HEEMKUNDEKRING
OP DE BEEK
PRINSENBEEK

Beeldbank Bibliotheek

   
 

Heemkundekring 'Op de Beek' Beeldbank Bibliotheek Zoekresultaat

Aantal gevonden publicaties : 4   (uit: 638)


Uitgebreid zoeken
Gesorteerd op:  Boeknummer

Klik op publicatie voor vergroting en meer informatie

1. Boeknummer: 00296  
Eremietenregels Achelse Kruis
Religie -- Rituelen           (1974)    [Domien de Jong]
Beschrijving van de heremietenregels van de broeders uit Achel. De oorspronkelijke handschriften uit 1689 en 1798 en de geschiedenis.

WOORD VOORAF
’Eremietenregels Achelse Kluis’ is een bijdrage tot de kennis van de vroegere kloosterobservanties in onze streken. Dit is belangrijk, omdat hierover in
onze tijd vaak andere opvattingen bestaan.
De eremieten van Achel zijn in 1798 verdwenen en met hen ook hun kloosterregels. Deze zijn weer uit de archieven te voorschijn gehaald en geven
nog een helder beeld van hoe het was, toen de Eindhovenaar Peeter Wijnants van Ennetten zijn kluis van Achel in 1689 een leefregel meegaf en hoe nadien
dezelfde regel werd omgebogen naar andere inzichten en afgestemd op nieuwere tijden.
De eremietenregel van 1689 werd reeds in 1951 in een Brussels tijdschrift gepubliceerd (1). We hebben het nuttig geoordeeld om deze na 23 jaren weer
het licht te doen zien.
De eremietenregel van 1731/32 is een simultaantekst (Latijns-Nederlands) en is beslist een variant van de regel die in 1696 werd goedgekeurd. De Neder-
landse tekst werd in samenwerking met wijlen frater Herman Walboomers uit ’s Hertogenbosch († 1967) uit het Latijn vertaald en bleef sedertdien in portefeuille.
De inleiding geeft waar nodig een tweevoudige informatie over de handschriften van de eremietenregels: over de tekst en over het document. Als bijlagen zijn opgenomen:
I. De regelgoedkeuring van 1696 (Latijns-Nederlands).
II. Genealogisch fragment van het Eindhovense gezin Wijnant IJsebrants van Ennetten en Elisabeth Petri van den Gevel.

(1) Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, dl CXVI (1951), blz. 61 -122.


INHOUD
INLEIDING......11
REGEL VAN DE EENICH-LEVENDE BROEDERS IN HET CLOOSTER TOT ACHEL ONDER DE BESTIERINGE VAN PEETER WIJNANTS VAN ENNETTEN VAN 1689
Testament voor Peeter Wijnants van Ennetten......21
I. Van den eygendom der gronden ende huijsinghe ...... 21
II. Van het verkiesen van een Oversten......24
III. Van het ontfanghen der broeders......25
IV. Van de maniere van kleedinghe......31
V. Van het ontfanghen der HH. Sacramenten......31
VI. Van de gehoorsamheyt......31
VIL Van de suijverhijt......31
VUL Van de aermoede......32
IX. Van den aerbeijt ende handt-werck......33
X. Van het gebedt ende bidplaetse......33
XI. Van het stilswijghen......34
XII. Van het vasten......35
XIII. Slaepstede......36
XIV. Sieck-huijs......36
XV. Van de geeslelijcke samenspraeck ende vermaninge der openbare fouten......37
XVI. Van de gasten te ontfanghen......38
XVII. Sluijt-regel......38
Approbatie......39
Het aanvullende document van 8 mei 1693......41

REGULAE ET CONSTITUTIONES FRATRUM SOLITARIORUM CONGREGATIONIS SANCTI JOSEPHI IN ACHEL - REGELEN EN CONSTITUTIES DER BROEDERS EREMIETEN VAN DE CONGREGATIE VAN SINT JOSEPH IN ACHEL, 1731/32
I. De receptione fratrum et novitiorum instructione - Over het opnemen van broeders en de onderrichting der novicen......45
II. De admissione et professione fratrum - Over de toelating tot de professie en de professie van de broeders......47
III. De officio superioris - Over de taak van de overste......51
IV. De sacerdote confessario congregationis - Over de biechtvader van de congregatie......55
V. De distributione temporis - Over de dagindeling......57
VI. De oratorio et divinis officiis - Over de kerk en het goddelijk officie......60
VII. De capitulo et correptionibus - Over het kapittel en de berispingen......66
VIII. De labore manuum et opificiis - Over de handenarbeid en de andere werkzaamheden......70
IX. De refectione fratrum - Over de maaltijden van de broeders......72
X. De abstinentia et jejunio - Over de onthouding en de vasten......73
XI. De aedificiis et cellulis fratrum - Over de gebouwen en over de cellen van de broeders......77
XII. De silentio - Over het stilzwijgen......78
XIII. De lectionibus spiritualibus - Over de geestelijke lezing......81
XIV. De conferentiis spiritualibus et annuo exercitio - Over de geestelijke conferentie en de jaarlijkse retraite......82
XV. De veslitu fratrum - Over de kleding van de broeders......84
XVI. De fratribus infirmis - Over de zieke broeders......85
XVII. De hospitibus et peregrinis - Over de gasten en pelgrims......87
XVIII. De fratribus qui foras mittuntur - Over de broeders die uitgezonden worden......88
XIX. De schola et modo parvulos instruendi - Over de school en de methode van onderwijs aan kinderen......89
XX. De relatione harum constitutionum ad regulam evangelicam - Over de verhouding van de constituties tot de evangelische richtlijnen......90
Formula renovationis votorum quotannis facienda - Formule van de jaarlijkse hernieuwing der geloften......93
Preces dicendae ante distributionem laboris matutini - Gebeden voor de verdeling van de morgenarbeid......94
Ante laborem pomerianum - Voor de middagarbeid......95
Approbatio - Goedkeuring......96

BIJLAGEN
I. Regelgoedkeuring van 1696......99
II. Het gezin Wijnant IJsebrants van Ennetten en Elisabeth Petri van den Gevel (genealogisch fragment)......101

COLOFON......103

 

2. Boeknummer: 00319  
Het Hemels Prentenboek. Devotie- en bidprentjes vanaf 17e eeuw tot begin 20ste eeuw
Religie -- Rituelen           (1975)    [J.A.J.M. Verspaandonk]
Beschrijving en algemene inleiding van devotie- en bidprentjes vanaf 17de eeuw tot begin 20ste eeuw. a.v. tentoonstelling in 1975 in Bisschoppelijk Musem Haarlem en UB te Nijmegen. Met veel illustraties.


Inleiding
Hoe vaak hebben wij als kind, wanneer de zondagse preek wat lang duurde,zitten bladeren in vaders of moeders kerkboek en waren wij stil met het bekijken van de prentjes die
daarin lagen: afbeeldingen van heiligen, taferelen uit de bijbel en bidprentjes van allerlei familieleden, met teksten op de achterkant die wij onderhand van buiten kenden, zo
vaak hadden wij ze uitgespeld. Zelf hadden wij ook a! een paar van die prentjes in ons kerkboekje en wij waren daar erg zuinig op. Wij Heten ze trots zien aan onze vriendjes
en soms werd er een levendige ruilhandel mee bedreven.
Wat wij eerst mooi vonden, bekeken wij later met andere ogen of helemaal niet meer.
Ons kostbaar bezit van toen belandde ergens in een lade of kast, of verdween met het afgedankte kerkboek.
Nu in de laatste jaren de winkels waar men religieuze artikelen kon kopen, erg schaars geworden zijn, komen al deze zaken weer in de belangstelling. Misschien uit een soort
heimwee naar de gemoedelijkheid of de geborgenheid van vroeger, misschien alleen maar omdat het voorwerpen zijn uit grootmoeders tijd.
Een tentoonstelling van devotie- en bidprentjes vanaf de 17de tot in de 20ste eeuw, gehouden in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem en in de Universiteitsbibliotheek te
Nijmegen, trok vele bezoekers, niet alleen ouderen, maar ook uit de generatie die deze prentjes bijna niet heeft gekend. Uit deze expositie is dit boek ontstaan.
Het wil een beeld geven van de opkomst van het devotieprentje in de middeleeuwen (de met de hand geschilderde miniatuur en de houtsnede), van de verdere ontwikkeling
in de 17de en 18de eeuw, toen de techniek van de kopergravure werd toegepast, en van de knipsel- en kantprenten uit de 18de eeuw, die weer geheel handwerk waren.
Natuurlijk komt ook ter sprake wat er op de prentjes werd af ge beeld: de heiligen met hun attributen, voorstellingen uit de bijbel, met name het leven van Jezus, emblemen of
zinnebeelden, en allerlei uitingen van devoties.
Daarna wordt aandacht geschonken aan de ontwikkelingsgang in de 19de eeuw. Het devotieprentje is dan een product geworden van de industrie; nieuwe druktechnieken
worden toegepast, kanten randen worden machinaal vervaardigd en men brengt allerlei curiosa, zoals prentjes die uitgeklapt kunnen worden, of met deurtjes waarachter een
andere voorstelling schuil gaat.
Een afzonderlijk hoofdstuk bespreekt tenslotte het bid- of doodsprentje, dat uit het gewone devotieprentje is ontstaan, maar door de teksten op de achterzijde en door de
geleidelijk aangepaste voorstellingen een geheel eigen genre geworden is.
Het voornaamste in dit prentenboek zijn echter de afbeeldingen, waar mooi en minder mooi bijeengebracht is. Een erg strakke lijn is bij dit bijeenbrengen niet gevolgd. De
plaatsing van de bladzijden met kleurendruk maakte dit onmogelijk en ook anderszins teek een zekere vrijheid gewenst. Het is immers zo prettig nu eens prentjes uit dezelfde
tijd, dan weer van dezelfde soort of met dezelfde afbeeldingen te kunnen vergelijken.
Aan de lezer wordt gaarne toegewenst, dat hij aan dit boek evenveel vreugde mag beleven als de samensteller heeft gevonden in het maken ervan.


Gooi en Sticht Hilversum;  
 

3. Boeknummer: 00425  
Eer en schande
Historie -- Plattelands- en boerenleven           (1995)    [G. Rooijakkers]
Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant

Inhoud
Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! . .7
Een gewest in wording . .13
1. Het 'Brabants eigene’ in historisch perspectief . .21
2. Spinningen en labbayen: de houseparties van het oude Brabant . .37
3. De mei planten: nachtlopen en venstervrijen . .53
4. Kwanselbieren: de meid losschieten . .67
5. Kramen en kinderfeesten: met den krommen errem . .81
6. Begrafenissen in Brabant: over uitvaarten en zuipvaarten . . 97
7. De dag des Heren: het zondagspak . .113
8. Kermis en carnaval: bekkesnijden en ganswerpen . .127
9. De eer van de vogel: schuttersgilden . .143
10. Vloeken en tieren: God ziet mij . .159
Register van plaatsen, personen en zaken . .174
Illustratieverantwoording 176

Ter inleiding:
laat ons den beer gaan jagen!
In Helmond had men dikwijls 'den hooren geblasen’ voor Cornelius Costius, die er in de roerige periode na de Vrede van Münster,
van 1648 tot 1678, predikant was. Deze Dienaar des Woords mishandelde naar verluidt in dronken toestand zijn vrouw door te
'nijpen, bijten en slaan’. Op straat werd dan in Helmond door de overwegend katholieke bevolking geroepen: 'Laet ons den beer gaen
jagen! Den predicant heeft sijn wijf geslagen!’ Bij het zogeheten beerjagen werd iemand door de samengedromde menigte
met een koord door een poel of rivier getrokken, soms tot verdrinkens toe.
Meestal ging het om een man, maar het beerjagen kon ook tegen vrouwen gericht zijn. Zo werd in Veghel op 4 september 1717
Geertrui van Laerschot, een vrouw van lichte zeden, met een touw letterlijk door het slijk gehaald. Vervolgens werd zij met men-
sendrek overgoten. En de predikant Stephanus Hanewinkel verhaalde aan het einde van de achttiende eeuw van een katholieke
'bejaarde Dochter’ uit Hoogeloon die in een 'Geuzen-bijbel’ placht te lezen. Toen zij ondanks vermaningen hierin volhardde,
werd zij in haar eigen huis door een familielid mishandeld en werd zij ook slachtoffer van het beerjagen: 'Op een avond kwamen
verscheidene Roomsche Inwooners in haar huis, mishandelden haar, sleepten haar bij de hairen, en trokken haar eindelijk naar
eenen Water-poel, waardoor men deeze ongelukkige heên sleepte.’
Het meest bekende, typisch Meierijse volksgericht was wel het 'tafelen’, waarbij eveneens dierlijke symboliek een rol speelde,
en wel in de vorm van dode 'krengen’ die ter tafel werden gebracht. Dit charivari-ritueel vond bijvoorbeeld plaats wanneer een jon-
gedochter of weduwe op het laatste moment de ondertrouw afblies. Het tafelen is te beschouwen als een afschrikwekkende vorm
van straattheater, waarbij een royaal met uitwerpselen en kaf gelardeerde strooien pop, die de betrokken persoon moest voor-
stellen, onder oorverdovend geschreeuw en ketelmuziek ten tonele werd gevoerd. Door 'al het slegste zoort van Volk, langs dien we
te zamen zijnde gerot’, aldus een jurist in 1765, werden bij een smid of timmerman een slijpsteen en bij boeren een kar, em-
mers, ketels en kuipen gehaald. Deze werd ongevraagd, goed- of kwaadschiks, van het erf meegenomen om te dienen als strafin-
strumenten. De kar of karren, meestal waren het er meer, werd tegen het huis van het ongehuwd meisje of de weduwe geplaatst.
Op de kar plaatste men de slijpsteen of een echte tafel waarop men een dood dier, of een deel van zo’n kreng, had gelegd. De kui-
pen werden met behulp van de emmers en ketels, waarmee tevens de ketelmuziek werd gemaakt, gevuld met drek en vuiligheid uit
de secreten en riolen. Vervolgens werd alle ondergesmeerd; vooral de deuren en vensters kregen een goede beurt. In extreme
gevallen kwam het tot een handgemeen met de bewoners die, wanneer zij protesteerden door de menigte konden worden gemoles-
teerd. Meestal werden de slachtoffers echte symbolisch mishandeld. Een of twee strooien poppen, 'op welker eene een Hoed, en op
de andere een Trekmuts word gezet’, werd dan bijvoorbeeld 'neffens malkanderen aan de voorschreve Slijpsteen of Kar’ geplaatst,
onder ijselijk geschreeuw en geroep.
In Oost-Brabant bestonden diverse vaste handelingspatronen oftewel rituele repertoires om overtredingen, in het bijzonder
die van de huwelijksmoraal, informeel te bestraffen. Karakteristiek is ook het zogenaamde ploegspannen, waarbij een echtge-
noot die zijn vrouw slecht behandelde door (meestal vrouwelijke) buurtgenoten werd gedwongen zijn eigen erf om te ploegen.
De overheid bezag dit charivari-ritueel in de loop van de achttiende eeuw met toenemende zorg als een ongeoorloofde vorm van
eigenrichting. Zo kreeg een hoge gerechtsdienaar in maart 1789 bericht dat te Opwetten bij Nuenen een menigte was bij-
eengekomen om een man die in 'eene slegte harmonie’ met zijn vrouw leefde, in de ploeg te spannen om hem een stuk akker-
land te doen openscheuren. Deze handelwijze was direct strijdig met een verordening dienaangaande van de Haagse Staten-Gene-
raal uit 1765.
Nu was het ploegspannen geen exclusieve bestraffing van mannen die hun vrouw mishandelden, ook 'slechte’ vrouwen kon deze
schandstraf ten deel vallen. Er bestonden ook allerlei variaties van dit strafritueel. Zo werd in plaats van een ploeg ook wel een eg
als strafinstrument gebruikt, of, zoals een hoge ambtenaar het in 1765 omschreef: de slachtoffers worden 'bij ’t Hair en Kleederen
buiten hun Huisen gesleept, en met veelvuldige slagen gedwongen om een gedeelte van dat Land te Eegten, dat is te zeggen het
Koorn onder de Aarde te herken’.

Met behulp van dit soort acties werden ongewenste gedragingen, die van een in de groep algemeen geaccepteerde norm afwe-
ken, op een rituele wijze bestraft. Afwijkend gedrag kon gevoelig eerverlies opleveren waardoor men de schande over zichzelf en
zijn of haar familie afriep. Eer speelde in het dagelijks leven op het pre-industriële platteland een grote rol. Wilde men als vol-
waardig lid van de plaatselijke gemeenschap worden erkend dan was men 'een man van eer’ die naar 'eer en geweten’ handelde en
zijn vingers niet wilde branden aan zaken 'waar geen eer aan te behalen’ was; men hield dan liever 'de eer aan zichzelf. Vrou-
wen die 'hun eer’ hadden verloren leefden doorgaans in schande. 'Eer is teer’, luidt het gezegde. Zo was ’s lands wijs en ’s lands eer,
ook in het oude Brabant.
Toch werd iemand die naast het potje pieste niet meteen ongenadig afgestraft. Meestal had het individu of de familie in
kwestie al het een en ander op de kerfstok en was het bestrafte voorval de spreekwoordelijke druppel die de emmer van het onge-
noegen deed overlopen. Het volksgericht vormde de publieke afkeuring van de slechte reputatie die het slachtoffer reeds had opge-
bouwd. De straffen varieerden in zwaarte en konden meer of minder verstrekkende gevolgen hebben. Meestal onderging het slacht-
offer de vernederingen lijdzaam, om gelouterd weer te worden opgenomen in de gemeenschap. Ook al werd men dan min of
meer 'in ere hersteld’, het nagenoeg onuitwisbare brandmerk van schande - dat een familie soms generaties kon achtervolgen -
noopte het slachtoffer niet zelden een andere woonplaats te kiezen. In een enkel geval werd de belaagde ertoe gedwóngen het veld
te ruimen. Het volksgericht was dan een waar verbanningsritueel, waarbij bomen werden omgekapt, putten gedempt, vensters
ingeslagen en daken vernield. De dode dieren die hieraan te pas kwamen, maakten duidelijk dat de overtreder van de groepsre-
gels in maatschappelijk opzicht als het ware als dood werd beschouwd. De plattelandscultuur was overwegend hard en zakelijk,
alle romantische beeldvorming ten spijt.
Het ging bij de volksgerichten niet om irrationeel of anekdotisch primitief geweld. Het is geen teken van gebrek aan beschaving
of van achterlijkheid. Integendeel: het gemeenschappelijk geweld werd als een weloverwogen en effectief ritueel medium inge-
zet om concrete gemeenschappelijke doelen te bereiken. De ongehuwde jongeren uit de directe woonomgeving, de buurt of het
gehucht speelden doorgaans een prominente rol. Zij waren nog geen gezeten burgers met huis en haard en konden zich in de oude
plattelandssamenleving als 'jonkheid’ veel permitteren. Zij zijn als het ware de aangewezen 'opruimers’ van maatschappelijk
‘vuil’; de smetten werden getoond door ze met viezigheid te besmeuren. Opvattingen over eer en schande werden gekoppeld aan
elementaire noties als rein en vuil. Veel rituelen hebben dan ook een zeker homeopathisch karakter: door iets te bezoedelen wil
men de door het ongewenste gedrag veroorzaakte maatschappelijke schandvlek ontsmetten.
De begrippen wild en beschaafd of dierlijk en menselijk keren steeds weer terug. De slachtoffers worden niet voor niets 'ver-
dierlijkt’ of 'geanimaliseerd’, zoals bij het ploegspannen en het beerjagen. Er wordt bij voorkeur gecommuniceerd met behulp van
het tegendeel: zo gebruikt men geen levende beesten of groene gewassen, maar krengen en kaf of stro; geen voedingsmiddelen, maar
juist uitwerpselen die, letterlijk misplaatst, niet op de akker maar tegen het huis worden geworpen. Eer en schande hebben veel te
maken met lichamelijkheid: het betreft vaak seksuele overtredingen die op een sociaalbiologische wijze worden afgestraft. Het
lichaam kunnen we opvatten als een symbool van de samenleving, en zij die zich hierbuiten plaatsen worden dan ook geasso-
cieerd met lichaamsafscheidingen: ze worden uitgekotst, afgezeken, bespuwd en besmeurd.

Dit boek is voortgevloeid uit een tiendelige radio-serie over Brabantse volksgebruiken die in 1995 werd uitgezonden door Omroep
Brabant naar aanleiding van de eveneens bij uitgeverij SUN in de reeks Memoria verschenen studie Rituele repertoires. Volkscul-
tuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853. Het voorliggende boek is met opzet niet geannoteerd of voorzien van literatuuropgaven. Het
wil een populair-wetenschappelijke bijdrage leveren aan een verantwoorde omgang met het regionale verleden. Het tracht zaken die
op het eerste gezicht een anekdotisch karakter hebben, in een cultureel kader en ontwikkelingsperspectief te plaatsen, waardoor ze
een diepere betekenis en grotere reikwijdte krijgen. Wie verder wil lezen of geïnteresseerd is in de gebruikte informatiebronnen
wordt verwezen naar de genoemde studie Als een rode draad loopt door beide boeken de met het leven van alledag verweven
religieuze cultuur, alhoewel hier bewust niet de nadruk is gelegd op de zogenaamde 'volksdevotie’. Op zich is die heel interessant
en belangrijk, maar afgezien van het feit dat hierover wat Noord-Brabant betreft reeds de nodige literatuur bestaat, willen we juist
aantonen dat de religieuze cultuur veel breder kan worden opgevat en allerlei onverwachte aspecten heeft.
Deze publikatie heeft geen encyclopedische pretentie, ze wil zeker geen compleet en alomvattend beeld geven van de dagelijk-
se praktijken in het verleden. Aan de hand van een aantal thema’s worden essentiële aspecten van de plattelandscultuur - zoals
het systeem van de giften, de rol van het geweld, de overgangsrituelen in kalender en levensloop, en de prominente rol van de
jonkheid - belicht.
Centraal staat hier de wisselende houding van kerkelijke en wereldlijke overheden, zowel katholieke als protestantse,
tegenover het dagelijks leven van groepen mensen in het oostelijk deel van de huidige provincie Noord-Brabant tijdens het Ancien
Régime, de zeventiende en achttiende eeuw.
De vormgeving van deze alledaagse werkelijkheid wordt veelal aangeduid als volkscutuur, in feite een veelkleurig stelsel van
groepsculturen met economische, politieke, religieuze en sociaal-culturele verschillen.
Onder 'volksgebruiken’ dienen we hier dan ook de vaste handelingspatronen te verstaan die binnen of tussen groepen in een bepaal-
de samenleving 'in gebruik’ zijn om informatie uit te wisselen over de status waarin iets of iemand zich bevindt.
Aangezien we voornamelijk zijn aangewezen op gegevens die zijn opgetekend door vertegenwoordigers van de geletterde elites
zoals geestelijken of ambtenaren, overheerst in de bronnen vaak het negatieve, het gaat meestal om overtredingen die berispt of
beboet werden. Het is voor de cultuurhistoricus echter een uitdaging om deze gekleurde beschrijvingen om te zetten in een zo
betrouwbaar en representatief mogelijk beeld. Door systematisch de normen en waarden van de overheden en penvoerders
weg te filteren krijgen we nieuw zicht op de dagelijkse praktijken van onze voorouders.
Zij waren geen passieve onderdanen of parochianen, maar mensen van vlees en bloed die op creatieve wijze omgingen met
de al dan niet geschreven wetten en regels waarmee ze werden geconfronteerd. Op welke manieren zij zich in de loop der tijd
de ‘van bovenaf aangeboden of opgelegde cultuurvormen hebben toegeëigend staat in dit boek beschreven, variërend van instem-
mende acceptatie tot gewelddadig verzet.
Hierbij was steevast de eer in het geding: onmisbaar maatschappelijk kapitaal en tegelijk de achilleshiel van zowel macho als
machthebber.

SUN Nijmegen;  
 

4. Boeknummer: 00601  
Aanzien van Kerk en Godsdienst
Religie -- 07.001           (1986)    [Drs Gerard Klaasen]
Kerk en Godsdienst in Nederland en Belgie 1945-1985

INHOUD
INLEIDING AUTEUR        6
VOORWOORD PROF. DR. HAM. FIOLET        7
1945-1950        8
1951-1960        20
1961-1970        60
1971-1980        110
19X1-1985        160
OVERZICHT KERKEN EN GODSDIENSTEN        180
REGISTER        188
VERANTWOORDING VAN DE ILLUSTRATIES        192

INLEIDING
De belangstelling voor godsdienst lijkt de laatste jaren weer toe te nemen. Godsdienst is weer terug
van ‘een beetje weggeweest’. Bij velen is de antenne voor het religieuze weer hoger uitgestoken, al
strijden wetenschappers nog over de vraag hoe onomkeerbaar deze religieuze herleving is. Hoe dan
ook, de veronderstelling dat godsdienst en religie ook in Nederland en België weer meer in
een behoefte voorzien, vormde de aanleiding tot het samenstellen van dit boek.
In zo’n 170 pagina’s wordt een poging gewaagd om de veranderingen die zich de afgelopen veer-
tig jaar in Nederland en België voltrokken ten aanzien van godsdienst en godsdienstige beleving,
in beeld te brengen. De verzuilde samenleving van 1945 biedt qua godsdienstige uitmonstering een
volstrekt andere aanblik dan die van 1985. De godsdienstige cultuur van direct na de Tweede We-
reldoorlog, met haar scherp afgebakende levensbeschouwelijke erven, ruimde in de daaropvol-
gende veertig jaar plaats in voor nieuwe geloofsinhouden en -vormen in onze tijd, met behoud
van de oude, institutionele godsdiensten van toen. Sommige tradities en rituelen verdwenen, an-
dere nieuwe religieuze modellen schoven aan. Daarvan tracht dit boek een eerste impressie te ge-
ven, zonder enige pretentie van volledigheid te koesteren. Het is dan ook een fotoboek. Wél wil
dit boek tonen dat geloof en Kerk hun handvatten ook in de maatschappij hebben. Een gods-
dienstige uitstraling overstijgt de parochie of gemeente. Godsdienst heeft invloed op vrijwel al-
le sectoren van de samenleving.
De breed uitgestalde behoefte aan levensbeschouwelijke verdieping biedt een bonte verzameling aan
religies met een gemeenschappelijk uitgangspunt: het geloof in ‘het hogere’, verweg of in ons-
zelf, en het heeft in alle gevallen vertakkingen naar de samenleving. Daarom beperkt dit boek
zich dan ook niet tot uitsluitend gods-diensten.
Velen hebben aan de speurtocht naar — nóg treffender - illustraties voor dit boek bijgedragen.
Een aparte en eervolle vermelding verdient daarbij Jac. B. Looijen - medewerker van het dagblad
trouw en vroeger directeur van de Informatiedienst van de gereformeerde Kerken in Nederland
-, die bovendien enige teksten met betrekking tot de reformatorische Kerken in de jaren ’50 en
’60 voor zijn rekening nam.
Onder degenen aan wie ik verder hartelijke dank verschuldigd ben voor hun medewerking en mee-
denken in diverse stadia van dit boek, noem ik Wim Haan van het Bezinningscentrum van de Vrije
Universiteit te Amsterdam, prof. M.H. Gans, Bert Klei, Heinz Joosten, Eduard Hom en Paula
Benda, en voor België Noël van Gansbeke van het Interdiocesaan Pastoraal Beraad en Geert Delbe-
ke.
Aan de lezer zelf ten slotte nu de ruimte voor herkenning, in goedof afkeuring, van het veelkleurige
aanzien van Kerk en godsdienst, die zo’n belangrijke plaats in onze samenleving innemen.
Gerard Klaasen

Het Spectrum BV;  
 

 

Uitgebreid zoeken

Laatste wijziging binnen getoonde publicaties: 1 februari 2023