België Hoe fier waren de Belgen nog op hun land? Voor een Trots Op België leek weinig plaats, voor getob des temeer. Het vertrouwen in het Belgische staatsbestel zakte steeds dieper weg. Vlamingen en Franstaligen hielden elkaar in een ijzeren wurggreep, die niet alleen de noodzaak maar ook de onmogelijkheid van een staatshervorming pijnlijk duidelijk maakte. De federale regering kwam moeizaam tot stand, functioneerde niet optimaal en uiteindelijk gaf premier Leterme de pijp aan Maarten. Communautaire gesprekken liepen steevast spaak. Niemand, ook koning Albert II en diens raad- gevers niet, wist hoe het verder moest. Sport Konden sporters nog vertrouwd worden? De Tour de France werd opnieuw opgeschrikt door een aantal doping- zaken en zelfs paarden op de Olympische Spelen in Peking bleken niet zonder stimulerende middelen te kunnen. Een schone sport lijkt een illusie, maar toch waren er wel ‘schone’ sportmomenten, voor de Nederlanders (dankzij de onver- wachte Olympische zeges van Maarten van der Weijden en de vrouwenwaterpoloploeg), de Belgen (dankzij de gouden hoogspringster Tia Hellebaut), maar vooral ook voor de Spanjaarden (dankzij het nationale voetbalteam, Rafael Nadal en Carlos Sastre, die respectievelijk het EK, Roland Garros, Wimbledon en de Tour wonnen). Aanzien Al deze zaken en nog veel meer vindt u terug in Het aanzien van 2008. Het boek wil een betrouwbare baken zijn in deze woelige tijden. Met opvallende foto’s en informatieve teksten bieden wij een gevarieerde en afgewogen terugblik op het belangrijkste nieuws van het afgelopen jaar. Zoals u van ons gewend bent. Wij hopen uw vertrouwen wederom waard te zijn. Han van Bree Het aanzien van 2008 brengt de opvallendste nieuwsfeiten tussen 1 januari en 31 december, voorzien van de beste nieuwsfoto’s uit binnenen buitenland. Zoals gebruikelijk komen niet alleen wereldschokkende gebeurtenissen aan bod, maar ook het regionale nieuws, sport en cultuur. Om enkele onderwerpen te noemen: • Barack Obama gekozen tot president VS • Olympische Spelen in Peking • kredietcrisis • minister Ella Vogelaar moet opstappen • aanslagen in Mumbai • grandeur in Sonsbeek • Dmitri Medvedev gekozen tot president • prinses Maxima schaatst • onbekende indianenstam gefotografeerd • Joran van der Sloot ‘betrapt’ • chaos en cholera in Zimbabwe • zware aardbeving treft China • Radovan Karadzic opgepakt • regering-Leterme na 9 maanden ten val • Kalf voor kaskraker Alles is liefde • Geert Wilders lanceert Fitna • Ierland stemt tegen EU-verdrag • Ingrid Betancourt na zes jaar bevrijd • Georgië in oorlog met Rusland Het Spectrum BV;  |
46. |
![]() |
Boeknummer: 00574
Heilaarstraat Breda Historie -- Archeologie (2008) [drs. M. Tump, drs. C.C. Kalisvaart, drs. L. de Vries] Heilaarstraat Breda. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. BAAC onderzoeks- en adviesbureau 's-Hertogenbosch - Deventer BAAC rapport A-07.0475 Juni 2008 Archeologische Rapporten Breda 72 1 Inleiding 5 2 Ligging en aard van het onderzoeksgebied 7 3 Achtergronden 9 3.1 Landschappelijke achtergrond 9 3.2 Historische en archeologische achtergronden 10 4 Archeologische Verwachting en vraagstellingen 13 5 Strategie en werkwijze 17 6 Resultaten 21 6.1 Ondergrond en stratigrafie 21 6.2 Contexten en structuren 23 6.3 Vondsten 28 6.4 Conclusie en synthese 31 7 Waardering en selectieadvies 35 8 Beantwoording van de onderzoeksvragen 39 9 Literatuurlijst 41 10 Verklarende woordenlijst 43 11 Begrippenlijst 43 Bijlagen: Bijlage 1. Contexten lijst Bijlage 2. Vondstenlijst en determinatielijst Bijlage 3. Allecontextenkaart Bijlage 4. De alle-contextenkaart met daarop weergegeven de kadastrale grenzen van 1824. Bijlage 5. Overzicht van geologische en archeologische tijdsvakken Bijlage 6. Overzichtskaartje van het onderzoek door BAAC aan de Taxandrialaan (A07.0273). Inleiding Op maandag en dinsdag 21 en 22 januari 2008 is een inventariserend veldonderzoek door middel van twee proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd op de locatie Heilaarstraat (nabij nummer 235) te Breda, gemeente Breda. De aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Het plangebied zal een woonfunctie krijgen. Door het hiermee samenhangende bouwrijp maken van de kavel en het aanleggen van kabels en leidingen zullen de eventueel ter plaatse aanwezige archeologische resten beschadigd dan wel vernietigd worden. Het inventariserende veldonderzoek door middel van proefsleuven had conform het voor dit onderzoek opgestelde Programma van Eisen1 ten doel op een snelle maar betrouwbare wijze inzicht te verschaffen in de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Daarbij diende voldoende inzicht te worden gegeven in de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de mogelijk aanwezige archeologische resten binnen het plangebied (aard, ouderdom, omvang, gaafheid, conservering) teneinde tot een waardestelling van deze resten te kunnen komen. Belangrijk is dat op basis van het onderzoek een beslissing kan worden genomen of verder onderzoek in het plangebied noodzakelijk en/of verantwoord is. Het archeologische onderzoek is verricht in opdracht van de heer J. Rombouts en dhr. H. Nooren, en uitgevoerd door het advies- en onderzoeksbureau BAAC bv. Contactpersoon van de bevoegde overheid, de gemeente Breda, was dhr. drs. F.J.C. Peters. Ligging en aard van het onderzoeksgebied Het plangebied Heilaarstraat is gelegen in de Bredase wijk Princenhage, ten westen van de historische stadskern van Breda. De locatie betreft de kadastrale percelen 2434 en 2435, gelegen tussen Heilaarstraat nummer 235 en 211. De onderzoekslocatie wordt begrensd door de kadastrale grenzen. Aan de oostzijde wordt deze grens gevormd door de Heilaarstraat en aan de noord-, zuid- en westzijde door struiken, bomen en hekwerk. Het terrein bestaat uit een voormalig erf. Behalve (verwilderde) vegetatie bevinden zich ook asfalt en een loods (deze laatste op perceel 2434) binnen het plangebied. Administratieve gegevens Provincie Noord-Brabant Gemeente Breda Plaats Breda Toponiem Heilaarstraat nabij nummer 235 Objectcode Breda BR-97-08 BAAC-projectnummer A-07.0475 Coördinaten 109.798, 399.918 109.866, 399.923 109.868, 399.843 109.803, 399.839 Kaartblad 44C Datum veldonderzoek 21 en 22 januari 2008 Onderzoeksmeldingnummer 26154 Oppervlakte plangebied ca 5.300 m2 Opdrachtgever dhr. J. Rombouts/dhr. H. Nooren Bevoegde overheid Gemeente Breda Uitvoerder BAAC bv Documentatie en vondsten Archeologisch depot van Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda (na deponering) BAAC;  |
47. |
![]() |
Boeknummer: 00579
De maatschappij verandert, PTT verandert mee Ondernemingen -- PTT (Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie) (1989) [Drs. C.J. Kleijwegt, mw. L.G. Schoor-Tempelaar, J. Wagensveld, C.J. Wulffraat, Rudie Kagie] De maatschappij verandert, PTT verandert mee De samenleving verandert... De herinnering, dat is het enige dat blijft. De dingen veranderen, vaak zonder dat iemand dat in de gaten heeft. Een foto van tien jaar geleden is soms al genoeg. Zo'n foto drukt je met de neus op de feiten: dit-en-dat is er niet meer. De maatscahppij verandert. De PTT is ook veranderd. Verandert nog steeds. Zal blijven veranderen. Bij het boek behoort ook een geluids-document in de vorm van een LP (rechts op de foto) INHOUD Hoofdstuk 1 De samenleving verandert, ptt verandert mee 1 Hoofdstuk 2 een beeld. De samenleving verandert, ptt verandert mee 9 Hoofdstuk 3 Berichtenverkeer 25 Hoofdstuk 4 een beeld. Kunst en vormgeving 33 Hoofdstuk 5 De post Hoofdstuk 6 een beeld. Verbindingen en vervoer 65 Hoofdstuk 7 Telecommunicatie 81 Hoofdstuk 8 een beeld. Telefoonboek 97 Hoofdstuk 9 een beeld. Papierenwereld 105 Hoofdstuk 10 Mensen en werk 113 Hoofdstuk 11 een beeld. De wereld rondom ptt 121 Hoofdstuk 12 Tekstkaders 137 Hoofdstuk 13 een beeld. Veel verandert, de mens blijft 145 Hoofdstuk 14 De toekomst 153 Fotobijschriften 159 Verantwoording en colofon 161 Drs. N. Smits-Kroes Er zullen mensen zijn die denken dat ik dit afscheidswoord met weemoed schrijf. Ik zeg u voluit dat dat niet zo is. Dat vraagt om uitleg. In ieder geval om te voorkomen dat die uitspraak verkeerd wordt begrepen. Ik heb nooit onder stoelen of banken gestoken dat naar mijn oprechte overtuiging de overheid alleen dat moet doen wat niet bui- ten haar sfeer om kan gebeuren. Overigens, om een tweede misverstand te voorkomen, dat wat niet door de overheid gedaan wordt, moet uiteraard wel passen binnen de regels en de kaders die we binnen onze democratische samenleving met elkaar hebben afgesproken. Ik hoef in het geval van de privatisering van het Staatsbedrijf der PTT niet bang te zijn goede vrienden te verliezen. Het beeld is vaker gebruikt: een moeder die haar zoon de deur uit ziet gaan om op eigen benen, op zijn eigen manier het leven te gaan leven, verliest geen zoon. Het bedrijf, dat natuurlijk al jaren ‘z’n eigen geld’ verdient, is nu toe aan zelfstandige bedrijfsvoering. Het is voor investeringen niet meer afhankelijk van de schatkist. Het kan zoals iedere andere private onderneming, inspelen op de verlangens van de klanten, vrij concurreren, in sommige gevallen samenwerken met concurrenten of diensten aan de concurrenten over laten. Er zijn een paar zaken waar de overheid wel scherp op blijft letten. Voor een aantal basisdiensten heeft PTT een exclusieve concessie gekregen. Iedere Nederlander heeft namelijk, tegen betaling, recht op telefoon en postbezorging en kan terecht verlangen dat die diensten snel en accuraat, tegen de laagst mogelijke kosten en met de beste kwaliteit geleverd worden. Wil de PTT dit kunnen blijven leveren dan zal de continuïteit gewaarborgd dienen te zijn. Ik ben ervan overtuigd dat wij daarvoor de beste condities geschapen hebben. Terug naar mijn uitgangspunt: als er dan toch een beetje weemoed moet zijn, dan zal het zijn omdat ik in het vervolg niet alles meer zo heel precies kan volgen. Maar ook dat zal wennen. De PTT en de PTT’ers staan op het punt de deur uit te gaan. Ik weet dat ze goed geëquipeerd zijn en, belangrijker nog, dat ze er zin in hebben, en dat ze het kunnen. Het ga ze goed! Ir. C. Wit Er is een verhaal van Belcampo waarin over een denkbeeldige PTT wordt geschreven. Aan de orde is de vraag of PTT wel moet blijven bestaan. Zeer slimme medewerkers hadden bekeken of de berichten die PTT overbracht nog wel positief waren. Men vond van niet. De berichten waren, alles bij elkaar genomen, erg negatief geworden. Kortom, de mensen zouden beter en gelukkiger kunnen leven zonder al die berichten. Hoe het verhaal eindigt, zal ik u niet onthullen. U moet zelf het boek van Belcampo maar eens lezen. Toch lijkt het erop of we het einde van het verhaal zelf geschreven hebben, door op 31 december 1988 alle PTT’ers te ontslaan en ze op 1 januari 1989 weer in dienst te laten komen bij PTT Nederland NV. Het lijkt op een einde, maar het is het niet, integendeel! Nederland kan geen dag zonder de PTT en PTT kan niet zonder zijn klanten. Ons roemruchte verleden begint met de postbestelling en loopt door tot de huidige expeditieknooppunten, digitale technieken, computers, glasvezels en satellieten. In de loop der jaren was er wel steeds een wijziging in onze manier van werken noodzakelijk. Niet alleen vraagt de maatschappij immers om snelheid en betrouwbaarheid bij de overkomst van berichten, maar ook heeft er een gigantische groei van het aantal berichten plaatsgevonden. Dat maakt dat er steeds organisatorische wijzigingen noodzakelijk zijn. Wij kunnen en moeten een zeer modern bedrijf zijn. Daardoor ook kunnen wij concurreren met het buitenland wat betreft ons voor- zieningenpakket. En kunnen we concurreren in het binnenland. Dat moet zichtbaar zijn. Zichtbaar voor iedereen die met PTT in aanraking komt, maar ook binnen ons bedrijf. De markt bepaalt ons succes. En die markt wisselt steeds van smaak, wil slimmere apparatuur. PTT moet daarop anticiperen en inspelen. Hoe doen we dat? Door opleiden en bijscholen. Dat zijn geen nieuwe elementen, het is voortbouwen op gevestigde tradities. En bouwen, dat zullen we doen: geld kan niet meer het knelpunt zijn. Kennis hebben we zelf in huis, maar is ook te koop. Daarom kregen we een nieuwe status, op grotere afstand van de overheid. Bij een zo ingrijpende wijziging is het goed om ons eens rekenschap te geven van ons werken: omzien in verwondering. Verwonder- ing over de grote veranderingen in hulpmiddelen en organisatie, maar bovenal over de flexibilteit van onze medewerkers. Het verhaal van 'de ambtenaar' bestaat niet voor ons, heeft nooit bestaan. Het tegendeel van de discriminatie die in dit begrip besloten ligt is waar. Daarom is PTT staande gebleven, ondanks alle ingrepen die hebben plaatsgevonden. Dankzij de PTT'er die meedenkt over al die veranderingen en meedenkt over de toekomst. Een toekomst die rust op het stevige fundament van het verleden. Daarin bewijst dit gedenkboek zijn waarde. PTT;  |